Een eerste kennismaking
Het lied ‘Spijziging’ van Jaap Zijlstra is een avondmaalslied, maar kan ook gezongen worden als een van de broodverhalen uit het evangelie aan de orde is. In couplet 2 wordt gesproken over dat moment aan het Meer van Tiberias, waar brood en vis wordt gedeeld (Johannes 6,1-15). Couplet 4 verwijst naar Johannes 21,1-14, het verhaal over de verschijning van Jezus aan het Meer van Tiberias. Hij bereidt zijn leerlingen een maaltijd van brood en vis. De andere coupletten verbinden deze verhalen, tevens wordt in het begin en het slot van het lied over brood en wijn gesproken. Zo ontstaat een heel inclusief avondmaalslied voor de paastijd.
De melodie van Wim Ruessink vraagt bijzondere aandacht. Het lijkt dat de melodie doorgecomponeerd is, dat wil zeggen: elke strofe heeft een eigen melodie. Toch is dat niet zo. Elke couplet is een herhaling van de vorige strofe, maar begint één toon hoger en past een variatie toe. In couplet 2 is ten opzichte van couplet 1 de vierde noot van elke regel een terts hoger. In couplet 3 is ten opzichte van couplet 2 ook de zesde noot van elke regel een kwint hoger. In couplet 4 is ten opzichte van couplet 2 die zesde noot steeds een secunde lager, maar alleen in de eerste twee regels. De laatste twee regels van die strofe gebruikt de componist om weer terug te keren naar de toonsoort van het begin.
Deze voortdurende variatie doet één doorgaande lijn ontstaan: een spanningsboog die langzaam wordt opgebouwd en aan het slot tot ontspanning komt. Het is dan ook vanzelfsprekend dat het lied als geheel gezongen wordt. Een steun voor de zanger is dat de laatste noot van een couplet gelijk is aan de eerste van het volgende couplet.
De melodie is bijna reciterend door de vele toonherhalingen. De begeleiding van de componist bestaat uit liggende akkoorden, waardoor het reciterende karakter wordt versterkt.
In de eerste drie coupletten bestaat de melodie uit twee gelijke delen (regel 1-2 en 3-4) en men kan deze coupletten dan ook goed met voor- en nazang uitvoeren (solo-allen of koor-allen). Het laatste couplet kent dit herhalingselement niet, maar dan heeft de zanger het karakter van de melodie al ervaren, zodat ook dit couplet goed zingbaar is.
Het lied is niet eenvoudig, maar wel heel bijzonder en zeker de moeite van het zorgvuldig instuderen waard!
Auteur: Pieter Endedijk
Spijziging | |||
Jaap Zijlstra | |||
Wim Ruessink |
Tekst
Ontstaan en verspreiding
In de versie zoals we die kennen verscheen dit lied voor het eerst in Jaap Zijlstra’s eigen bundel Van harte brengen wij U lof, Kampen 1997 (blz. 28-29) met een melodie van Willem Vogel. In 2004 werd het opgenomen in Zingend Geloven 8 (nr. 70 en 71), zowel met de melodie van Willem Vogel als die van Wim Ruessink. Maar er moet een oudere versie bestaan (dus van vóór 1997) die Zijlstra ter publicatie aanbood aan de redactie van een ons niet bekende uitgave. Deze versie begon en eindigde met het volgende couplet.
Een woord kan een geheim bewaren,
het is een bron in de woestijn,
een lied, soms rijpt het met de jaren
en glanst als water, gloeit als wijn.
Prachtige regels, maar je kunt je afvragen of ze de eenheid van de tekst over het delen van brood en vis en het rondgaan van de wijn niet verstoren.
De dichter gaf zelf het antwoord. ‘Bij de beoordeling werd geopperd: is de tekst niet sterker als het eerste en laatste couplet wordt weggelaten? Ik schaamde me dat ik dit zelf niet gezien had. Kill your darlings...
En de hoeksteen die verworpen werd? Die kreeg een ereplaats als openingslied van de cantate (waarvan ik de tekst mocht schrijven) die werd uitgevoerd bij de ingebruikneming van het nieuwe orgel in de kerk van de Christusgemeente in de Bexstraat te Antwerpen, componist Willem Ceuleers. Titel van de cantate: Een woord kan een geheim bewaren!’
Vorm
Het lied bestaat uit vier coupletten van vier regels met een jambisch metrum. Het rijmschema is gekruist: a-B-a-B. Opvallende voorbeelden van alliteratie zijn: ‘voedsel’ – ‘velen’ (strofe 2, regel 3) en ‘weldaad’ – ‘wildernis’ (strofe 2, regel 4).
Inhoud
Dit lied heeft in het Liedboek een plaats gekregen in de afdeling ‘Maaltijd van de Heer’. Het is een avondmaalslied dat ook elementen bevat uit het verhaal over de wonderbare spijziging, zoals dat met name in Johannes 6,1-15 verteld wordt.
Strofe 1
Deze strofe begint met twee vragen, de eerste heeft betrekking op het brood, de tweede op de wijn. Met name de eerste vraag roept heel concreet het beeld op van een protestantse avondmaalsviering: het breken van het brood en het rondgaan van de schaal in stilte en eenvoud. De tweede vraag wordt gesteld in de vorm van een personificatie: ‘Wie hoort de wijn van liefde spreken, / een liefde sterker dan de dood?’ De laatste regel is een variant van Hooglied 8,6: ‘Sterk als de dood is de liefde.’ Een begrijpelijke keus van de dichter, want de variant met ‘sterker’ is gangbaar geworden in het spraakgebruik. De wijn van liefde staat natuurlijk voor Christus, evenals het brood dat gebroken wordt.
Strofe 2
‘Er is een kind bereid tot delen’ luidt de verrassende beginregel van strofe 2. En niet alleen brood wil het kind delen, maar ook vis (regel 2). Daarmee raken we aan het verhaal van de wonderbare spijziging. Haast vanzelfsprekend denken we bij dat kind aan Johannes 6,9, waar Andreas zegt: ‘Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen - maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?’ Johannes is de enige evangelist die de jongen een rol geeft in het verhaal, al blijft die rol wel vaag. Jaap Zijlstra maakt het wat concreter: de jongen wil zijn broden en vissen graag delen. Dat de dichter in de vierde regel kiest voor het woord ‘wildernis’, heeft ongetwijfeld te maken met het gegeven dat er hoog op de berg, aan de overkant van de zee van Tiberias, geen voorzieningen zijn om aan eten te komen. Maar natuurlijk roept het woord ook iets op van ontbering en gemis in geestelijke zin. Mogelijk refereert de dichter aan de ‘eenzame’ plaats waarvan in de drie andere evangeliën sprake is bij dit verhaal (Matteüs 14,16 en 15,33; Marcus 6,35 en 8,4; Lucas 9,12).
Strofe 3
En juist waar we geconfronteerd worden met ontbering en gemis, mogen we weten dat God zeer overvloedig is in al zijn gaven (regel 2) en dat wij geroepen zijn te leven naar zijn beeld. Wij zijn immers beelddragers van God (Genesis 1,26-27), dus naar zijn ‘beeltenis zijn wij geschapen om te geven' (regel 3 en 4).
Strofe 4
Een woord dat in het oog springt in de eerste regel van deze strofe is natuurlijk ‘bijgebleven’. We denken bij dit woord in de eerste plaats aan een sterke herinnering: iemand die je bijblijft, verdwijnt nooit uit je geheugen. Maar nemen we de woorddelen ‘bij’ en ‘blijven’ letterlijk, dan denken we natuurlijk ook aan Christus’ blijvende tegenwoordigheid in het midden van de vierende gemeente: ‘bij brood en wijn hoor ik zijn stem’ (regel 2). Heeft de dichter hierbij gedacht aan de instellingswoorden: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis’ (Lucas 22,19; 1 Korintiërs 11,14-25)? Of valt zijn stem, paradoxaal genoeg, samen ‘met de stille omgang’ uit strofe 1, met de tekenen van brood en wijn? Hoe dan ook, het horen van de stem is een karakteristiek motief in het evangelie naar Johannes. In derde regel wordt nog het beeld van het reinigende water toegevoegd: ‘als water vloeit zijn kostbaar leven’. Ook water is een karakteristiek motief in het Johannesevangelie. Denk bijvoorbeeld aan de Samaritaanse vrouw bij de bron (Johannes 4,14). En met het water keert ook de vis uit het verhaal van de spijziging terug: ‘een vis is tekenend voor hem.’ Vanzelfsprekend roept dit ook het beeld op van het tweede spijzigingsverhaal, na Christus’ opstanding, aan het eind van het Johannesevangelie: Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en hij gaf hun ook vis (Johannes 21,13). De beginletters van ‘Jezus Christus, Gods Zoon en Redder’ vormen in het Grieks het woord ICHTUS, in onze taal ‘vis’, bij uitstek het symbool voor Christus.
Auteur: René van Loenen
Melodie
Ontstaan
Deze melodie stamt uit de jaren negentig van de vorige eeuw. De redactie van de reeks Zingend Geloven zette liedteksten uit onder toen nog jonge kerkliedcomponisten en kerkmuziekstudenten. Daaronder was ook deze tekst van Jaap Zijlstra. De melodie van Wim Ruessink werd geselecteerd voor opname in Zingend Geloven 6 (1998), maar het lied werd per abuis niet geplaatst. Daarna kreeg het wel een plaats in deel 8 (2004, nr. 71; deel 7 van de reeks [2000] was een uitgave met kinderliederen). Misschien was de redactie van Zingend Geloven er niet geheel van overtuigd of deze toch wat experimentele melodie wel toegankelijk zou zijn voor de praktijk. Daarom werd naast de melodie van Wim Ruessink ook een melodie van Willem Vogel in Zingend Geloven 8 (nr. 70) geplaatst, in de stijl die we van deze componist kennen. Deze melodie is duidelijk minder verrassend dan die van Wim Ruessink.
Analyse
De melodie oogt ingewikkeld. Elke strofe lijkt een eigen melodie te hebben en veel toonsoorten passeren de revue. Maar zoals vaker bij deze componist: zijn melodieën lijken op papier moeilijker dan ze in werkelijkheid klinken.
Als zingen gelijk is aan spreken op verhoogde toon, dan is deze melodie daar een illustratie van. Elke melodieregel is gebaseerd op toonherhalingen met slechts een enkele toonhoogtewijziging en klinkt zo als een recitatief.
Het tweede opvallende kenmerk aan de melodie is dat elke strofe een hele toon hoger klinkt. ‘Het is alsof het deeg is dat rijst. Steeds hoger’. Zo typeert Wim Ruessink zijn melodie in een toelichting aan de redactie van dit compendium. Om in de beeldspraak van het rijzend deeg te blijven, vervolgt de componist: ‘Het rijzingsproces wordt zichtbaar (maar vooral hoorbaar!) in de doorgaande modulaties (dat wil zeggen verandering van toonsoort). En dan, in de vierde strofe, is het bakproces als het ware voltooid.’
De eerste strofe is gebaseerd op de reciteertoon d’. De afsluiting van de eerste regel is dalend: d’-c’-a, die van de tweede regel is stijgend: d’-e’. De regels 3 en 4 zijn identiek aan de regels 1 en 2 (zie paars kader). Ook bij de volgende twee strofen zal dat zo zijn.De reciteertoon van de tweede strofe is de slotnoot van strofe 1: e’. De melodie is ten opzichte van strofe 1 nu een hele toon hoger getransponeerd van d-klein naar e-klein. In deze tweede strofe heeft de melodie een kleine variatie gekregen: in elke regel klinkt de vierde toon een kleine terts hoger (g’, zie rode cirkel) en krijgt het betreffende woord enige nadruk: ‘kind’, ‘brood’, ‘voedsel’.
In de derde strofe gebeurt dit procedé opnieuw: een hele toon hoger getransponeerd (nu fis-klein) en naast de vierde toon is nu ook de zesde toon gewijzigd. Deze klinkt een kwint hoger (cis”):
De vierde strofe had in Zingend Geloven 8 een andere melodie dan in het Liedboek. Feitelijk was de melodie van strofe 4 op de laatste twee noten na gelijk aan die van strofe 3, maar ook nu weer één toon hoger getransponeerd (gis-klein):
De liedboekredactie vond de tekstplaatsing niet zo gelukkig met een accent op ‘ik’ en ‘teke-nend’ door de hoge dis”. Met een fis’ in plaats van een dis” zou de melodie dalend tot rust kunnen komen. De componist heeft op deze manier de melodie gewijzigd (zie de blauwe cirkels):
De laatste twee regels kregen nu een afwijkende melodielijn ten opzichte van de eerdere strofen. De tweede regel eindigt op een ais’, de derde regel begint met een bes’. Deze twee tonen zijn enharmonisch gelijk, dat wil zeggen dat ze verschillend genoteerd zijn, maar hetzelfde klinken (op de piano dezelfde toets):
Vanaf deze bes’ daalt de melodie, nu met de reciteertonen bes’ en g’, terug naar de slottoon d’, dezelfde toon als waar de melodie mee begon.
Begeleiding
Het reciterende karakter van de melodie vraagt om een begeleiding met liggende akkoorden.
Een begeleiding met per kwartnoot een akkoordwisseling maakt de melodie kapot. In de begeleiding van de componist zien we hoe die liggende akkoorden de melodie dragen (zie begeleidingsuitgave bij het Liedboek):De begeleiding biedt geen ritmische ondersteuning aan de zang; de organist leidt niet, maar begeleidt alleen. Die noodzakelijke ondersteuning kan door een solist of cantorij gegeven worden.
Toonherhalingen kunnen leiden tot staccatozang. Dat heeft tot gevolg dat de tekst wordt opgedreund. De melodie moet echter zeer legato worden gezongen in een rustig tempo: MM ±84. Zo wordt de ‘stille omgang van het brood’ op een heel ingetogen wijze verklankt.
Auteur: Pieter Endedijk