Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

394 - Hoog staat de paaskaars opgericht



Tekst

Ontstaan

Dit lied is eerder opgenomen in de bundel met kinderliederen Zingen in de tijd, het derde deel van de driedelige serie Bij hoog en bij laag (1991, nr. 5). In dit deel zijn voornamelijk liederen te vinden die bestemd zijn voor de verschillende momenten in het kerkelijk jaar. De liederen zijn gerangschikt rond de gang van de eredienst. Dit lied heeft als ondertitel ‘Avondmaal met kinderen’, het is daarom in deze bundel ook omringd door liederen die met de sacramenten (doop en Avondmaal) te maken hebben. Ook in het Liedboek staat het bij de liederen die rond het Avondmaal gezongen kunnen worden.

Inhoud

Net als veel teksten van de hand van Joke Ribbers, is de taal van dit lied op het eerste gezicht eenvoudig. Iedere strofe bestaat uit twee regels, waarbij de regels op elkaar rijmen. Dit maakt dat het lied makkelijk mee te zingen en te memoriseren is voor jong en oud. Daarnaast valt ook de heldere, eenvoudige en begrijpelijke taal op: in een paar losse pennenstreken neemt het lied zangers van alle leeftijden aan de hand door de hoogtepunten van de dienst. Het begint bij het binnengaan van de kerk waar de paaskaars op de kandelaar de blik vangt (couplet 1) en de tafel al gedekt is (couplet 2). Daarna zien we de inzameling van de gaven: de beker en de schaal worden binnengedragen en de tafel wordt in gereedheid gebracht (couplet 3). In couplet 4 zien we brood en wijn opgeheven worden en verbonden met Jezus’ gedachtenis en horen we de verkondiging over leven na de dood (couplet 5). Tot slot daalt de vrede van Christus over de gemeenschap neer (couplet 6). Zo op het eerste gezicht lijkt het een lied voor heel jonge kinderen te zijn, waarbij wat ze in de kerk voor zich zien ook verbonden wordt met de diepere betekenis. Maar net als veel liederen van Joke Ribbers bevat dit lied meer verwijzingen dan op het eerste gezicht lijkt en kan het lied daardoor ook volwassenen aanspreken als een lied waarin steeds meer schakeringen duidelijk worden. Zo roept ‘licht uit licht’ uit het eerste couplet associaties op met ‘God uit God, licht uit licht’ uit het Credo van Nicea-Constantinopel, maar resoneren ook de schepping van het licht (Genesis 1) en de proloog van het Evangelie van Johannes. Tevens klinkt ook Jezus’ uitspraak ‘Ik ben het licht der wereld’ uit Johannes 8,12) in dit couplet door.

Het tweede couplet, waarin gezegd wordt ‘kom en eet’ doet de zanger denken aan de nodiging uit het tafelgebed: ‘kom nu, want alle dingen zijn gereed’.

In het derde couplet zou een  verbinding met het Laatste Avondmaal gelegd kunnen worden, waar Jezus het brood en de beker zegent en rond laat gaan langs de mensen. Het spreekt van de verbondenheid die de gemeente heeft tijdens de rondgang.

Bij couplet 4 wordt zingend beleden dat wie rond de tafel samenkomen, bij Jezus te gast zullen zijn. In de verte horen we de instellingswoorden meeklinken: ‘doe dit tot mijn gedachtenis’.

Na deze vier coupletten wordt afgestapt van wat er zichtbaar is in de ruimte, en wordt er theologische duiding gegeven aan wat er in de ruimte gebeurt. Zo wordt in het vijfde couplet heel kort de relatie gelegd tussen de maaltijd van de Heer en het Evangelie van de opstanding.

Het laatste couplet bezingt de vrede van de Heer die over ons neerdaalt. Dat is een directe link met de vredeswens die de gemeenschap elkaar tijdens de viering geeft, maar verwijst ook naar de Bijbelteksten waar Jezus de mensen vrede toewenst, zoals Johannes 14,27 (en verder). Maar wellicht wordt er ook verwezen naar teksten uit de brieven waar mensen de vrede van Christus toegewenst krijgen, zoals Filippenzen 4,6-7.

Liturgische toepassing

Dit lied is uitstekend toepasbaar in een viering waar met (jonge) kinderen het Avondmaal gevierd wordt. Daarnaast zou het lied ook een goede plek kunnen innemen tijdens de basiscatechese of een catechese rond het Avondmaal.

Auteur: Irma Pijpers-Hoogendoorn


Melodie

In het bundeltje Zingen in de tijd (1991), waarin dit lied voor het eerst werd gepubliceerd, gaat de tekst vergezeld van een melodie van Cees van Walsum:
Hoewel de liedboekredactie de melodie niet slecht vond – er is een duidelijk melodische structuur herkenbaar – betreurde men het dat zo de puntigheid van de tekst verdween doordat de componist in zijn melodie twee strofen samenvoegt. Zo wordt het melodisch gezien een vierregelig lied, terwijl de korte strofen met twee regels van acht en drie lettergrepen meer als kreten klinken.
Kan een componist een volwaardige melodie schrijven van één regel en aan het tekstkarakter recht doen? Dat is moeilijker dan een melodie van twee regels schrijven, dus met een voor- en een nazin, zoals hierboven de melodie van Cees van Walsum.

Deze uitdagende opdracht werd aan Wim Ruessink gegeven. Zijn melodie in F-groot heeft enkele bijzonderheden. Allereerst gebruikt hij wisselende maatsoorten (5/8, 6/8, 3/8 en 2/4) waardoor het ritme de puntigheid van de tekst ondersteunt en de zanger niet achteroverleunend zich kan laten meevoeren op een 6/8-maat, zoals die neiging bestaat in de melodie van Van Walsum.
De tweede bijzonderheid is te vinden in de tweede regel (de componist spreekt over een bonus in de slotmaten): daar waaiert de melodie uit in een eenvoudige meerstemmigheid en is de zanger vrij om een van de wendingen te kiezen. In de muziektheorie wordt daarvoor de Italiaanse term a piacere gebruikt (letterlijk: ‘naar goedvinden’). Door deze melodische ‘uitwaaiering’ eindigt de strofe op het dominant-akkoord van F-groot (c’-e’-g’) en komt de melodie aan het eind niet tot een rustpunt, maar verwijst verwachtingsvol naar het vervolg. Door de meerstemmigheid verspreidt de klank zich, zoals het licht van de paaskaars zich verspreidt. Mogelijkheden om met de gemeente (ook improvisatorisch) meerstemmig te zingen ontleende Wim Ruessink aan de ideeën die de Duitse kerkmusicus Hans Rudolf Siemoneit (1927-2009) uitwerkte in de twee bundeltjes Mehrstimmiges Gemeindesingen (Berlijn 1962 en 1966).
Niet alleen het ritme vraagt van de zanger oplettendheid: ook de slotnoot van de eerste regel is verrassend: men verwacht daar een a’, maar de componist noteert een bes’ en lijkt zo het laatste woord van de eerste regel van strofe 1 uit te beelden: ‘opgericht’.
De slotstrofe eindigt eenstemmig met het dalend motief f’-e’-d’-c’. Ook hier lijkt van een tekstuitbeelding sprake te zijn (maar dus een andere dan in strofe 1): ‘daalt nu neer’.
De componist adviseert om bij het instuderen de gemeente eventueel in groepen te verdelen om de meerstemmigheid te waarborgen, waarbij het van belang is om in ieder geval een aantal mannenstemmen de laagste partij toe te wijzen.

Auteur: Pieter Endedijk