Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

401 - De Eeuwige leeft en waakt over ons (Ordinarium ‘Op de berg’)


Een eerste kennismaking

Liedboek 401 is een onderdeel van het ordinarium ‘Op de berg’. De andere delen van dit ordinarium zijn Liedboek 299g, 339d, 401, 404g, 407c, 408g en 429aZie voor meer informatie het overzichtsartikel Het ordinarium in het Liedboek.
Zie ook het overzichtsartikel Het tafelgebed.


Het ordinarium in het Liedboek Tafelgebed

Tekst

Ontstaan

De beurtspraak voor het tafelgebed maakt deel uit van het ordinarium ‘Op de berg’ dat geschreven werd voor de Bergkerk in Amersfoort. Andere onderdelen van dit ordinarium zijn het Kyrie en Gloria (Liedboek 299g), een acclamatie na de lezingen (339d), het Heilig (404g), een acclamatie bij de instellingswoorden (407c), het Lam Gods (408g) en een bewoording voor de zegen (429a). Dit ordinarium bevat ook nog een tekst voor de opening van een dienst in de kapel van de Bergkerk en een doxologie (om het tafelgebed te besluiten), maar deze zijn niet in het Liedboek opgenomen.

Klassieke formulering

De beurtspraak ‘De Eeuwige leeft…’ is een hertaling van de klassieke tekst, zoals trouwens ook de andere onderdelen van dit ordinarium op een aansprekende manier de oude en vertrouwde teksten uit de traditie proberen te verwoorden in een inclusieve taal.
De gebruikelijke tekst van de inleidende dialoog op de prefatie is die welke stamt uit het tafelgebed van Hippolytus (±170-±235) in zijn Traditio Apostolica. Heel veel tafelgebeden, klassieke en moderne, beginnen met deze beurtspraak:

De Heer zij met u.                 of              De Heer zal bij u zijn.
- En met uw geest.                                 - De Heer zal u bewaren.
Verheft uw hart.
- Wij zijn met ons hart bij de Heer.
Brengen wij dank aan de Heer, onze God.
- Hij is onze dankbaarheid waardig.

Deze formulering vinden we, zij het in iets andere bewoordingen, ook in Liedboek 270e (de toonzetting van het ordinarium volgens de lutherse traditie).

Oproep en engagement

Stapsgewijs, in drie fasen, wordt als het ware de innerlijke conditie gecreëerd, waarin wij God daadwerkelijk kunnen danken. Voorganger en gemeente worden aldus gevormd tot één ongedeeld subject dat vervolgens in dialoog treedt met God. Het is alsof er een contract gesloten wordt, waarin beide partijen – voorganger en gemeente – zich engageren in de activiteit van het danken tegenover een derde partij: de Heer.

De beurtspraak begint met een groet waarin voorganger en gemeente elkaar de nabijheid van de Heer toewensen. Deze nabijheid is kennelijk nodig om tot bidden te komen. Bidden spreekt immers niet vanzelf. Daarna volgt de oproep: ‘Verheft uw hart.’ Je hart verheffen is een treffend beeld voor het bidden: je met je hele wezen richten op wat boven is (vergelijk Kolossenzen 3,1-2). Na de bevestiging dat wij inderdaad ‘met ons hart bij de Heer zijn’, volgt een tweede oproep: ‘Brengen wij dank aan de Heer onze God.’ Danken is wat wij doen tijdens het avondmaal. Het is niet zomaar bidden, maar dankzeggen. Wij danken de Heer voor alles wat Hij gedaan heeft en doet. Instemmend reageert dan de gemeente op deze uitnodiging met haar antwoord: ‘Hij is onze dankbaarheid waardig.’

Inhoud

In de drie zinnen van de beurtspraak ‘Op de berg’ is deze beweging ook herkenbaar. Voorganger en gemeente brengen elkaar in de juiste conditie om ‘met hart en ziel’ (regel 6) God dank te zeggen, maar hier wordt dat niet als wens, aansporing of oproep geformuleerd (‘zij’, ‘verheft’, ‘brengen wij dank’), maar meer als constatering, als bevestiging.
De eerste twee regels zijn te lezen als een geloofsbelijdenis: ‘De Eeuwige leeft’, waarna de gemeente instemmend aanvult: ‘en waakt over ons’. Deze enkele woorden roepen Psalm 121 op, die God voorstelt als degene die ons voor het kwaad behoedt en over ons leven waakt. Hij is de levende, de wachter die opzettelijk wakker blijft om ons te beschermen (vergelijk ook Exodus 12,42).
Regel 3 en 4 verwoorden onze activiteit: ‘Wij richten ons op – en zien uit naar God.’ Oprichten en uitzien – alsof we uit onze slaap gewekt worden en opstaan. En alleen al deze (lichaams)houding doet ons vanzelf uitzien naar, verlangen naar de Ander. Als je opstaat, op je benen staat, kun je om je heen zien en omhoog kijken. Het is precies deze beweging van je verheffen, die in de klassieke formulering met de oude Latijnse woorden Sursum corda (Omhoog de harten) wordt uitgedrukt. Overigens kunnen we deze regels ook als één zin lezen. Dan zijn ‘je richten op’ en ‘uitzien naar’ min of meer synoniemen: we oriënteren ons op God.
Regel 5 en 6 vatten samen wat we doen: dank brengen aan de Eeuwige, en wel met heel ons wezen. Mooi trouwens hoe in deze zin het woord ‘dank’ hier als ‘begin-‘ en als ‘slotmaat’ fungeert.

Auteur: Ko Joosse


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie, zie Liedboek 299g.