Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

403a - Als wij dan eten van dit brood


Tafelgebed
gregoriaans
Exultet

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit tafelgebed vindt zijn oorsprong in de liturgische praktijk van de Amsterdamse Studentenekklesia en de Werkgroep voor Volkstaalliturgie. Het is voor het eerst gebruikt in een ‘liturgische viering, gehouden in een doorsnee-kerk te Amsterdam voor ongeveer 1500 mensen op 24 december 1967 van half 10 tot 11 uur ’s avonds’. Het gaat om de kerstnachtviering met de titel ‘Heden en hier en in die dagen’, waarvan de teksten zijn opgenomen in Huub Oosterhuis, In het voorbijgaan, Utrecht 1968, blz. 63-84 (de tekst uit de Didachè: blz. 79; zie ook Heden en hier en in die dagen, Een oorspronkelijke nederlandse kerstnachtwake van de Werkgroep voor Volkstaalliturgie Amsterdam, Hilversum 1968, blz. 12-18). Daarna treffen we de tekst aan in de liturgie die Huub Oosterhuis en Bernard Huijbers ontwierpen voor de paasnacht in de Westerkerk te Amsterdam (13 april 1968). De teksten daarvan verschenen onder het hoofdstuk ‘De avond voor Pasen’ in de bundel In het voorbijgaan (Utrecht 1968, blz. 197-235; Didachè-tekst, blz. 229-230; zie ook Liturgie van de paasnacht, Hilversum 1968, blz. 45v.).
Het gebed vond nadien een plaats in de Randstadbundel (Hilversum 1970, 1979), in de afdeling Eucharistische gebeden (op de groene pagina’s; blz. 42-44). Verder vinden we het als ‘Eucharistische akklamatie (naar Didachè)’ in Liturgische gezangen voor de viering van de eucharistie (Amsterdam 1979, nr. 121) en in de Petrus en Paulusbundel (Hilversum 1987, nr. 167). Ten slotte is het opgenomen in Verzameld Liedboek (Kampen 2004, blz. 603-606) als onderdeel van het tafelgebed ‘Onvergetelijke mens’.

Toelichting op de tekst

Eucharistische acclamatie

Volgens de rubriek boven deze tekst wordt het eerste deel van het tafelgebed tot en met de instellingswoorden gesproken. Direct daarna volgt de gezongen acclamatie

     Als wij dan eten van dit brood en drinken uit deze beker,
     verkondigen wij zijn dood en leven totdat Hij komtij komt.

Oorspronkelijk luidde deze tekst iets anders. In plaats van ‘… verkondigen wij zijn dood en leven…’ stond er: ‘… verkondigen wij de dood des Heren‘. Dat is de bewoording die Huub Oosterhuis al in 1966 als acclamatie na het instellingsverhaal suggereerde in zijn tafelgebed ‘Wij danken U, Heer God almachtig’ (Bid om vrede, Bilthoven 1966, 107). Het is ook de formulering die haar plaats vond als een van de eucharistische acclamaties in de eucharistische gebeden van het Romeinse missaal (Altaarmissaal voor de Nederlandse Kerkprovincie, Zeist 1979, onder andere blz. 692) en in dienstboeken van andere kerken (zoals Dienstboek – een proeve, Zoetermeer 1998, blz. 169), en zo algemeen gangbaar is geworden.

De formulering gaat terug op 1 Korintiërs 11,26, waar Paulus na zijn weergave van de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal (11,23-25) in één zin de betekenis van de Maaltijd van de Heer samenvat. Hij geeft er ook de eschatologische dimensie van aan: de Maaltijd van de Heer wordt gevierd totdat Hij eens zal terugkomen. Waarschijnlijk klonk bij Paulus ook mee wat Jezus volgens het Lucasevangelie zegt: dat Hij namelijk niet meer ‘van de vrucht van de wijnstok zal drinken tot het koninkrijk van God gekomen is’ (22,18).

Ofschoon bij Paulus in de uitdrukking ‘de dood des Heren’ ook altijd zijn opstanding is besloten, staat deze er in de oorspronkelijke versie van de eucharistische acclamatie strikt genomen niet. Daarom is de formulering ‘… verkondigen wij zijn dood en leven’ in de latere versies duidelijker. Eten van dit brood en drinken uit deze beker is het delen van het leven van Jezus, zijn lijden, zijn sterven en verrijzen, is kortom deelname aan zijn volledige paasmysterie.

Verwijzing naar het Benedictus

De eucharistische acclamatie wordt gevolgd door een tekst die het gebed uit de Didachè voorbereidt:

     Gezegend die daar komt in de naam des Heren,
     Jezus Messias,
     kom ons bevrijden, o zoon van David.

De tekst verwijst rechtstreeks naar het Benedictus, het tweede gedeelte van het Sanctus (Heilig): ‘Gezegend Hij die komt in de naam des Heren. Hosanna in den hoge’ (zie Liedboek 404a, 404b, 404c en 404d). De heerlijkheid van de Heer, die hemel en aarde vervult, bereikt op aarde haar hoogtepunt in de menswording van Jezus: bij zijn komst in de wereld (zijn geboorte), bij zijn intocht in Jeruzalem (de plaats van zijn lijden, dood en opstanding) en in het midden van de gemeente als deze tot zijn gedachtenis zijn maaltijd viert. De woorden van het Benedictus gaan terug op Matteüs 21,9, waar de inwoners van Jeruzalem Jezus bij zijn intocht omringen en luidkeels roepen: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!’ Het zijn ook woorden die ontleend zijn aan Psalm 118,26, die verwijzen naar de tempelliturgie.

‘Kom ons bevrijden’ is de vertaling van het woord ´Hosanna´, de Griekse weergave van het Hebreeuws hosjia-na of hosja-na, dat ‘red toch’, ‘help toch’ of ‘red ons’, ‘bevrijd ons’ betekent. Enerzijds is het een roep om ontferming, anderzijds fungeert het ook als een blijk van hulde en eerbetoon. Hier in dit tafelgebed ligt het accent meer op de bede om verlossing. Deze bede is gericht tot Jezus, die ‘zoon van David’ genoemd wordt. De relatie tussen de messias Jezus en koning David wordt ook gelegd in de eerste strofe van het Didachè-gebed.

Zegengebed uit de Didachè

De twee voorgaande teksten fungeren als opmaat naar het eigenlijke zegengebed. Dit bestaat uit een bewerking van hoofdstuk IX uit de Didachè (zie het overzichtsartikel over het tafelgebed).

Een vergelijking met de originele tekst laat zien dat in de bewerking van Oosterhuis:
- de eerste en tweede strofe exact gelijk zijn opgebouwd. God – die nog als extra titel ‘Heer’ krijgt – wordt zegen toegewenst vanwege ‘David, de heilige wijnstok’ (strofe 1) en vanwege ‘de wijsheid en het leven’ (strofe 2). In die heilswerkelijkheden mogen wij delen door toedoen van Gods dienstknecht Jezus;
- in de derde strofe het beeld van het zaaien gebruikt wordt: zaaien is zaad uitstrooien, verstrooien, zodat het overal terechtkomt: ‘in de aarde’. Daar zal het ontkiemen en vrucht dragen. Maar de beweging van verstrooien wordt omgekeerd: het wordt samengebracht, het wordt één in dat ene ‘brood dat wij breken’, hier en op dit moment. De gemeente, bijeengekomen ‘van heinde en ver’ voor de viering van de Maaltijd van de Heer, vraagt aan God dat zij op dezelfde wijze samengevoegd mag worden in zijn koninkrijk van vrede;
- de acclamatie steeds dezelfde is: ‘Want U alleen komt alle eer toe, in eeuwigheid’. De uitbreiding ‘door Jezus Christus’ in de originele tekst ontbreekt hier dus. Maar wat de bewerking toevoegt, is dat God exclusief de eer toekomt: ‘U alleen…’.

Zie voor een inhoudelijke bespreking van de drie strofen en de acclamaties de toelichting bij Liedboek 402a.

originele tekst bewerking Huub Oosterhuis

Wij danken U, onze Vader,
voor de heilige wijnstok, David, uw knecht,
die Gij ons door Jezus, uw Knecht,
hebt bekend gemaakt.
- Aan U de luister tot in eeuwigheid.

Gezegend zijt Gij, o Heer God onze Vader,
omwille van David, de heilige wijnstok,
waaraan Gij ons deel gegeven hebt
door Jezus, uw dienstknecht.
- Want U alleen komt alle eer toe,
in eeuwigheid.

Wij danken U, onze Vader,
voor het leven en de kennis,
die Gij ons door Jezus, uw Knecht,
hebt bekend gemaakt.
- Aan U de luister tot in eeuwigheid.

Gezegend zijt Gij om de wijsheid en het leven,
waaraan Gij ons deel gegeven hebt
door Jezus, uw dienstknecht.
- Want U alleen komt alle eer toe,
in eeuwigheid.

Zoals dit gebroken brood
verspreid was over de bergen
en tot één geheel werd samengebracht,
laat zo uw kerk verzameld zijn
van de uiteinden van de aarde in uw rijk.
- Want van U is de luister en de kracht
door Jezus Christus tot in eeuwigheid.

Zoals het brood dat wij breken
was uitgezaaid in de aarde,
en werd samengebracht en een is geworden,
zo breng ons bijeen van heinde en ver
in het koninkrijk van uw vrede.
- Want U alleen komt alle eer toe,
in eeuwigheid.

(vertaling: A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders 1,
Kampen, 1981, blz. 249-250)

Onze Vader

Het tafelgebed loopt over in het gebed dat Jezus ons geleerd heeft. Al sinds de vierde eeuw is in de Romeinse liturgie het Onze Vader deel van de eucharistieviering. Volgens paus Gregorius de Grote (±540-604) zeggen wij het gebed des Heren direct na het eucharistisch gebed, omdat het ‘weinig passend zou zijn nog een ander gebed, door een of andere geleerde vervaardigd, uit te spreken over de offergave, en het gebed dat onze Verlosser zelf heeft samengesteld, niet te zeggen over zijn Lichaam en Bloed’ (Epistola 9,12 ad Joannem Syracusam, Patrologia Latina 77, 956-957). Het Onze Vader vormt als het ware de brug tussen het tafelgebed en de communie. Enerzijds wordt er immers de lofprijzing, dankzegging en smeking van het tafelgebed in voortgezet, anderzijds bereidt het de gemeente daadwerkelijk voor op de gemeenschap met en in de Heer. De eenheid van de ‘van heinde en verre’ komende gelovigen wordt in het Onze Vader al min of meer gerealiseerd door samen dit ene gebed te bidden. Zo is het gebed des Heren het gebed van zijn Lichaam, de kerk.

Voor de tekst van het Onze Vader heeft Oosterhuis de oecumenische vertaling gebruikt, die halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond. De Nijmeegse exegeet Willem Grossouw had op 18 januari 1964 daarvoor in De Volkskrant – toen nog een echt rooms-katholiek dagblad! – een ontwerp gepubliceerd en na overleg tussen nieuwtestamentici van de Katholieke Bijbelstichting en het Nederlands Bijbelgenootschap werd deze tekst een jaar later als de oecumenische versie voorgesteld. Het enige verschil met de oecumenische vertaling is dat Oosterhuis in zijn tekst het bijwoord ‘ook’ in de regel ‘zoals wij onze schuldenaars vergeven’ heeft weggelaten.

Liturgisch gebruik

Oosterhuis zelf heeft dit tafelgebed voor het eerst in een kerstnacht- en een paasnachtliturgie gebruikt, maar het is uiteraard veel breder bruikbaar. De tekst fungeert, zoals de rubriek aan het begin van het tafelgebed al aangeeft, altijd als onderdeel van een groter geheel. Eraan vooraf gaat een gesproken tafelgebed. In Verzameld Liedboek, blz. 603 is dat het gebed ‘Onvergetelijke mens’, dat bestaat uit een dankzegging/anamnese ‘omwille van Jezus Messias, uw dienstknecht’ en de instellingswoorden, maar het kan natuurlijk ook een ander tafelgebed met een anaphora-vorm zijn (zie het overzichtsartikel over het tafelgebed).

Auteur: Ko Joosse


Media

Uitvoerenden: Collegium de Dunis o.l.v. Ignace Thevelein; Peter Ledaine, orgel (alleen het eerste gedeelte)