Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

413 - Grote God, wij loven U


Grosser Gott, wir loben dich

Ignaz Franz
Hélène Swarth Hendrik Anthonie van Bakel
Wenen 1776/Leipzig 1819

Tekst

Te Deum-lied

Van de circa 350 liederen die Ignaz Franz schreef, is alleen zijn ‘Großer Gott, wir loben dich’ bekend gebleven, maar dit lied behoort dan wel internationaal tot de populairste kerkliederen.

Het is een bewerking van het oudkerkelijke Te Deum. Uit de achtste eeuw dateert de legende dat Ambrosius en Augustinus deze hymne samen gemaakt zouden hebben toen Augustinus door Ambrosius gedoopt werd. Tegenwoordig wordt aangenomen dat Ambrosius niet de auteur is geweest, en dat de gebruikte aanduiding ‘Ambrosiaans lofgezang’ niet correct is.

Ook is wel aangenomen dat Nicetas van Remesiana (tweede helft vierde eeuw) de auteur is, maar delen van het Te Deum zijn ouder, zodat hij hooguit als redacteur van de tekst, die overigens later nog gewijzgd werd, genoemd kan worden.

Ignaz Franz geeft in twaalf coupletten een parafrase van het complete Latijnse Te Deum:

1. Großer GOtt! wir loben dich;
HErr! wir preisen deine Stärke.
Vor dir neigt die Erde sich,
und bewundert deine Werke,
wie du warst vor aller Zeit,
so bleibst du in Ewigkeit.

2. HErr! des Himmels heilig Chor,
Cherubin, und Seraphinen
singen dir Loblieder vor,
alle Engel, die dir dienen,
rufen dir stets ohne Ruh:
Heilig, Heilig, Heilig zu.

3. Heilig HErr GOtt Sabaoth!
Heilig HErr der Kriegesheere!
Starker Helfer in der Noth,
Himmel, Erde, Luft und Meere
sind erfüllt von deinem Ruhm,
alles ist dein Eigenthum.

4. Der Apostel heilig Chor,
der Propheten große Menge
schickt zu deinem Thron empor
neue Lob- und Dankgesänge;
auch die weisse Zeugenschaar,
die mit Blut gefärbet war.

5. Durch den ganzen Erdenkreis,
singt die heilige Gemeine
dir, o Vater! Lob und Preiß:
denn die Ehr allein ist deine;
auch ehrt sie auf seinem Thron
deinen eingebohrnen Sohn.

6. Sie verehrt den Heil'gen Geist,
welcher uns mit seinen Lehren
und mit Troste kräftig speist,
der, o König voller Ehren!
der mit dir, HErr JEsu Christ,
und dem Vater ewig ist.

7. An der reinsten Jungfrau Schooß,
hast du keine Scheu getragen;
du wardst Mensch, und machtst uns los
von den wohl verdienten Plagen,
du erlegst den Tod im Krieg:
Hölle, wo ist nun dein Sieg?

8. Durch dich steht des Himmelsthür
allen, welche glauben, offen;
du stellst uns dein Vater für,
wenn wir kindlich auf dich hoffen.
Endlich kommst du zum Gericht,
doch die Stunde weiß man nicht.

9. Drum, o HErr, so steh uns bey,
uns, die wir voll Demuth bitten,
die dein Blut dort machte frei,
als du hast für uns gelitten;
und nimm nach vollbrachten Lauf
uns zu dir in Himmel auf.

10. Sieh dein Volk in Gnaden an;
hilf und segne, HErr! dein Erbe;
leit' es auf die rechten Bahn,
daß der Feind es nicht verderbe.
Hilf, daß es durch Buß und Flehn,
möge in den Himmel gehn.

11. Alle Tage wollen wir
deinen großen Namen preisen,
und zu allen Zeiten dir Ehre,
Lob und Dank erweisen.
HErr! für Sünden und Gefahr
heute gnädig uns bewahr.

12. HErr, wir flehn: Erbarme dich!
segne uns mit deinen Gaben;
deine Güte zeige sich,
so wie wir gehoffet haben.
Auf dich hoffen wir, o GOtt!
Laß uns nicht in Schand und Spott.

Evenals het Te Deum valt Franz’ bewerking in drie gedeelten uiteen. Het eerste deel (coupletten 1-6) is een lofprijzing op de Drie-eenheid door engelen en mensen. Het tweede gedeelte (strofe 7-9) prijst het verlossingswerk van Christus en eindigt met een bede om aan die verlossing deel te mogen hebben. Het laatste deel (strofen 10-12) bevat een aantal aan de Psalmen ontleende lofprijzingen en smeekbeden (bijvoorbeeld. Psalm 123,3; 33,2 en 31, 2).

Verspreiding

Het lied werd voor het eerst gepubliceerd in de tweede uitgave van Die Christlich-katholische Lehre in Liedern (Lauhen 1768, nr. 53). Een nieuwe versie plaatste Franz in zijn Allgemeines und vollstaendiges Catholisches Gesangbuch (Breslau 1778, nr. 135), maar deze werd niet populair. Dat werd wel de oorspronkelijke tekst uit 1768, zij het in de gewijzigde vorm zoals deze in het tweede deel van het Katholisches Gesangbuch zum allgemeinen Gebrauche bei öffentlichen Gottesverehrungen (München 1810) stond. Het betrof hier een verkorte versie (negen coupletten), waarin bovendien tekstuele wijzigingen aangebracht werden.

Tegen het einde van de negentiende eeuw was het lied ook bij Duitse protestanten populair geworden en werd het regelmatig in protestantse liedbundels opgenomen. In tegenstelling tot de rooms-katholieke bundels, die doorgaans bijna alle coupletten opnamen, volstonden protestantse liedboeken met een kleine selectie.

Zo werden in het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 489) vier strofen opgenomen (inclusief een Engelse en Franse vertaling): de oorspronkelijke eerste drie strofen en het slotcouplet. Daarmee was de kern van het lied, waarin de christologische verlossingsleer verwoord werd, uit het lied verdwenen.

In het Evangelisches Gesangbuch (1993, nr. 331) heeft men de versie uit de rooms-katholieke bundel Gotteslob (eerste editie 1975, nr. 257; tweede editie 2013, nr. 380) overgenomen. Het betreft de versie van de ‘Arbeitsgemeinschaft für ökumenisches Liedgut im deutschen Sprachbereich (AöL), het samenwerkingsverband van katholieken en protestanten dat in 1969 werd opgericht om te komen tot eenzelfde versie van liederen die beide tradities gemeenschappelijk hebben.
Deze versie telt elf strofen en grijpt terug op de tekst uit 1768. De oorspronkelijke coupletten 5 en 6 zijn daarbij in één couplet ondergebracht; de overige strofen werden op diverse plaatsen gewijzigd.
Kenmerkend voor de enorme populariteit is dat men in Zwitserland in de jaren zestig van de twintigste eeuw serieus overwoog Franz’ lied te verheffen tot nationaal volkslied.

Nederland

In Nederland verscheen de eerste vertaling van Franz’ Te-Deum-lied in de Christelijke Gezangen der Hersteld-Evangelisch-Lutherse Gemeenten in Nederland (Amsterdam 1857, gezang 23). Zoals de titel vertelde, was het lied bedoeld ‘Bij de godsdienstoefening’. Deze vertaling werd daarna in diverse Nederlandse bundels opgenomen, waaronder de Zangbundel voor Huisgezin en Samenkomsten  (edities vanaf de jaren twintig, nr. 725) van Joh. de Heer.

De predikant Johannes Riemens sr (1843-1908) nam een eigen vertaling, bestaande uit vier strofen, op in zijn bundel Liefde en Lof (1905). De bewerking van de dichteres Hélène Swarth werd echter bekender, vooral omdat deze opgenomen werd in invloedrijke bundels als Oude en Nieuwe Zangen (1911) van S.M. van Woensel Kooy en daarna in de ‘Hervormde Bundel 1938’ (gezang 149). De liedbewerking van Swarth telde zes coupletten, maar in de ‘Hervormde Bundel’ werden drie strofen opgenomen. Daarbij bewerkte de lutherse hoogleraar Hendrik Antonie van Bakel uit Amsterdam het tweede en derde couplet. Zo verdwenen de Cherubijnen en Serafijnen in de tweede strofe. De derde strofe luidde in de vertaling van Swarth:

Heer, ontferm U over ons!
Doe Uw vaderarmen open,
Stort Uw zegen over ons,
Zooals wij in deemoed hopen.
Gij alleen blijft trouw bestaan.
Laat ons niet verloren gaan!

In het Liedboek voor de kerken (gezang 444) en het Liedboek kregen deze drie verzen opnieuw en ongewijzigd  een plaats. Deze versie is ook te vinden in andere Nederlandse liedbundels, waaronder het Oud-Katholieke Gezangenboek (1990, nr. 824) en Laus Deo (2000, nr. 1087).


Melodie

De melodie werd in Nederland pas aan het begin van de twintigste eeuw aan de liedtekst van Franz gekoppeld. In de genoemde hersteld-lutherse bundel uit 1857 stond namelijk niet de melodie uit 1776/1819 afgedrukt. Deze werd in Nederland na 1850 wel gebruikt bij zo’n twintig verschillende liedteksten die (uiteraard) dezelfde strofevorm als Franz’ lied hadden: zesregels, 7-8-7-8-7-7 lettergrepen, trocheïsche versvoet en het rijmschema A-b-A-b-C-C. Daaronder bevonden zich liederen die tot vandaag nog bekend zijn, zoals Rock of ages van Augustus Montague Toplady (1740-1778; zie Liedboek 911).

De melodie werd niet alleen rechtstreeks uit Duitsland geïmporteerd, maar ook vanuit angelsaksische landen. We treffen in diverse Nederlandse bundels namelijk ook de melodische variant aan die in Engelstalige liedboeken gebruikt werd. Maar vooral de zondagschoolbundels die zich op Duitsland oriënteerden, namen de Duitse melodienotatie uit 1819 op. Een populair zondagsschoollied was ‘Heilig, heilig zijt Gij, Heer’ (uit De Zangvogeltjes), waarvan de tekst mogelijk geïnspireerd was op Franz’ lied.

Als eerste in Nederland plaatste Riemens in zijn liedbundel Liefde en Lof (1905) bij zijn vertaling de melodie die vandaag nog steeds het Te Deum-lied van Franz vergezelt.

De vroegste versie van deze melodie treffen we aan in het Katholisches Gesangbuch (melodie nr. 42) dat in 1776 te Wenen uitgegeven werd. De melodie staat daar genoteerd in 6/8-maat en wijkt melodisch hier en daar af van de versie die heden ten dage bekend is.

In het Allgemeines Choral-Buch für Kirchen, Schulen, Gesangvereine, Band 2 (Leipzig 1819, nr. 782) van Johann Gottfried Schicht verscheen de versie en de notatie die vandaag de dag nog gebruikt wordt:

Wanneer u de melodienotatie vergelijkt met die uit het Liedboek, zult u zien dat het ritme aan het einde van de regels 2 en 4 iets anders is: de halve noot, gevolgd door een kwartnoot zijn in het Liedboek twee kwartnoten, gevolgd door een kwartrust. Deze versie is de negentiende en twintigste eeuw algemeen geworden.

Een wijziging ten opzichte van de notatie in het Liedboek voor de kerken is dat aan het einde van alle regels de slotnoten ingekort zijn en dat op die plaatsen overal een kwartrust genoteerd is. Daarmee sluit de notatie volledig aan bij die uit de hedendaagse Duitse liedbundels als Evangelisches Gesangbuch en Gotteslob.

Van de zesregelige melodie worden de regels 1 en 2 herhaald in regel 3 en 4 (Barvorm). De voorlaatste regel werkt heen naar het hoogtepunt aan het begin van de laatste regel.

De melodie-omvang is beperkt: van e’ tot d”. Ritmisch gezien vertonen de regels een grote uniformiteit. Typerend voor deze melodie zijn verder de korte melismen in de maten 2 en 3 van de regels. Even kenmerkend is dat de melodie geen sprongen kent, maar zich uitsluitend in secundeschreden beweegt. Met name deze laatste twee karakteristieken geven de melodie een ietwat week karakter.


Liturgische bruikbaarheid

De geschiedenis door heeft het Te Deum vooral gefunctioneerd in de getijden. De vroegst bekende bron over het liturgisch gebruik van het Te Deum dateert uit het begin van de zesde eeuw. De hymne had toen een plek in het morgenofficie van de zondag, als canticum in de lauden. Latere bronnen melden dat het Te Deum ook aan einde van de metten op zondag en feestdagen gezongen werd. Nog weer van latere datum is het gebruik om de hymne te zingen bij processies en plechtige diensten, zoals wijdingen van bisschoppen en koningen. In het Liedboek zijn drie Te Deum-bewerkingen, waaronder ‘Grote God, wij loven U’, geplaatst in de rubriek ‘De eerste dag’ tussen de subrubrieken ‘Maaltijd van de Heer’ en ‘Afsluiting’. Daarmee wordt de mogelijkheid aangereikt de hymne als slotlied op feestdagen aan te heffen.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Gereformeerd Kamerkoor Amersfoort o.l.v. Jannes Munneke; Harry van Wijk, orgel (bron: KRO-NCRV)