Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

418 - God, schenk ons de kracht


Een eerste kennismaking

Uitgangspunt bij het lied Komm, Herr, segne uns van Dieter Trautwein (1928-2002) is de aäronitische zegen, Numeri 6,22-27: de Naam van de Eeuwige wordt op ons gelegd, die zegen schenkt ons vrede en die ‘zegen drijft ons / naar wie vrede vragen’ (strofe 2).
De dichter schreef ook de melodie, die evenals de tekst een voorbeeld is van eenvoud en helderheid. Alleen de lange noot aan het einde van de vijfde regel vraagt om aandacht.
Dieter Trautwein schreef de melodie in november 1978 bij een eerdere, bestaande liedtekst. Toen bleek dat de melodie eenvoudig zingbaar was, schreef hij in dezelfde maand de tekst Komm, Herr, segne uns. Het is in meer dan tien Europese talen vertaald en zo werd het in en buiten Duistland heel bekend. Deze bekendheid zal zeker ook te danken zijn vanwege het gebruik als slotlied op Duitse Kirchentage. Maar misschien wel de meeste betekenis kreeg het in Duitsland door de plaats die het innam in de vredesgebedsdiensten in de Nicolaikirche in Leipzig in 1989. Deze diensten waren een belangrijke aanzet tot de Wende.
In Duitsland is het lied geliefd, maar het wordt ook sterk bekritiseerd. De oorspronkelijke tekst kent dan ook veel zwakke plekken. Maar wat wel vaker voorkomt: een vertaling kan een lied aanzienlijk sterker maken, en dat is door de Nederlandse tekst van Ad den Besten gebeurd.
In navolging van het Duitse origineel wordt als vierde strofe de eerste herhaald.

Auteur: Pieter Endedijk


Komm, Herr, segne uns


Tekst

Herkomst en verspreiding

Dieter Trautwein heeft de totstandkoming van het lied uitvoerig uit de doeken gedaan in het Zeitschrift für Gottesdienst und Predigt van januari/februari 1983. In het artikel meldt hij dat de melodie eerder ontstaan is dan de tekst. Op zondag 5 november 1978 preekte Trautwein over Openbaring 7,9-17. Als slotlied koos hij het lied ‘Komm, Herr Jesu, komm, führ die Welt zum Ende’ van Maria Luise Thurmair (1912-2005) uit Gotteslob (1975, nr. 568), omdat het mooi aansloot bij de thematiek uit Openbaring 7. De bijbehorende melodie van dirigent-componist Heinrich Rohr (1902-1997) beviel Trautwein echter niet en hij dacht dat de gemeente haar ook niet snel zou leren. Daarom maakte hij zelf een nieuwe, eenvoudig mee te zingen melodie. Trautwein en zijn vrouw vonden de melodie ook bijzonder geschikt voor een slot- of zegenlied. Daarom schreef hij in november 1978 een nieuwe tekst: ‘Komm, Herr, segne uns, daß wir uns nicht trennen’. Dit lied stuurde hij als presentje naar Richard von Weizsäcker, de voorzitter van het Kirchentagpresidium, ter ere van diens zestigste verjaardag. Later droeg Trautwein het lied op aan zijn moeder bij gelegenheid van haar vijfenzeventigste verjaardag.
Het lied werd in 1979 voor het eerst gepubliceerd in Lieder zum Kirchentag. Liederheft zum 18. Deutschen Evangelischen Kirchentag. Via deze Kirchentag, die in Neurenberg werd gehouden, raakte het lied in West-Duitsland bekend, temeer omdat het eveneens op de daaropvolgende Kichentag in Hamburg werd gezongen. Ook in Oost-Duitsland leerde men het lied kennen. In aanloop naar de Wende in 1989/1990 werd het wekelijks gezongen ter afsluiting van de Friedensgebete en de Montagsdemonstrationen in de Nikolaikirche te Leipzig.
Het lied werd opgenomen in het Evangelisches Gesangbuch (1994, nr. 170), het Zwitserse Evangelisch-reformiertes Gesangbuch (1998, nr. 343) en in Gotteslob (2013, nr. 451). In de laatstgenoemde bundel is het lied aangeduid als behorend bij de ‘Ö-Lieder’, dus de liederen die tekstueel en melodisch vastgesteld zijn door de Arbeitsgemeinschaft für ökumenisches Liedgut (AöL).
Trautweins lied raakte ook buiten Duitstalige gebieden bekend, mede doordat het gezongen werd tijdens Assemblees van de Wereldraad van Kerken, zoals die in Vancouver in 1983. Fred Kaan vertaalde het lied in het Engels, en in Nederland verscheen het in Zingend geloven 2 (1983, nr. 103) in een vertaling van ‘Jaap Reekers’. De bundel geeft summiere biografische gegevens van deze ‘Reekers’ (blz. 213), maar die lijken verzonnen. Ad den Besten heeft namelijk mondeling aan Pieter Endedijk gemeld dat hij de naam ‘Jaap Reekers’, die in zijn familie voorkomt, korte tijd als pseudoniem heeft gebruikt (mededeling Pieter Endedijk per e-mail 3 april 2019). Het is niet bekend waarom Den Besten ervoor koos bij dit lied een schuilnaam te gebruiken, terwijl hij dat bij andere liederen uit Zingend geloven niet deed.
In Tussentijds (Kampen 2005, nr. 211) is het lied onder Den Bestens eigen naam opgenomen. In tegenstelling tot Zingend geloven is nu – conform het Duits origineel en de bedoeling van de auteur – de tekst van strofe 1 als laatste strofe herhaald. Ook in het Liedboek is dit gebeurd.

Waardering en kritiek

Het lied geniet in Duitsland bijzondere populariteit. Het gebruik ervan tijdens de ‘Wende’ en bij oecumenische manifestaties zal daaraan bijgedragen hebben. Er zijn ook redenen die verband houden met het lied zelf. Zo heeft Kirchenmusikdirektor dr. Britta Martini aangetoond dat de Duitse liedtekst nauwelijks negatieve woorden of termen bevat, en daardoor een soort positive thinking en optimisme ademt. Een andere reden zal zijn dat de tekst voor iedereen direct betekenis heeft; hij bevat veel vertrouwde noties, zinsneden en woorden, die de gebruikers van het lied bovendien vanuit hun eigen situaties en opvattingen kunnen invullen. Neem bijvoorbeeld de eerste regel ‘Komm, Herr, segne uns, / daß wir uns nicht trennen’. Het ‘nicht trennen’ (niet scheiden) had voor deelnemers van de DDR-oppositiebeweging een andere betekenis (namelijk niet door de politie uiteengeslagen worden) dan voor bezoekers van Kirchentagen of van oecumenische manifestaties, die met elkaar verbonden willen blijven ondanks verspreiding over het grote land of ondanks geloofsverschillen.
Dat de liedtekst gedragen wordt door een ongecompliceerde, eenvoudig mee te zingen melodie zal tevens aan de populariteit bijgedragen hebben.

Ondanks zijn populariteit is er forse kritiek geuit op het lied, op de melodie, maar met name op de tekst (zie hieronder). Deze kritiekpunten gelden nadrukkelijk de Duitse tekst. Dat een vertaling niet altijd een mindere, maar soms zelfs een betere liedtekst oplevert, bewijst de Nederlandse versie van Trautweins lied. De bezwaren die tegen de Duitse tekst ingebracht zijn, zijn in Den Bestens tekst opgevangen.

Analyse van de tekst

Strofevorm

Het lied bestaat uit acht regels, waarbij de even regels drie trocheeën tellen en de oneven twee met een toegevoegde beklemtoonde lettergreep (arsis). Het rijmschema is in de Nederlandse vertaling A-b-A-b-C-d-d-C. In de Duitse versie rijmen de regels 1 en 3 niet op elkaar en is het schema dus: A-b-C-b-D-e-e-D

Strofe 1

Trautwein schreef de eerste strofe in aansluiting op die van het lied ‘Komm, Herr Jesu, komm, / führ die Welt zum Ende’ van Thurmair.

Thurmair: Trautwein:
Komm, Herr Jesu, komm,
führ die Welt zum Ende, 
daß der Tränenstrom
sich in Freude wende.
Brenn das Haus der Zeit
hin in deinen Feuern;
wolle es erneuern
in der Ewigkeit.
Komm, Herr, segne uns
daß wir uns nicht trennen,
sondern überall
uns zu dir bekennen.
Nie sind wir allein,
stets sind wir die Deinen.
Lachen oder weinen
wird gesegnet sein.


Niet alleen de roep ‘Komm, Herr’ is overeenkomstig, maar ook de verwijzing naar Psalm 126,6 in Thurmairs tweede versregel heeft Trautwein willen onderbrengen in zijn lied. Dat gebeurt in strofe 1 in de zevende regel (‘Lachen oder Weinen’), maar sterker nog in strofe 3 (zie hieronder).
Er is kritiek geuit op de merkwaardige tegenstelling in de eerste strofe ‘Komm, Herr, segne uns, / dass wir uns nicht trennen / sondern überall / uns zu dir bekennen’ (dat wij ons niet scheiden maar ons overal tot U bekennen). Maar deze kritiek raakt niet de Nederlandse vertaling. In de Nederlandse tekst wordt gebeden om kracht om dicht bij God te blijven, zodat geen macht ons uit elkaar zal drijven. Wanneer we één in God zijn, samen zijn wegen gaan, dan worden lachen en geween ons tot zegen.

Strofe 2

De tweede strofe benadrukt dat de zegen van de Heer te rijk is om voor onszelf te kunnen houden. Trautwein zelf wijst hierbij naar Genesis 12,2 waar God tegen Abraham zegt: ‘en Gij zult tot een zegen zijn’ (NBG 1951). De zegen van de Heer moet (uit)gedeeld worden. Wanneer we Gods zegen ontvangen, dan kan dat niet zonder gevolgen blijven; het moet vruchtbaar worden in de Heer, in die zin dat we elkaar dienen, helpen, liefhebben en vergeven.
Anders dan in het Duitse origineel wordt in de Nederlandse tweede strofe een relatie gelegd tussen ‘zegen’ en ‘vrede’: ‘zegen drijft ons heen / naar wie vrede vragen’.
Bij de Duitse tekst zijn vraagtekens geplaatst bij de woorden ‘Weil du reichlich gibst, / müssen wir nicht sparen’; deze niet bij iedereen in goede aarde die zich zorgen maakt over het mateloos consumeren en het uitbuiten van Gods goede schepping.

Strofe 3

De meest bekende bijbelse zegenspreuk, namelijk de bekende aäronitische zegen uit Numeri 6,22-27, eindigt met ‘moge de Heer u vrede geven.’ Nu heeft Trautwein in verband met zijn lied zelf nergens verwezen naar deze bijbeltekst. Maar desondanks sluit hij er wel bij aan door de notie ‘vrede’ als wezenlijk element van Gods zegen een plek te geven in zijn lied. Sterker, ‘vrede’ komt ter sprake in het derde couplet dat voor Trautwein het centrum van zijn lied vormt:

Frieden gabst du schon,
Frieden muß noch werden,
wie du ihn versprichst
uns zum Wohl auf Erden.
Hilf, daß wir ihn tun,
wo wir ihn erspähen –
die mit Tränen säen,
werden in ihm ruhn.

Bij strofe 3 vroegen critici zich af wat ‘vrede doen’ (‘Frieden tun’ – vergelijk regel 5) inhoudt. Trautwein noemt in zijn hierboven genoemde artikel de notie ‘vrede’ een eschatologische dimensie van de zegen: vrede is een ‘geschenk dat er was en zal zijn, dat ‘gedaan’ kan worden. Het gaat om de vrede, de uiteindelijk beloofde ‘rust’ van de grote sabbat, die toch ook al begonnen is.’
Het derde couplet opent met te wijzen op de vrede die God gaf en die nog tot stand zal komen, zoals God haar beloofd heeft tot welzijn op aarde. Bij dit couplet verwijst Trautwein naar Lucas 2,14 (‘Frieden auf Erden und den Menschen ein Wohlgefallen’). Duidelijker herkenbaar zijn de woorden uit Psalm 126,6 in de slotregel: ‘Wie in tranen op weg gaat, dragend de buidel met zaad, zal thuiskomen met gejuich, dragend de volle schoven.’ Daarbij valt op dat hij het ‘zaaien met tranen’ niet verbindt aan ‘oogsten met gejuich’, zoals in de psalm, maar aan het rusten in vrede (‘werden in ihm ruhn’).
Velen hebben dit laatste geassocieerd met het bekende grafschrift ‘Requiescat in pace’ (R.I.P. – rust in vrede). Wat dat ‘rusten’ betreft, wijst Trautwein in zijn toelichting echter op Hebreeën 4, waar gesproken wordt over de sabbatsrust die Gods volk wacht. Hij ziet vervolgens ook een lijn naar Openbaring 7,17 en 21,4, waar staat dat God in het nieuwe Jeruzalem alle tranen uit de ogen zal wissen.
Critici van het lied hebben erop gewezen dat Trautweins bijbelverwijzingen – met uitzondering van die naar Psalm 126,6 – niet onmiskenbaar door de liedtekst zelf ondersteund worden. Er zijn andere bijbelgedeelten die evengoed als referenties kunnen gelden, bijvoorbeeld Psalm 4,9 (‘In vrede leg ik mij neer en meteen slaap ik in’) en Jesaja 57,2 (‘Toch – wie de rechte weg bewandelt zal rust hebben op zijn sterfbed en de vrede binnengaan’).
In de Nederlandse versie is de door Trautwein beoogde bijbels-theologische constructie, waarbij Psalm 126,6 gekoppeld wordt aan Hebreeën 4, niet aanwezig. Ad den Besten borduurt voort op de gedachte uit strofe 2 dat ‘wij’ in beweging worden gezet om Gods zegen te delen; in couplet 3 wordt dat voortgezet in het beeld dat wij vrede als zaad door alle landen dragen en dag aan dag zaaien.
Anders dan in de Duitse tekst is de referentie aan het ‘zaaien in tranen’ uit Psalm 126,6 niet in de bewerking van Den Besten aanwezig. Wel is de eschatologische spits uit Trautweins tekst bewaard gebleven: ‘totdat in uw vrede ons hart rusten mag’.
De eerste twee regels van de Nederlandse tekst (‘Vrede, vrede laat Gij in onze handen’) doen denken aan Johannes 14,27: ‘Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie’.

Strofe 4

Als bijzonderheid van het lied wordt het eerste couplet na het derde letterlijk herhaald. De auteur zag dit als een noodzakelijke afronding en vond blijkbaar de versregel ‘Lachen oder Weinen / wird gesegnet sein’ beter als afsluiting dan ‘Die mit Tränen säen / werden in ihm ruhn’. Trautwein wilde sowieso niet dat een strofe met een trinitarische lofverheffing het lied zou besluiten. Het zou het gebruik van het lied door joden in de weg staan omdat in de lofverheffing dan nadrukkelijk ook de Zoon geprezen zou worden.


Melodie

Trautwein beoogde een eenvoudige melodie te schrijven als alternatief voor de melodie die Heinrich Rohr componeerde bij het lied ‘Komm, Herr Jesu, komm’ (nr. 568) uit Gotteslob. De nieuwe melodie zou men zonder uitgebreide oefening vooraf moeten kunnen meezingen. Dit zal een verklaring zijn waarom zij geen muzikale verrassingen of moeilijkheden bevat en ietwat clichématig aandoet. Dit laatste verklaart wellicht ook dat er diverse melodieën genoemd zijn die aan Trautweins melodie doen denken. Zo zou de melodie lijken op het vaandellied van de Hitlerjugend (‘Vorwärts, vorwärts, schmettern die hellen Fanfaren’), een toevallige overeenkomst die er hooguit is met betrekking tot de opening van de melodie.

Heinrich Rohr voorzag elke tekstregel van Thurmairs lied uit Gotteslob van een eigen melodieregel, waardoor de gemeente dus acht melodieregels moest leren. Trautwein voegt de tekstregels echter paarsgewijs samen in één melodieregel. De tekstregels 1 en 2 zijn ondergebracht in één melodieregel, die hij vervolgens ook gebruikt voor de tekstregels 3 en 4. Door deze herhaling hoeft de gemeente dus minder melodieregels te leren, wat het vlot mee kunnen zingen bevordert.
De eerste/tweede melodieregel beweegt zich binnen de toonsoort G groot. De derde melodieregel wijkt uit naar de dominant, maar eindigt op de terts daarvan, die als leidtoon naar de grondtoon G fungeert. De melodie is in belangrijke mate gebaseerd op de tonicadrieklank; de noten g, b en d maken meer dan de helft van het totale aantal noten uit.
In alle regels speelt het melodisch motiefje g’-a’-b’-c’’ een prominente rol. De subdominanttoon c” neemt een veel overheersender plaats in dan de dominant. Alle melodieregels bevatten in de tweede helft een dalende beweging in kwartnoten naar de grondtoon die met uitzondering van regel 3 ook bereikt wordt.
De dalende kwartsprong waarmee melodieregel 1/2 opent, treffen we ook aan in melodieregel 3, maar klinkt dan vanaf de dominanttoon d”. Het gepunteerde ritme in de melodieregels 3 en 4 en de hele toon in melodieregel 3 zijn de enige ritmische variaties die in het Abgesang aangebracht worden ten opzichte van het Aufgesang.

Bij de uitvoering moet even erop gelet worden dat halverwege de derde melodieregel de c” (‘een’) niet te kort wordt aangehouden, waardoor het vervolg van die regel te vroeg komt. Men kan dit voorkomen door in de begeleiding de begeleidende stemmen bijvoorbeeld in kwartnoten te laten bewegen (zie de zetting van Willem Vogel in de begeleidingsuitgave bij het Liedboek).

Auteur: Jan Smelik

Literatuur o.a.

Dieter Trautwein, ‘Das neue Lied. Erprobt, bewährt’, Zeitschrift für Gottesdienst und Predigt Jrg. 1 Heft 1 (Januar/Februar 1983) 30-34.
Britta Martini, ‘Komm, Herr, segne uns. Ein sprachwissenschaftlicher Essay’, in: Ulla Fix & Gotthard Lerchner (red.), Stil und Stilwandel. Bernard Sowinski zum 65. Geburtstag gewidmet (Frankfurt am Main 1996) 301-318.
Dieter Trautwein, ”Komm Herr segne uns!” Lebensfelder im 20. Jahrhundert (Frankfurt am Main 2003) 406-409.


Media

Uitvoerenden: Luthers Projectkoor o.l.v. Hans Jansen; Arjen Leistra, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 418 door Projectkoor o.l.v. Hanna Rijken; María Suárez López, cello; Sebastiaan ’t Hart, orgel