Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

437 - Kom tot ons, scheur de hemelen, Heer


Een eerste kennismaking

De introïtusantifoon van de vierde adventzondag is Jesaja 45,8: ‘Dauwt hemelen van omhoog, dat wolkenmassa’s gerechtigheid laten stromen – de aarde zich opene en hun vrucht van heil zal zijn’ (vertaling Oussoren). De dichter Friedrich von Spee von Langenfeld heeft deze tekst als kern van zijn lied gebruikt (strofe 2). Maar in de eerste strofe treffen we een ander Jesajacitaat aan: de hemel wordt gescheurd, en de gerechtigheid daalt neer (Jesaja 64,1). Ook deze tekst wordt in de adventstijd gebruikt. De derde strofe verbergt nog een adventstekst uit Jesaja (11,1) in zich: O Erd, herfür dies Blümlein bring, / o Heiland, aus der Erden spring’ (strofe 3); in de vertaling is de bloem zelfs een ‘roze rood’ geworden (vergelijk Liedboek 473). De oorspronkelijke tekst is indringend door woordherhalingen en alliteraties, zoals in de eerste strofe Herab, herab..., reiss ab, reiss ab en Tor und Tür. In de zorgvuldige vertaling van Ad den Besten is dat ten dele bewaard gebleven.
Het indringende karakter van de tekst wordt in de melodie versterkt door het kort-lang-kort-lang ritme. De omkering van dit ritme (tweede helft regel 1, 2 en 4) geeft de melodie nog meer zeggingskracht.

Auteur: Pieter Endedijk


O Heiland, reiss die Himmel auf

Friedrich Spee von Langenfeld
Ad den Besten
Augsburg 1666

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst van het lied verscheen voor het eerst in Das Allerschönste Kind in der Welt dat in 1622 te Würzburg werd uitgegeven.
Het catechetische boekje was bedoeld om jongeren beknopt te onderwijzen over het geheim van de menswording van God. Het omvatte vijf gedeelten en in het eerste deel stond het lied ‘O Heiland, reiß die Himmel auf’. Algemeen wordt aangenomen dat de jezuïet Friedrich von Spee de auteur van het boekje was, en dat hij daarmee ook de 27 liederen dichtte die erin stonden.
Het lied werd al spoedig in liedboeken opgenomen, voor het eerst in Außerlesene Catholische Geistliche Kirchengesäng (Keulen) uit 1623, dat evenals Das Allerschönste Kind in der Welt een catechetische functie had:
Het lied stond als eerste lied in de rubriek ‘Weihnacht Jubel / Vom Kindlein Iesus” afgedrukt:
In de achttiende eeuw, tijdens de Verlichting met haar positieve wereldbeschouwing, raakt het lied in de vergetelheid, waarschijnlijk omdat men zich geen raad meer wist met de sombere inhoud. In de negentiende eeuw werd wel een vergeefse poging gedaan een nieuwe versie te introduceren, die nauwelijks nog iets met het originele lied te maken had.
In Duitse taalgebieden dook het lied in de twintigste eeuw weer op toen het in 1918 opgenomen werd in Der Liederschrein van Karl Plenzat. Het kreeg in 1933 een plek in Ein neues Lied en in 1938 in de rooms-katholieke bundel Kirchenlied. Sindsdien verscheen het lied in belangrijke andere rooms-katholieke bundels, zoals de verschillende uitgaven van Gotteslob (1975, nr. 105; 2013, nr. 231).
Het lied werd in 1950 opgenomen in het Evangelisches Kirchengesangbuch (nr. 5) en daarna in 1995 in het Evangelische Gesangbuch (nr. 7). In deze liedbundels werd – evenals in Ein neues Lied – teruggegrepen op de versie zoals deze stond in de derde editie van het Groß Catholisch Gesangbuch van David Gregor Corner uit 1631. In dat liedboek had Corner een couplet met een lofverheffing toegevoegd:

Da wollen wir all danken dir,
unserm Erlöser, für und für;
da wollen wir all loben dich
zu aller Zeit und Ewiglich.

In tegenstelling tot de Duitse protestantse liedbundels koos men er in Nederland voor dit couplet niet op te nemen. De vertaling die Ad den Besten maakte, verscheen voor het eerst in 102 Gezangen (1965, nr. 48 – nog met de melding ‘dichter onbekend’) en daarna in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente (1968, nr. 69) en het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 128). In de Vlaamse bundel Zingt Jubilate (1976/2006, nr. 101) werd een vierstrofige vertaling van ‘De Hoeksteen’ opgenomen.

Inhoud

In Das Allerschönste Kind in der Welt wordt opgemerkt dat het eerste gedeelte van het lied gaat over ‘wie hefftig die Heylige Patriachen und Propheten nach Christo verlangt: was Isaias davon propheceyet: was im Alten Testament durch Figuren davon vorgebildt, und was den Heyden vil 100 Jahr zuvor davon offenbaret worden.’ Het lied verwoordt dus hoe patriarchen en profeten in het Oude Testament verlangden naar de komst van Christus. In de literatuur wordt dikwijls betoogd dat er zich een probleem ging voordoen toen ‘O Heiland, reiß die Himmel auf’ uit de oorspronkelijke catechetische context gehaald werd en in gezangboeken een plaats kreeg. Daarmee zou het niet meer duidelijk zijn dat de liedtekst het verlangen van aartsvaders en profeten uit het Oude Testament verwoordde; er zou de vreemde situatie ontstaan zijn dat christenen het lied zongen alsof Christus helemaal nog niet verschenen was. Maar het eerste woord van het lied, ‘Heiland’, spreekt dit al tegen: in de zeventiende eeuw zal de benaming ‘Heiland’ onlosmakelijk met Jezus Christus verbonden geweest zijn (als vertaling van ‘Salvator Mundi’) en niet een algemeen woord voor ‘verlosser’. Omdat Christus in de eerste regel al rechtstreeks aangesproken wordt, zongen christenen het lied niet alsof de Heiland nog moest verschijnen. Die aanspraak maakt wel meteen duidelijk dat het lied ook eschatologisch gezongen kan worden, gericht op de wederkomst. Bovendien bevat de tekst elementen die niet alleen verwijzen naar oudtestamentische, maar ook naar nieuwtestamentische passages (zie hieronder).

Het lied valt in twee gedeelten uiteen. In de eerste drie strofen staat Christus’ neerdalen uit de hemel naar de aarde centraal. In het tweede deel wordt door middel van scherp aan elkaar tegengestelde metaforen verwoord ‘waarom’ verlangend naar zijn komst uitgezien wordt, namelijk vanwege de ellende in deze wereld, in het hier-en-nu.
Volgens de Mainzer hoogleraar liturgiewetenschap Ansgar Franz (Geistliches Wunderhorn, München 2001, blz. 185) was Von Spee geen geleerde die Bijbelgedeelten encyclopedisch in zijn lied verwerkte, maar iemand die de adventsliturgie van zijn kerk tot in de kleinste details kende. Hij verwijst daarbij onder meer op de tien ‘O’-uitroepen uit de Duitse liedtekst, waarvan er zeven tot Christus gericht zijn. Franz ziet hierin een verwijzing naar de zeven O-antifonen van de zeven dagen vóór Kerst (vergelijk Liedboek 466). Hoe dit ook zij, het lied bevat veel verwijzingen naar Bijbelgedeelten die destijds in de adventsperiode gelezen of gezongen werden. Hieronder worden de belangrijkste referenties genoemd.

Couplet 1, 2 en 3

Het eerste couplet bevat verwijzingen naar Jesaja 63,19 (‘Scheurde U maar de hemel open om af te dalen!’) en 45,2 (‘Ik zal ringmuren slechten, bronzen deuren verbrijzelen, ijzeren grendels stukbreken’).
In het tweede en derde couplet herkent men de woorden uit Jesaja 45,8, die destijds tijdens de advent op verschillende momenten tot klinken kwamen: ‘Hemel, laat gerechtigheid neerregenen, laat haar neerstromen uit de wolken. Laat de aarde zich openen zodat redding zal ontkiemen en gerechtigheid ontspruiten” (vergelijk ook de introïtustekst van de vierde adventszondag en de hymne ‘Rorate caeli’).
In Das Allerschönste Kind in der Welt wordt over de hemelse dauw en regen opgemerkt dat dit de godheid van Christus voorstelt, en dat het aardse groen en de bloemen (zie strofe 3) staat voor zijn mensheid.
In de Duitse tekst wordt in regel 3 van strofe 3 gezongen dat de aarde ‘het bloempje’ moet voortbrengen. Dit zal een verwijzing zijn naar Jesaja 11,1 (de telg uit de stronk van Isaï). Ad den Besten vertaalt deze versregel met ‘O aarde, wek die roze rood’. Daarmee is er een verwijzing naar het fameuze kerstlied ‘Es ist ein Ros entsprungen’ (‘Er is een roos ontloken’, Liedboek 473), waar de roos beeld is van Maria die een bloem (= kerstkind) voortgebracht heeft.

Couplet 4, 5 en 6

De coupletten 4, 5 en 6 verwoorden waarom gebeden wordt om Christus’ komst. In strofe 4 wordt de Heiland de ‘trooster van de wereld’ genoemd (vergelijk onder andere Jesaja 40,1 en 66,13) waarop de wereld haar hoop gevestigd heeft. De benamingen ‘zon’ en ‘ster’ voor Christus kunnen ingegeven zijn door oudtestamentische passages als Jesaja 60,1 (‘je licht is gekomen’) en Maleachi 3, 2 (‘de zon van de gerechtigheid zal stralend opgaan’), maar eveneens door Openbaring 1,16 (‘Zijn gezicht schitterde als de felle zon’) en Openbaring 22,16 (‘Ik ben de stralende morgenster’). De bede uit het slotcouplet om ‘ons’ weer naar het ‘vaderland’ te leiden zal een verwijzing zijn naar Hebreeën 11,14 (‘Door zo te spreken lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een vaderland’). Het woord ‘weer’ zal in verband staan met de gedachte dat het ‘vaderland’ tevens aan te duiden is als het ‘verloren paradijs’ (couplet 4) waaruit de mens verdreven werd (Genesis 3,23-24). In de eerste drie strofen werden hemel en aarde in relatie tot elkaar geplaatst, in de laatste drie coupletten wordt dit voortgezet, maar daarbij wordt het aardse leven in negatieve termen beschreven. In strofe 4 worden ‘höchsten Saal’ (‘hoog paleis’) en ‘Jammertal’ (‘verloren paradijs’) tegenover elkaar geplaatst, in strofe 5 ‘Sonn’ (‘zon) tegenover ‘Finsternis’ (‘duisternis’) en in het slotcouplet ‘Elend’ (ellende = uit het land zijn) tegenover ‘Vaterland’ (‘vaderland’). De synthese tussen hemel en aarde, waarover de strofen 1 tot en met 3 gaan, maakt het mogelijk dat het moeitevol leven op aarde perspectief krijgt.

Vorm

Het lied heeft een binnen het kerklied veelgebruikte klassieke vorm: vier regels van vier jamben en een rijmschema AABB. Opvallend in vooral het eerste couplet is het veelvuldig gebruik van alliteratie als ‘Heiland’–‘Himmel’–‘herab’ en ‘Tor’– ‘Tür’. In de Nederlandse vertaling: ‘ruk’–‘rijt’ (strofe 1), ‘dauw’–daal’–‘dorstig’ (2) en ‘roze’–‘rood’ (3).
Typerend voor de tekst is ook de woordherhaling, waaronder ‘herab, herab’ (1), ‘schlag aus, schlag aus’ (3) en ‘O komm, ach komm’ (4). In de Nederlandse vertaling komt deze stijlfiguur niet voor.


Melodie

In Das Allerschönste Kind in der Welt ging de liedtekst vergezeld van de melodie van de adventshymne ‘Conditor alme siderum’. Deze melodie stond in 1623 dan ook afgedrukt in het Außerlesene Catholische, Geistliche Kirchengesäng (zie afbeelding hierboven).
In het Christliches Catholisches zu S. Goär übliches Gesang-Buch (Augsburg 1666) verschijnt de liedtekst met de melodie die sindsdien aan het lied verbonden is. Nu was er al eerder een nieuwe melodie bij de liedtekst verschenen, namelijk in het Keulse Geistlicher Psalter uit 1638 (melodie getransponeerd naar d-dorisch):
Op basis van de overeenkomsten in de eerste regel wordt wel vermoed dat de melodie uit 1666 gebaseerd is op deze melodie. De analogieën zijn echter zeer minimaal, zodat de huidige melodie een nieuwe compositie lijkt te zijn, ook al zou men haar – stilistisch gezien – een oudere herkomst toedichten.

Analyse

De melodie maakt een oudere indruk vanwege twee aspecten. Allereerst vanwege het driedelige ritme lang-kort. In de regels 1, 2 en 4 wordt dit ritme aan het slot omgekeerd: lang-kort (a) wordt kort-lang (b):
Ritmisch valt verder de opening van de regels 2, 3 en 4 op, die met drie kwartnoten beginnen.
Ouderwets doet de melodie ook aan door het gebruik van de dorische modus. De eerste regel speelt zich af in het hexachord naturale (c’-a’), de tweede raakt even het hoger gelegen hexachord durum (g’-e’) aan. De derde regel beweegt zich geheel in dat hexachord, terwijl de slotregel de melodie weer terugbrengt in het hexachord naturale:


Liturgische bruikbaarheid

Gezien de relatie met Jesaja 45,8 ligt het het meest voor de hand om het lied op de vierde adventszondag te zingen. Maar het gebruik hoeft zich uiteraard niet tot deze zondag te beperken; het lied kan zinrijk functioneren in de hele adventsperiode en op de zondagen van de voleinding.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Cantorij Emmeloord o.l.v. Co Jongsma-Hoekstra; Ab Weegenaar, orgel (bron: KRO-NCRV)