Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

444 - Nu daagt het in het oosten


Christus der ist mein Leben

Tekst

Herkomst en verspreiding

Eind 1905, begin 1906 verscheen Liefde en Lof. Diakonessen-Liederenbundel, ‘uitgegeven vanwege de conferentie der Nederlandsche Diakonessenhuizen behoorende tot den Kaiserswerther-Bond’. Samensteller van de bundel was de Rotterdamse predikant Johannes Riemens sr., die bovendien de meeste liedvertalingen voor de bundel schreef en zelf een aantal liedteksten maakte. Tot de laatste groep liederen hoorde het lied met de titel ‘Advent’ (nr. 80).
De Middelnederlandse beginregel, ‘Het daget in den Oosten’, verraadt dat Riemens een middeleeuws lied als inspiratiebron gebruikt heeft. Nu bestaan er diverse liederen met deze openingsregel, zowel wereldlijke als geestelijke. De vroegst bekende gedrukte liedbundel waarin een wereldlijke tekstversie stond is Een Schoon Liedekens-Boeck (‘Antwerps Liedboek’) uit 1544. De vroegst bekende gedrukte bron met een geestelijke versie, waarbij bovendien de melodie genoteerd was, staat in de Antwerpse, franciscaanse bundel Een devoot ende profitelijck boecxken, inhoudende veel ghestelijcke Liedekens (fol. 93-94) uit 1539:
Volgens de overlevering zou Geertruyd van Oosten, een Delftse begijn uit de eerste helft van de veertiende eeuw, deze of een andere geestelijke variant gemaakt hebben. Deze toeschrijving werd tot ver in de twintigste eeuw voor mogelijk gehouden, maar in 1988 toonde de neerlandicus Fons van Buuren (1932-2020) aan dat er geen bronnen zijn die het auteurschap van Geertruyd van Oosten kunnen bevestigen.
Zoals met zoveel middeleeuwse liederen zijn zowel de wereldlijke als de geestelijke versies anoniem overgeleverd.

Anders dan men misschien zou verwachten heeft Riemens vermoedelijk niet een geestelijke versie van het middeleeuwse lied gebruikt, maar een wereldlijke. Hij heeft namelijk als tweede versregel van couplet 1: ‘Het licht schijnt overal’, en deze versregel komt alleen voor in de wereldlijke tekstvarianten, bijvoorbeeld:

Het daghet inden Oosten,
het lichtet overal;
hoe luttel weet mijn liefken,
och waer ick henen sal!

De wereldlijke liedtekst kan Riemens ontleend hebben aan het tweede boek van het Liederboek van Groot-Nederland van F.R. Coers Frzn uit 1898, of aan deel 1 van Het Oude Nederlandsche Lied van Florimond van Duyse uit 1903. Waarschijnlijk omdat de melodieën die in deze bundels afgedrukt stonden, onbekend waren (en idiomatisch te vervreemdend?), koos Riemens voor een bekende melodie die bij de strofevorm paste. Dit werd de melodie die destijds vooral bekend was van het lied ‘Ach blijf met uw genade’ (tekst: Josua Stegmann, vertaling: Nicolaas Beets, Liedboek voor de kerken, gezang 423), gecomponeerd door Melchior Vulpius.

Het adventslied van Riemens werd na 1905 redelijk bekend, onder meer omdat Maria van Woensel Kooy het opnam in haar bundel Oude en Nieuw Zangen (1911, nr. 51), en een jaar later verscheen het ook in de Zendings-Liederenbundel die een aantal keren herdrukt werd.
In de jaren dertig nam Hendrik Hasper het lied op in bundels waarvan hij de (mede)samensteller was, waarbij teruggegrepen werd op de melodie (of varianten daarvan) zoals deze genoteerd stond in zestiende-eeuwse bronnen. Zowel Hasper als Van Woensel Kooy hadden vijf van de zeven strofen opgenomen, de oorspronkelijke coupletten 5 en 6 waren geschrapt. In de ‘Hervormde Bundel 1938’ werden dezelfde vijf coupletten opgenomen, waarbij de eerste regels van het eerste en laatste couplet gewijzigd werden (zie hieronder). Het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 124) nam deze versie ongewijzigd over, evenals het Liedboek. Het lied dat de laatste vijf decennia niet alleen in veel protestantse liedbundels  opgenomen, maar ook in rooms-katholieke, waaronder Zingt Jubilate (1976/2006, nr. 123) en Gezangen voor Liturgie (1984/1996, nr. 505). Het lied behoort tegenwoordig tot een van de bekendste adventsliederen.

Inhoud

Riemens heeft zich voor zijn lied vooral laten inspireren door Jesaja 9,1, het bijbelhoofdstuk dat binnen het christendom doorgaans gelezen wordt als aankondiging van Christus (vergelijk  Jesaja 9: ‘Want een Kind is ons geboren’, SV). Ook kan Jesaja 60,1-5 genoemd worden als inspiratiebron. Eveneens zal Riemens gedacht hebben aan Lucas 2,32, waar Simeon zingt over ‘een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk’.
De woordelijke overeenkomsten tussen Jesaja 9 en het lied worden meteen duidelijk wanneer we de Statenvertaling citeren: ‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien, degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezen zal een licht schijnen’ (9,1). De woorden ‘schaduw des doods’ klinken letterlijk in strofe 3.
Overigens was de versregel ‘van God en mens verlaten’ uit dit couplet voor Hasper cum suis blijkbaar onaanvaardbaar. In bundels waarbij Hasper bij betrokken was, werd de regel in elk geval veranderd in:

naar ’t scheen van God verlaten…

In de eerste drie coupletten wordt de naam van de Heiland nog niet genoemd; Hij wordt in couplet 1 aangeduid als degene die ‘komt troosten en die eeuwig heersen zal’. In strofe 4, oorspronkelijk letterlijk het centrum van het lied, valt de naam van Christus; Hij wordt aangewezen als ‘de zonne’, ‘’t eeuwig licht’.

In de originele tekst van Riemens volgden na deze vierde strofe de volgende twee coupletten:

Gij Evangelieboden
Die roemt in Christus’ kruis,
Gij moet de volken nooden
Naar ’t hemelsch Vaderhuis

Van uit die hooge woning
Daalt alle licht en vreê:
Hij-zelf, de groote Koning,
Brengt ’s hemels gaven meê.

Dat er troost is voor de volken (vergelijk couplet 1, regel 3) moet bekend gemaakt worden onder de volken. Vooral op basis van het couplet ‘Gij Evangelieboden’ werd het lied tot aan de Tweede Wereldoorlog ook in het kader van zendingsactiviteiten (zoals de zendingsfeesten) gebruikt. Inhoudelijk lijkt dit couplet vooral geënt op Jesaja 60,3: ‘Volken laten zich leiden door jouw licht, koningen door de glans van je schijnsel’.

In de ‘Hervormde Bundel 1938’ werd de eerste regel van couplet 1 gewijzigd van ‘Het daget in den Oosten’ in ‘Nu daagt het in het oosten’. Bij Riemens was het slotcouplet geheel gelijk aan couplet 1, maar in de ‘Hervormde Bundel 1938’ werd de eerste regel van het laatste couplet gewijzigd in: ‘Reeds daagt het in het oosten’. Waar in couplet 1 ervan sprake is dat het op dit moment (‘nu’) dag wordt, staat in strofe 5 dat het al (‘reeds’) begint te dagen. Een subtiel verschil: couplet 5 legt met het woordje ‘reeds’ meer accent op de toekomst, op een ontwikkeling die nog gaande is. Daarmee is het eschatologische aspect van advent nadrukkelijker onder woorden gebracht.


Melodie

Zoals hierboven geschreven zal Riemens de melodie gekend hebben van het lied ‘Ach blijf met uw genade’ dat rond 1900 bekend en geliefd was. Deze melodie was in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw geliefd geworden en al voor diverse contrafactteksten gebruikt.
De melodie is gecomponeerd door de Weimarer cantor Melchior Vulpius. Zij werd in 1609 – voorzien van twee vierstemmige noot-tegen-noot-zettingen – voor het eerst gepubliceerd in Ein schön geistlich Gesangbuch darinnen Kirchen Gesenge vnd geistliche Lieder, D. Mart. Lutheri vnd anderer frommen Christen. De wijs had Vulpius gemaakt bij de liedtekst ‘Christus der ist mein Leben’, een ars moriendi-lied van een onbekend dichter:
Tekst van de eerste strofe:

Christus der ist mein Leben,
Sterben ist mein Gewin,
Dem thu ich mich ergeben,
mit Fried fahr ich dahin.

In Liefde en Lof werd de derde regel genoteerd in de versie die in de negentiende, eerste helft twintigste eeuw alom gebruikelijk was:
In de ‘Hervormde Bundel 1938’ was in regel 2 bovendien een kleine ritmische variant aangebracht, die in het Liedboek voor de kerken weer geschrapt is:

Analyse

De melodie staat in D-groot. Regel 1 en 3 zijn in zoverre aan elkaar verwant dat beide een opwaartse beweging maken en dat zij als enige regels tertssprongen bevatten. De regels 2 en 4 kennen een dalende beweging in enkel secundestappen. Het grootste interval, een kwart, bevindt zich tussen regel 1 en 2. De opwaartse en neerwaartse bewegingen van de melodieregels sluiten overigens mooi aan bij het eerste couplet van ‘Christus der ist mein Leben’: de stijgende regels 1 en 3 zingen over Christus als het leven waaraan de mens zich overgeeft, de dalende regels 2 en 4 handelen over sterven, wat een neerwaartse beweging veronderstelt (begraven worden).
Ondanks dat het een majeurmelodie betreft, is zij niet uitbundig, wat vooral veroorzaakt wordt door de hoofdrol van de mediant fis’, die vaker voorkomt dan de dominanttoon a’. De melodie bereikt haar hoogtepunt in regel 3, die zich hoofdzakelijk in het dominantbereik beweegt.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Cantorij Emmeloord o.l.v. Co Jongsma-Hoekstra; Ab Weegenaar, orgel (bron: KRO-NCRV)