Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

450 - Verblijd u in de Heer te allen tijd


Een eerste kennismaking

De derde zondag van de advent draagt de naam ‘Gaudete’: ‘Verblijd u’! De Latijnse namen van de zondagen zijn ontleend aan de eerste woorden van de antifoon, waarmee de liturgie begint. Op die zondag is dat Filippenzen 4,4-5. Deze woorden keren terug als kern van de epistellezing in de klassieke (lutherse) jaarorde op de vierde adventszondag (4,4-7). Ook in de nieuwe driejarige leesordening heeft deze perikoop zijn plaats behouden op de derde adventszondag in het C-jaar.
Willem Barnard volgt in de drie strofen de perikoop nagenoeg op de voet: Filippenzen 4,4-5 in de eerste strofe; 4,6 in strofe 2 en de woorden van 4,7 komen in de slotstrofe aan de orde.
De dichter noemde dit lied oorspronkelijk een ‘introïtuslied’, want in regel 3 van de tweede strofe verbindt hij de Filippenzentekst (‘Wees niet bezorgd...’) aan de woorden van de introïtuspsalm van die derde adventszondag: ‘want Hij brengt in uw ballingschap een keer’ (vergelijk Psalm 85,2).
De componist Frits Mehrtens construeerde een melodie, zó dat in de tweede regel van strofe 1 het woordje ‘dat’ tweemaal een accent kon krijgen en dat de woordherhalingen waarmee de slotregels in de tweede en derde strofe beginnen (‘zijn land, zijn erf, zijn stad’ en ‘is goed, is God’) hoorbaar werden.

Auteur: Pieter Endedijk


Gaudete

Willem Barnard
Frits Mehrtens

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied behoort tot de eerste oogst van liederen, ontstaan in de Amsterdamse nocturnen, de liturgische proefpolder in de Maranathakerk (1957-1961). Die eerste liederen werden verzameld in De adem van het jaar, een eenvoudige gestencilde uitgave uit 1958. Het was een tekstuitgave met achterin bij een aantal liederen de melodie, genoteerd in het handschrift van Frits Mehrtens. Daar vinden we ook de melodie die Mehrtens schreef bij deze tekst.
Het lied kreeg vervolgens een plaats in Wij moeten Gode zingen (1960, nr. 14), liederen uit de nocturnen, nu met melodieën, en in de latere uitgave van De adem van het jaar (deel kerstkring, 1962, blz. 67).
We vinden het lied daarna terug in twee voorlopers van het Liedboek voor de kerken: als nr. 14 in 102 Gezangen (1964) en als nr. 88 in Filippus Liederenboek (1969). Na opname in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 98) krijgt het lied ook een plaats in andere kerkelijke liedbundels: Zingt Jubilate (1977, nr. 119), Gezangen voor Liturgie (1983, nr. 534) en Laus Deo (2000, blz. 1181) en in het Liedboek. In Abdijboek (vanaf 1981, Varia 5) is de tekst van Barnard opgenomen met een eigen melodie van de Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie. In In wind en vuur (2023) is bij de liedtekst zowel de melodie van Frits Mehrtens (nr. 216a) als die van de IWVL (nr. 216b) geplaatst.

Inhoud

De liturgisch sterke tijden van advent en vasten hebben elk halverwege hun traject een ontspannende zondag waarin de ingetogen ernst bij wijze van anticipatie op Kerst en Pasen even wordt opgeschort.
Gaudete, de derde zondag van advent, is – net als Laetare, de vierde in de veertig dagen – een zondag die de gemeente helpt om over de grens van het verwachten heen alvast iets te zien van wat, van wie er komen gaat. Zo wordt voorbereiden minstens half vieren.
De introïtus van deze derde zondag van advent is samengesteld uit Filippenzen 4,4-6 (antifoon) en Psalm 85,2. De antifoon heeft de naam aan deze zondag gegeven Gaudete – ‘Verblijdt u in de Heer te allen tijd’. Even later in de liturgie klinkt dat brieffragment nogmaals, nu met één vers erbij als epistel (Filippenzen 4,4-7).

Het lied is een bewerking van die genoemde verzen uit de brief van Paulus aan de gemeente van Filippi. Paulus verdubbelt daar, in zijn enthousiasme, de oproep aan de gemeente om zich te verblijden: ‘Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u!’ Barnard maakt er, met nog meer nadruk, een driedubbele herhaling van: ‘Verblijdt u’ klinkt driemaal, en ‘de Heer is zeer nabij’ tweemaal in strofe 1, ‘weest niet bezorgd’ tweemaal in strofe 2.
De nabijheid van de Heer, reden voor alle blijdschap en onbezorgdheid, verbindt Barnard in de tweede strofe met Psalm 85,2: ‘Gij zijt uw land goedgunstig geweest, o Here, in het lot van Jakob hebt Gij een keer gebracht’.
De inhoud van zowel de brieftekst als het psalmvers komt volledig aan de orde in het lied. Barnard voegt er iets extra’s aan toe. De laatste regel van elke strofe bevat vrije interpretaties van regels uit Psalm 85: ‘en Hij bevrijdt u’ in strofe 1 (in vers 10 is sprake van heil of redding), ‘zijn erf, zijn stad’ in strofe 2 (details van het al genoemde ‘land’), en ‘is goed, is God. Gij moet in hem geloven’ in de derde strofe (de Heer geeft al het goede in vers 13, vers 10 begint met de verzekering ‘waarlijk’ of ‘echt’). Zowel deze toevoegingen als de genoemde herhalingen geven vorm aan de overvloedige vreugde van het lied.

Vorm

De dichter geeft zijn blij enthousiasme alle ruimte, wat vooral doorklinkt in de lichte kleur van de dominerende klinkers. Opvallend is dat het klinkerpalet in de drie strofen geleidelijk aan kleurrijker wordt. In de eerste strofe zijn de ‘lange’ klinkers ‘e’, ‘u’ en ‘ij’ overheersend. De bescheiden korte ‘a’ is daar een alternatieve klinker, die zich aan het slot van de strofe ineens opent met het woord ‘nabij’. In de tweede strofe voegen zich daarbij de korte ‘o’ en ‘oe’. In de derde strofe komt daar de open ‘o’ nog bij, en zelfs in rijmpositie. Het is alsof de dichter zich aangemoedigd voelt door de apostel en zich uit zijn dak laat gaan.

Liturgische bruikbaarheid

Dit lied is geëigend voor de derde zondag van de adventstijd. In de huidige lectionaria is Filippenzen 4,4-7 als epistel bewaard gebleven op de derde zondag van advent in het C-jaar.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Frans Berkelmans en Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 795-796).


Melodie

Deze melodie van Frits Mehrtens is ontstaan in de tijd van de Amsterdamse Nocturnen en werd al genoteerd in de eerste uitgave met liederen uit deze liturgische broedplaats: De adem van het jaar uit 1958, aflevering XII van de Prof. dr. G. van der Leeuwstichting. Het lied werd voor het eerst gezongen op 16 december 1958, de eerste keer dat in de Amsterdamse Nocturnen de derde adventszondag werd gevierd.

Zoals veel van zijn melodieën schreef Mehrtens ook deze wijs op de huid van de tekst. Zorgvuldige lezing van de woorden en afweging welke woorden of lettergrepen benadrukt moesten worden, brachten hem tot de uiteindelijke gestalte daarvan. Ook bij deze melodie heeft hij van zijn overwegingen daaromtrent verantwoording afgelegd in Een Compendium… (k. 305-306).
De in een jambische versvoet geschreven tekst heeft een melodie gekregen met afwisselend twee- en driedelige eenheden. Mehrtens heeft naar eigen zeggen deze melodie in een ‘horizontale tactus’ opgezet. Accenten zijn dan geen zwaarteaccenten, maar breedteaccenten. Zo kan elke belangrijke lettergreep op een natuurlijke wijze worden benadrukt.
Merhtens las in Barnards woorden een emotioneel geladen tekst (driemaal ‘Verblijd u!’ in de eerste strofe) waarbij de dichter over zijn woorden struikelt. In de laatste regels van de tweede en derde strofe is dat goed te lezen: ‘zijn land, zijn erf …’ en ‘is goed, is God…’ Al deze kenmerken wilde de componist in zijn melodie laten horen.
Mehrtens koos voor een melodie in de hypo-dorische modus, waarbij naast de tonica (g’) de dominant (bes’) een centrale rol vervult: zie het openingsmotief op het woordje ‘Verblijdt’. De eerste regel begint en eindigt op de tonica en klinkt als een afgerond geheel. Maar met de twee halve noten geeft de componist aan waar volgens hem de accenten moeten liggen. Tegen de jambische versvoet in wilde hij in de tweede regel het melodische accent juist tweemaal op het woordje ‘dat’ leggen en niet op ‘zeg’. Door de halve noot op het woordje ‘u’ ontstaan niet alleen aparte motieven, maar klinkt het ‘Verblijd u!’ aan het einde van die regel als een sterke uitroep. De al genoemde opsomming in de laatste regel van de strofen 2 en 3 komt in de melodie door een motiefherhaling tot klinken: d’-g’ en f’-bes’. In deze twee regels hoort de componist een ‘binnenrijmende terugbuiging’: ‘zijn land – zijn stad’ (strofe 2) en ‘is goed – Gij moet’. De accentwoorden hiervan hebben dezelfde noot: g’.
De zang mag energiek zijn, waarbij erop gelet moet worden dat de halve noten niet verlengd worden tot een gepunteerde halve.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Magister Cantat o.l.v. Arie Eikelboom; Ben Feij, orgel (bron: KRO-NCRV)