Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

451 - Richt op uw macht, o Here der heerscharen


Excita

Genève 1551
Psalm 110

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dankzij Tom Naastepad heeft de Geneefse melodie van Psalm 110 voor velen de kleur van advent gekregen. In het Liedboek voor de kerken stonden twee contrafacten, die deze dichter gemaakt heeft op deze melodie. Beide zijn liederen voor de adventstijd, te weten: ‘De Naam des Heren nadert reeds van verre’ (gezang 123) en ‘Richt op uw macht, o Here der heerscharen’ (gezang 119). Laatstgenoemde heeft als nr. 451 een plaats gekregen in het Liedboek in de rubriek Adventstijd. Eerder werd het ook opgenomen in de aflevering Kerstkring van De Adem van het jaar (1962, p. 57) en als laatste gezang in de bundel 102 Gezangen (1964).

Uitgebreide informatie over de tekst van het lied is te lezen in het Compendium van Achtergrondinformatie bij de 491 gezangen van het Liedboek voor de kerken. De dichter zelf heeft het commentaar geschreven en ik maak hieronder dan ook dankbaar gebruik van zijn eigen woorden.

Voordat Naastepad dichtte voor eigen parochie (de Araunagemeente te Rotterdam), schreef hij ook liederen in opdracht. In 1960, toen hij kapelaan te Schiedam was, werd hem door zijn goede vriend Willem Barnard (1920-2010) gevraagd een viertal adventsliederen te schrijven voor de Nocturnediensten in de Maranathakerk te Amsterdam, waaraan Barnard als predikant verbonden was. Een daarvan was ‘Richt op uw macht’, een andere was het eerder genoemde ‘De naam des Heren’.  

De liedtekst

Naastepad: ‘Dit lied is oorspronkelijk bedoeld geweest voor de eerste zondag van de advent. Het collectagebed begint daar met de woorden: Excita Domine potentiam tuam, ‘Richt op, o Heer uw kracht’. Deze woorden uit Psalm 80,3 komen voortdurend in de liturgie van de adventstijd terug. Willem Barnard schreef in Uit Ademnood (Voorburg 1988, blz. 213) dat de ‘aloude liturgie’ gedurende heel de periode van advent ‘gonst van het woord excita’.

De dichter legt uit dat hij met behulp van het woord ‘richt’ dit lied gemaakt heeft en dacht aan ‘oprichten’, ‘aanrichten’ en ‘richten’. ‘Met behulp van deze kleine woordverschuivingen kwam er een vrij strakke compositie tot stand’ (Compendium, k. 344). Opvallend is dat in de berijmde Psalm 110 staat: ‘Ik houd gericht’ en dat ook dit lied in het teken staat van gerechtigheid die de Heer bewerkstelligt. Qua sfeer en woordgebruik lijken Liedboek 110 en 451 op elkaar.

Strofe 1

Strofe 1 is een uitwerking van de eerdergenoemde regel uit het collectagebed voor de eerste adventszondag. Hier wordt de ‘Here der heerscharen’ (in de originele tekst: ‘heirscharen’) gesmeekt zijn macht op te richten en zijn hulp te laten ‘ontwaken uit zijn hand’ met als doel zijn volk voor zijn ‘aangezicht te sparen’ en de nacht te laten wijken uit het land. Het ‘ontwaken uit zijn hand’ met de nacht als decor lijkt een scheppingsmotief te zijn. Schepping en oordeel door het Woord zijn motieven die vaker voorkomen bij Naastepad. In dit lied komen we tegen: ‘uw alvermogend woord’ (strofe 3) en ‘dat uw woorden niet vergaan’ (slotregel van strofe 5).

Strofe 2

In strofe 2 klinkt de bede om heil aan te richten voor wie in onheil leven en gerechtigheid te zenden als morgendauw. Hier heeft de dichter gedacht aan de verzen 11-14 van Psalm 85, het alleluia en de communio van de eerste adventszondag. ‘Morgendauw’ kan ook verbonden worden met het Rorate coeli-motief (‘dauw hemelen’) van de vierde adventszondag. Waar die gerechtigheid als morgendauw gezonden zal zijn, zal het land de rijkste vruchten geven: de vijgenboom en wijnstok van de trouw. De vijgenboom lijkt bewust gekozen te zijn, omdat deze voorkomt in de evangelielezing waar de dichter in de toelichting van de volgende strofe aan refereert.

Strofe 3

Naastepad: ‘In de derde strofe (‘richt op uw woning’) is gedacht aan Matteüs 24,15-35, voorgelezen op de voorafgaande zondag; daar wordt gesproken over de verwoesting van het land, stad en tempel; vandaar: ‘wees ons een tempel en noem onze namen’ (Compendium, k. 344). Het is interessant dat in de driejarige leesroosters de genoemde evangelielezing ook die is van de eerste adventszondag in het A-jaar (zie Dienstboek I, blz. 13)

Strofe 4

Het aanrichten van de vreugdedis in strofe 4 is een verwijzing naar Jesaja 25,6-7. Deze tekst komt niet voor in het tijdeigen schriftmateriaal (proprium) van de advent en lijkt een eigen associatie van de dichter te zijn. Waar in Jesaja deze dis wordt aangericht op een berg, lijkt Naastepad deze te plaatsen in de ‘woning’ van de vorige strofe. Er wordt gebeden dat die woning ‘ons tot tempel’ zou mogen zijn. In deze liturgische context krijgt de vreugdedis de dimensie mee van eucharistie/avondmaal: ‘in brood en wijn’. En wel ‘tot Gij wederkomt’. Zo staat dit adventslied duidelijk in het teken van de wederkomst, een motief dat ook altijd in de adventstijd meespeelt.

Strofe 5

Deze wederkomstgedachte wordt versterkt in strofe 5, waarin de evangelieperikoop van de eerste adventszondag aan de orde is: Lucas 21,25-33 (volgens het Missale Romanum van 1570, tevens het evangelie voor de eerste adventszondag in het C-jaar van de driejarige leesroosters). Naastepad: ‘Daar gaat het niet over de verwoesting van land, stad en tempel zoals bij Matteüs, die voor de Joden schreef, maar over de tekenen, die voor de volken bedoeld zijn, de goyim, die altijd nog de sterren en de hemellichamen aanbidden als lotsbepalers: alle creaturen zullen knechten zijn en belijden, dat alleen zijn woorden niet vergaan. Maar zíjn woorden zijn dan ook geen lotsbepalers; zij geven ons een bestemming, in vrijheid, tégen het lot en tégen elke ondergang’ (Compendium, k. 344).

Liturgische bruikbaarheid

Zoals we zien is dit lied een knappe compositie van schriftfragmenten, die Naastepad op een originele wijze rangschikt in zijn structurering rond de varianten op het werkwoord ‘richten’. Hoewel dit lied van oorsprong bedoeld was voor de eerste adventszondag, kan het door het gebruik van allerlei adventsmotieven ook op andere zondagen in deze periode gezongen worden en is het ook bijzonder geschikt bij de viering van de Maaltijd van de Heer. Uiteraard past het ook goed, wanneer een van de geciteerde schriftgedeelten aan de orde is. Ondanks de vele schriftverwijzingen spreekt de tekst een zo heldere taal dat het ook bij minder schriftkennis een duidelijk en krachtig profetisch lied blijft.

Auteur: Johan Meijer

NB.: In de eerste drukken van het Liedboek staat in de laatste regel van strofe 3 een drukfout. Deze regel moet luiden: ‘zodat wij juichen: God heeft ons verhoord’.


Melodie

Ontstaan en verspreiding

De melodie van Psalm 110 is afkomstig uit de bundel Pseaumes octantetrois de David, mis en rimes françoise, die in 1551 te Genève verscheen en waarin 49 bestaande berijmingen van Clément Marot (1496-1544) en 34 nieuwe van Théodore de Bèze (1519-1605) stonden.

De berijming van Psalm 110, gemaakt door Marot, stond zes jaar eerder al in La Forme des prieres et chantz ecclesiastiques (Straatsburg 1545), maar met een andere melodie. Deze melodie bleef in gebruik tot aan de verschijning van Pseaumes octantetrois de David, waarin de huidige melodie geplaatst werd. Componist van de melodie is naar alle waarschijnlijkheid Loys Bourgeois (±1510-±1560), cantor te Genève van 1545 tot 1553.

In de Pseaumes octantetrois de David staat Psalm 110 als volgt afgedrukt:De melodie raakte uiteraard bekend in landen waar protestanten een vertaling van het Geneefs psalter invoerden. Daarnaast werd zij in Duitstalige gebieden tijdens de achttiende en negentiende eeuw gezongen bij de liederen Gott sei gelobt, der weg ist nun gebahnet en Zum Ernst, zum Ernst, ruft Jesu Geist inwendig.

Al voordat Petrus Datheen in de Nederlanden zijn psalmberijming in 1566 uitgaf, verscheen de melodie in de bundel Hondert Psalmen Davids die Jan Utenhove in 1561 te Londen liet uitgeven. De melodie vergezelde ook daarin Psalm 110, in dit geval betrof het Utenhoves vertaling van Marots berijming.

De melodie behoorde in de zeventiende tot de negentiende eeuw niet tot de populairste psalmmelodieën, maar toch werd zij met enige regelmaat voor contrafacten gebruikt, onder anderen door Willem Sluiter (1627-1673), Joannes Vollenhove (1631-1708) en Hieronymus van Alphen (1746-1803). Helemaal onbekend en ongeliefd zal de wijs dus niet geweest zijn.

In de negentiende en begin twintigste eeuw was de melodie ronduit impopulair. Pas na de Tweede Wereldoorlog komt zij weer meer in de belangstelling te staan, daarbij mede geholpen door de adventsliederen die Tom Naastepad op deze melodie maakte; behalve Liedboek 451 gebruikte Naastepad de melodie ook voor zijn adventslied ‘De naam des Heren nadert reeds van verre’ (Liedboek voor de kerken, gez. 123)

Analyse

Wie de melodie analyseert, ontdekt al snel dat er eigenlijk weinig afwisselende dingen in gebeuren. Ritmisch zijn de melodieregels zeer uniform; opmerkelijk is alleen de ritmisch impuls bij de overgang van regel 3 naar regel 4. Dat deze melodieregels aan elkaar verbonden zijn zonder een rust ertussen, sluit aan bij de enjambementen in de oorspronkelijke Franse tekst. De tekst van Naastepad houdt ook rekening met dit gegeven.

Melodisch gebeuren er evenmin opzienbarende dingen: de melodie beweegt zich hoofdzakelijk – en in de regels 1 en 2 uitsluitend – in secundes.

De eerste regel heeft de omvang van zes tonen (precies de omvang van het hexachord naturale), de tweede regel heeft de omvang van vier tonen en speelt zich in hetzelfde toongebied af en sluit af op de finalis g’. Deze afsluiting wordt bevestigd door een verhoging van de een na laatste noot (leidtoon fis’).

Bij regel 3 komt de melodie in een lagere ligging terecht (hexachord molle), maar voor het eerst treffen we hier grotere intervallen aan dan de secunde. Meteen aan het begin klinkt namelijk een opwaartse kwartsprong en halverwege de regel een stijgende kleine tertssprong.

Regel 4 brengt de ligging van de melodie weer op de hoogte van regels 1 en 2. Afgezien van de dalende kwartsprong en de stijgende terts vlak voor de afsluitende melodische formule bes’-a’-g’, schrijdt ook de laatste regel in secundes voort.

De genoemde slotformule bes’-a’-g’ (in solmisatienamen: fa-mi-re) is trouwens karakteristiek voor de hypodorische modus, waarin deze melodie staat. Het betreft een ernstige, ingehouden toonsoort, die we ook aantreffen bij onder meer Psalm 4, 23, 61 en 77/86. De melodische wending fa-mi-re komen we in de melodie van psalm 110 zeer frequent tegen. Niet alleen eindigt de slotregel ermee, ook sluit de eerste regel ermee af. De tweede regel opent ermee en halverwege de derde regels treffen we de melodische wending ook aan.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Cantorij Emmeloord o.l.v. Co Jongsma-Hoekstra; Ab Weegenaar, orgel (bron: KRO-NCRV)