Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

453 - Wachters van de tijd


Een eerste kennismaking

Het lied ‘Maranatha’ van Tom Naastepad is sterk verbonden met de derde adventszondag. De klassieke introïtusantifoon, Filippenzen 4,4-5, is herkenbaar in de oproep tot vreugde. In de vierde strofe wordt verwezen naar Johannes 1,19-28, het getuigenis van Johannes de Doper over Jezus. Dit bijbelgedeelte werd vóór het Tweede Vaticaans Concilie in de Rooms-Katholieke Kerk op deze zondag gelezen. Lutheranen horen het op de vierde zondag van de advent, in de nieuwe driejarige roosters klinkt het op de tweede adventszondag van het B-jaar.
De laatste strofe benadrukt dat het wachten en verwachten van de Heer als Bruidegom in het bijzonder in de viering van brood en wijn gestalte krijgt.
Naastepad verstaat advent in eschatologisch perspectief. De ‘Wachters van de tijd’ waarover dit lied spreekt, doen ons denken aan het beroemde ‘Lied van de wachters’ van Philipp Nicolai, Liedboek 749. Is het toevallig dat het openingsmotief van de melodie van Frits Mehrtens gelijk is aan dat van zijn beroemde voorganger? Ook de laatste regel begint met hetzelfde melodische motief, om dan te eindigen op een stralende hoge d” bij het woord ‘licht’.
Verschillende bronnen vermelden dat dit lied door Naastepad in 1961 of 1962 werd geschreven voor de Nocturnen, de liturgische broedplaats in de Amsterdamse Maranathakerk. Uit nader onderzoek blijkt dat het lied al ouder is: het werd daar al gezongen op de derde adventszondag in 1958, maar het lied is vermoedelijk nog een jaar ouder.
Oorspronkelijk is het een lied met acht strofen. In het Liedboek vindt men de gebruikelijke selectie van vijf strofen (1, 2, 3, 4, 8).

Auteur: Pieter Endedijk


Maranatha


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Verschillende bronnen vermelden dat dit lied door Tom Naastepad in 1961 of 1962 werd geschreven voor de Nocturnen, de liturgische broedplaats in de Amsterdamse Maranathakerk. Uit nader onderzoek blijkt dat het lied al ouder is: het werd daar al gezongen op de derde adventszondag in 1958. Het lied is reeds te vinden in de eerste editie van De adem van het jaar – proeve van een Kerkelijk Gezangboek (1958). Deze gestencilde uitgave verscheen als aflevering XII van de ‘Mededelingen’ van de prof. dr. G. van der Leeuwstichting en werd samengesteld door Willem Barnard.
Naastepad hield toen liturgische vieringen van woord en gebed rondom de eucharistie. Ze waren bedoeld om de mensen toe te rusten, zodat ze de mis beter zouden gaan verstaan. Ook dit lied getuigt van deze opzet door te eindigen met het perspectief op de maaltijd. De titel van het lied is ‘Maranatha’, Aramees voor: Heer, kom (1 Korintiërs 16,22).

Oorspronkelijk is het een lied met acht strofen. Zo is het te vinden in Het scharlaken snoer (1961, blz. 61-62) en in Het lied op onze lippen (2003, nr. 37). In het Liedboek vindt men de gebruikelijke selectie van vijf strofen (1, 2, 3, 4, 8). Het lied is behalve in het Liedboek ook te vinden in onder andere Zingt Jubilate (1977, nr. 556), Gezangen voor Liturgie (1984, nr. 540), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 573) en Laus Deo (2000, blz. 1189).

Vorm

Het rijmschema van dit lied is A-b-b-A-C-C, waarbij regelmatig halfrijm optreedt. De meeste regels zijn kort; het aantal lettergrepen is 5-8-8-5-3-3. De laatste twee ‘regels’ zijn melodisch samengevat in één zin waardoor het lied in vijf regels genoteerd staat. Er is sprake van halfrijm tussen de strofen. Strofen 1 en 2 eindigen op ‘licht’, strofen 3, 4 en 5 respectievelijk op ‘brood’, ‘woont’ en ‘dood’.

Inhoud

Dit adventslied is opwekkend van aard, het spoort in een reeks gebiedende wijzen aan tot verwachting. Het roept allereerst de ‘wachters van de tijd’ op de vrolijke boodschap door te geven: daar is licht! Deze boodschap moet vervolgens overgenomen worden door heel Sion. Zo veranderen de mensen zelf ook in wachters die naderend heil aankondigen en anderen uit de slaap wekken. ‘U kent de huidige tijd: het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken’ (Romeinen 13,11). Gaandeweg komen de profeten voorbij die de komst van het Licht hebben voorzegd (strofe 1, 2 en 3). Vervolgens spreekt Johannes de Doper over Jezus’ komst midden onder ons (strofe 4). Ten slotte wekt de laatste strofe op tot de viering van de Maaltijd die een voorproef is van de bruiloft van het Lam (strofe 5). Een lied over wachters en verwachten dus.

Advent is een gelaagd begrip. Het slaat op de komst van Jezus in al zijn aspecten: verleden, heden en toekomst. De advent als reeds gerealiseerde komst is te vinden in strofe 4. ‘Midden onder u / heeft Hij zijn verblijf geslagen’. Belangrijker in dit lied is de zich nu realiserende komst van Christus. ‘Heden zal de zon u vinden’ (2), ‘wacht het wonder nu’ (4), ‘onze Heer is daar’ (6). De toekomstige komst wordt aangeduid met de toekomstige tijd (‘zal’) waarvan Naastepad zich bedient in strofen 1, 2 en 3. De titel ‘Maranatha’ is een uitroep: ‘Heer, kom’. De grammaticale tijden gaan in elkaar over. ‘Heden zal’ (2) is zowel present als toekomstig. En in strofe 5 wordt zowel gezegd dat de bruidegom ‘spoedig komt’ als dat onze Heer ‘daar is’.

Als centraal beeld zou men de ‘zon’ kunnen aanwijzen (strofe 2) waarnaar de wachters (strofe 1) uitzien. Deze zon blijkt een ‘Hij’ te zijn en ten slotte in strofe 5 een bruidegom. Het verband tussen de zon en de bruidegom is niet direct duidelijk. In het beeldverband van de Schrift is het vooral Psalm 19 die de verbinding expliciet maakt. Die psalm bezingt de zon als bruidegom. De tent waarvan Johannes spreekt (Johannes 1,14; strofe 4) ‘rijmt’ op Psalm 19,5. ‘Daar heeft Hij een tent opgeslagen voor de zon’.

Strofe 1

De aangesprokenen zijn de ‘wachters van de tijd’. Wie zijn dat, wat doen zij? We kunnen denken aan visionair ingestelde gelovigen die hun tijd proberen te doorgronden en die voorzien welke tijden op komst zijn. Hun gehoor heet hier: ‘alle mensen’, nader bepaald: ‘Sion’, wat symbool kan staan voor de kerk. Wachters waarschuwen soms voor naderend onheil, en de stad raakt in rep en roer. Maar hier moeten de wachters de stad Sion (= Jeruzalem) door hun vrolijkheid laten zien: daar is licht! Er nadert heil. Dat vertelt ook hun stralende blik, want ‘licht zal in hun ogen wonen’. Wij hebben veel goeds te verwachten. Van wachters is bij de profeten met enige regelmaat sprake. ‘Jeruzalem, ik heb wachters op je muren gezet, die nooit zullen zwijgen, dag noch nacht’ (Jesaja 62,6). Bekend is ook de psalm die over wachters spreekt. ‘Mijn ziel verlangt naar de Heer, meer dan wachters naar de morgen’ (130,6).

Strofe 2

Sion moet zingen: daar is licht! Met een aansporende wijs gaat strofe 2 nu verder: ‘groet de dageraad’. De wachters zingen Sion toe in bewoordingen die ontleend zijn aan Maleachi: ‘Voor jullie zal de zon van de gerechtigheid, die genezing in haar vleugels draagt, stralend opgaan’ (3,20). Dat de genezing specifiek voor de blinden is, vermeldt Maleachi niet, maar het behoort tot de messiaanse verwachting dat van de blinden de ogen geopend zullen worden (Jesaja 42,7; vergelijk Lucas 4,19). Strofe 1 eindigde met de oproep: ‘Sion, zing, daar is licht!’ Als echo daarop klinkt nu: ‘nachten zing, God is licht!’ (vergelijk 1 Johannes 1,5). Dat de nachten niet sprakeloos zijn, bezingt ook Psalm 19: ‘De nacht vertelt het door aan de volgende nacht’ (19,3).

Strofe 3

Van de komende Messias verwachten we dat Hij ‘het huis van David zal stutten’. Dat refereert aan de bekende profetie van Jesaja over het volk dat een schitterend licht ziet (9,1). Verderop heet het: ‘Groot is de heerschappij en zonder einde de vrede voor de troon van David en voor zijn koninkrijk; ze zijn gegrondvest op recht en gerechtigheid’ (9,6). Stutten doe je door ergens iets onder te zetten. Jezus zal zichzelf eronder zetten, Hij zal ‘zijn schouders bukken onder wet en tijd’. Jezus is geboren, ‘geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet’ (Galaten 4,4). Zo zal het bouwvallige huis van David niet instorten, maar eeuwig blijven bestaan. De slotregel benoemt Jezus als ‘onze loot’. Jesaja vergelijkt het huis van David met een stronk en de Messias met een loot (11,1). Daarop rijmend vervolgt de regel: ‘wijn en brood’. Jezus is immers de ware wijnstok (Johannes 15,1) en Hij is de graankorrel die sterft en veel vrucht draagt (Johannes 12,24; vergelijk 6,15).

Strofe 4

Johannes de doper kondigt Jezus aan als het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt (Johannes 1,29). Maar Hij is nog incognito. ‘In uw midden is iemand die u niet kent’ (1,26). Jezus heeft midden onder ons ‘zijn verblijf geslagen’. Die uitdrukking is verwant aan ‘je tent opslaan’. Dat is inderdaad de letterlijke vertaling van een woord dat meestal wordt weergeven met ‘wonen’. ‘Het woord is mens geworden en heeft in ons midden gewoond’ (1,14; Grieks: eskènoosen, het heeft zijn tent – skènè – opgeslagen). ‘Wacht het wonder nu / van de Zoon die hier woont’. De oproep ‘wacht’ (verwacht) herinnert aan hoe het lied begon: met de aanspraak tot de wachters. We moeten het wonder verwachten ‘van de Zoon die hier woont’. De bewoording laat allerlei invulling toe. Traditioneel-katholiek (we schrijven 1958) is hét wonder dat van de komst van Jezus tijdens de eucharistie. En ‘zijn tent opslaan’ krijgt een vervolg in het tabernakel (= tent) met de bijbehorende godslamp. Maar evengoed kunnen de gedachten uitgaan naar Jezus’ aanwezigheid in het Woord en in de gemeenschap. 

Vervallen strofen

(5) David op zijn troon
zag zijn heerlijkheid reeds stralend
vanuit Sion in de dalen,
vaders worden zoon
in dit huis
bij het kruis.

(6) Bij de Doodsjordaan
was de boetgezant de grootste,
en hij heeft Hem niet verloochend
maar de doop verstaan
van de Zoon
in de dood.

(7) Water van de doop,
Hij komt uit uw schoot gerezen,
wil ons van de dood genezen
tot zijn morgenrood,
het getij
komt nabij.

De drie weggelaten strofen (voorheen strofe 5,6,7) gaan over David, over de ‘boetgezant bij de Doodsjordaan’ (Johannes de Doper) en over het water van de doop. Van David is ook sprake in strofe 3, ‘’t huis van David’. Dat Johannes de Doper bezongen wordt, is niet verwonderlijk. Hij is immers degene die spreekt over degene die ‘midden onder u zijn verblijf heeft geslagen’ (strofe 4). In het origineel is sprake van twee samenhangende sacramenten: doop en eucharistie. In de gangbare strofen wordt vooral de eucharistie verwoord.

De oorspronkelijke strofe 5 sluit aan bij strofe 4 door het gebruik van het woord ‘zoon’. Jezus is de zoon van David. De voormalige strofe 7 sluit aan bij de slotstrofe (5, voorheen 8) door het gebruik van het woord ‘dood’ en door de gespannen verwachting. ‘Het getij / komt nabij’ – ‘want de bruidegom komt spoedig’. Toch ontstaat met het weglaten van deze drie strofen geen gat in het lied. Strofe 4 sluit goed aan bij de voormalige strofe 8. Beide strofen gaan over brood.

Strofe 5

‘Maak de tafel klaar’. Het lied gaat nu in de richting van de eucharistie. Deze maaltijd is een voorproef van de ‘bruiloft van het lam’ (Openbaring 19,7). ‘Want de bruidegom komt spoedig’ – ‘Ja, Ik kom spoedig!’ (22,20). ‘Onze Heer is daar!’ Dat herinnert aan de slotwoorden van Ezechiël. ‘Voortaan heet de stad ‘De Heer is daar!’ (48,35). De reeks gebiedende wijzen die als een rode draad door dit lied loopt, eindigt nu met: ‘Breek het brood van zijn dood!’ De verwachting van de profeten en de apostelen krijgt nu een heel concrete liturgische toespitsing. We moeten het brood breken (vergelijk Lucas 22,19; Handelingen 2,42; 1 Korintiërs 11,24).

Liturgische bruikbaarheid

Het lied ‘Maranatha’ van Tom Naastepad is sterk verbonden met de derde adventszondag. De klassieke introïtusantifoon, Filippenzen 4,4-5, is herkenbaar in de oproep tot vreugde. In de vierde strofe wordt verwezen naar Johannes 1,19-28, het getuigenis van Johannes de Doper over Jezus. Dit Bijbelgedeelte werd vóór het Tweede Vaticaans Concilie in de Rooms-Katholieke Kerk op deze zondag gelezen. Lutheranen horen het op de vierde zondag van de advent, in de nieuwe driejarige roosters klinkt het op de tweede adventszondag van het B-jaar. 

De derde adventszondag was de eerste zondag waarop dit lied in 1958 gezongen werd. Het kan ook op andere zondagen rond Kerst gezongen worden, zowel daarvoor als daarna. In deze periode staat de komst van Christus centraal, zowel in verleden, heden als toekomst. Ook treedt Johannes de Doper op zowel vóór als na Kerstfeest. Het meest komt het lied tot zijn recht in verband met de viering van de eucharistie of de maaltijd van de Heer, waarop het lied uitloopt.

Auteur: Wouter van Voorst


Melodie

Karakteristieke Mehrtensmelodie

Sommige musicologen hebben gemeend in de melodie van de eerste regel van Liedboek 453 het begin van het bekende collega-wachterslied ‘Wachet auf’ (Liedboek 749) te herkennen. Zie bijvoorbeeld ‘Een eerste kennismaking’ hierboven. Anderen zullen wijzen op de treffende gelijkenis van de melodie met die van Mehrtens’ ‘Zing jubilate voor de Heer’ (Liedboek 652). Weer anderen zullen er diens ‘Zing voor de Heer een nieuw gezang’ (Liedboek 655) in bespeuren. Een kenner van gregoriaanse hymnen zal in de eerste regel ogenblikkelijk het begin van de beroemde Maria-hymne Salve Regina (Liber Usualis ed. 1962, blz. 279) horen:
Had Mehrtens een voorliefde voor liedmelodieën in deze geest? Zie ook de acclamatie Liedboek 339a (‘U komt de lof toe’) en Liedboek 650 (‘De aarde is vervuld’). De melodische ‘herinnering’ gaat wat de schrijver van deze regels betreft in het onderhavige geval uit naar ‘Zing jubilate voor de Heer’, dat Mehrtens voor zondag Jubilate van de paastijd maakte. De vreugde van deze melodie voor de paastijd komt overeen met die van dit lied, gedicht en gecomponeerd voor zondag ‘Gaudete’ (‘Verblijd u’), de derde adventszondag. Zie de tekstbespreking. Later is deze melodie blijkbaar zó bekend geworden dat zij zich als contrafact kon lenen voor Liedboek 261: ‘Licht, verlaat ons niet’.

Nadere melodische analyse

De oorzaak van de vele gelijkenissen is misschien vooral gelegen in Mehrtens’ componeerstijl, die gekenmerkt wordt door een modale sfeer, verborgen in een theoretische majeur- of mineurzetting. Zo staat de melodie van Liedboek 453 theoretisch in D-majeur. Zie de eerste en de laatste regel. De tussenliggende regels lijken echter in e-mineur gevat. Hierdoor wordt de tonaliteit een mengeling van D-majeur en e-dorisch. Mehrtens geeft in zijn liederen blijk van zijn evaring met de Genefse psalmen. Ook is gregorianiserende melodievorming hem niet vreemd. Zie bijvoorbeeld het a-metrische en vrij-ritmische van bijna al zijn melodieën in dit Liedboek. Van deze gregoriaanse herkomst getuigt in Liedboek 453 ook de atypische niet-strofische melodieopbouw van (ook al speciaal) vijf regels. Deze laatste zijn hoofdzakelijk modaal van structuur. In zekere zin is niet de d’ de belangrijkste toon van deze melodie, maar de b’, waaraan zij als het ware opgehangen is. Heel opvallend staat deze b’ telkens als een opzichter in het midden van elke regel. Tussendoor verblijdt de componist de zanger met schone melodische vondsten, zoals de dalende mineurdrieklank (b’-g’-e’) in de voorlaatste regel, die onmiddellijk in de laatste regel wordt gevolgd door een stijgende majeur-drieklank (d’-fis’-a’). Belangrijk melodisch structuurelement is het in alle regels behalve de tweede toegepaste zogenoemde Te Deum-motief (fis’-a’-b’). Ronduit verfrissend werkt de ononderbroken verbinding tussen de derde en vierde regel. Liedboek 453 is last but not least een goed geslaagd voorbeeld van een melodie, waarvan de kenmerken onlosmakelijk verbonden zijn met die van de tekst en die enkel mag bestaan dankzij de tekst.

Uitvoering

Genoemde onlosmakelijke eenheid tussen tekst en melodie biedt als zodanig alle kansen voor een soepele tekstdeclamatie. Een vertellende en niet te langzame voordracht lijkt aanbevolen. Vanzelfsprekend moet gelet worden op de doorlopende verbinding tussen de derde en vierde regel.

Auteur: Anton Vernooij