Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

459 - Ik breng een rechter aan het licht


Zo Heer, zo knecht

Jaap Zijlstra
Augsburg 1666
O Heiland, reiss die Himmel auf

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Jaap Zijlstra schreef dit lied bij Jesaja 42,1-7 in opdracht van de redactie van het ‘Lied van de week’ (redactie: Sytze de Vries en Cor Brandenburg), een project van NCRV/Boekencentrum. Hij vond het moeilijk om dicht bij de beeldrijke taal van Jesaja te blijven. Sowieso voelde hij zich bezwaard: waar haalde hij de moed vandaan een gedicht van de grote dichter Jesaja tot lied te bewerken. Immers: ‘Gods spreken is goud en ons spreken doublé!’ Maar ja, dat geldt voor al ons spreken over de Heilige Schrift, aldus Zijlstra, en het was een opdracht, misschien zelfs een opdracht van ‘Hogerhand’.

Na publicatie in Lied van de week (1986) verscheen het lied eerst in Zingend geloven 5 (1995, nr. 16); daarna, onder de titel ‘Zo Heer, zo knecht’, in Zijlstra’s bundel Van harte brengen wij U lof (Kampen 1997, blz. 16); vervolgens in Tussentijds (2005, nr. 50) en ten slotte, voordat het in het Liedboek werd opgenomen, in het Gereformeerd Kerkboek van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (editie 2006, gezang 30). Er is één variant en dat betreft regel 3 en 4 van couplet 2: in Zijlstra’s eigen bundel luiden die regels als volgt: ‘van die grootsprekend in hun waan / de kleinen naar het leven staan.’ De dichter gebruikt hier een onvoltooid deelwoord in plaats van een persoonsvorm en een lidwoord op de plaats van een voegwoord.

Vorm

Liedboek 459 bestaat uit zeven coupletten van vier regels met een jambisch metrum. Het rijmschema is: AA-BB, twee keer gepaard, mannelijk. Er zijn drie enjambementen: strofe 1, regel 2-3, strofe 2, regel 2-3, strofe 3, regel 3-4. De korte regels, het gepaard mannelijk rijm en het geringe aantal enjambementen geven het lied een eenvoudige uitstraling, te vergelijken met het karakter van een volksballade. Wel kent het lied een grote klankenrijkdom. Naast het eindrijm vinden we bijvoorbeeld assonanties in strofe 1, regel 1 (‘breng... recht’) en strofe 6, regel 4 (‘aangeklaagde gaat’) en alliteraties in strofe 3, regel 3-4 (‘woord / wordt’), strofe 4, regel 1 (‘weer en wind’), strofe 5, regel 3 (‘geeft gloed’), strofe 7, regel 1 (‘vorst der vorsten’) en regel 3 (‘vrijheid en vrede’).

Inhoud

Dit lied is een bewerking van de eerste van de vier profetieën van Jesaja over de Knecht van de Heer. Jaap Zijlstra volgt de grondtekst van deze profetie globaal, waarbij hij enkele eigenschappen van de uitverkoren dienaar breed uitmeet, met name dat hij recht verschaft en dat hij licht verspreidt in de duisternis. Door de beelden die Zijlstra gebruikt, plaatst hij de gestalte van de Knecht in een messiaans perspectief: ‘rechter’ (1), ‘koning’ (2), / ‘vorst der vorsten’ (7), ‘lamp’ (5) en ‘eerste morgenlicht’ (6), maar ook ‘een riet dat buigt in weer en wind’ (4).

Strofe 1

De openingsregel geeft in een prachtig beeld de eerste typering van Gods uitverkoren dienaar of knecht: ‘Ik breng een rechter aan het licht’. In de volgende regels wordt deze typering uitgewerkt: hij zal rechtspreken over alle volken en een einde maken aan de tirannie.

Strofe 2

Dat de tirannie heeft afgedaan werkt de dichter hier concreet uit: koning bij Gods gratie is deze rechter, die het onrecht van de hoogmoedige heersers breekt en het opneemt voor hun slachtoffers, de geringen.

Strofe 3

In deze strofe horen we het tweede vers van Jesaja 42: ‘Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet, hij roept niet luidkeels in het openbaar’. Deze rechter is geen schreeuwer in de publieke ruimte, geen demagoog en ook geen ‘holle klank’, beelden voor wat we tegenwoordig een populist zouden noemen. Integendeel: hij spreekt een verlossend woord! Dat dit woord voor alle volken bestemd is, maakt het lied tot een adventslied.

Strofe 4

De Heer die bij monde van de profeet spreekt, gebruikt voor zijn knecht het beeld van ‘een riet dat buigt in weer en wind’ (dat staat niet in de grondtekst). In regel 3 wordt dit beeld omgekeerd: ‘wat is geknakt (het geknakte riet uit Jesaja 42,3) verbreekt hij niet’. Integendeel: zijn adem heelt het riet zoals een lied kan helen! Het ligt voor de hand dit beeld te associëren met de helende werking van het (samen) zingen van een lied.

Strofe 5

Van Jesaja 42, 3 werkt de dichter in deze strofe het tweede element uit: ‘hij dooft de vlam niet die verkwijnt’ (regel 2). Aan dit beeld gaat een regel vooraf die met een inversie begint: ‘Is hij een lamp die helder schijnt’. Deze regel kan als een bijwoordelijke bijzin van toegeving opgevat worden: al is hij een lamp die helder schijnt. Behalve dat hij de kwijnende vlam niet zal doven, zal hij gloed geven aan het bestaan. Hij zal het geringe aanwakkeren, zoals wind dat bij vuur en adem dat bij een vlam kan doen.

Strofe 6

In de zesde strofe gebruikt de dichter het ‘eerste morgenlicht’ als beeld voor de uitverkoren knecht. In Jesaja 42,6 wordt hij ‘licht voor alle volken’ genoemd. Hij bevrijdt de blinde, de dove en de aangeklaagde van hun beperking. Deze opsomming vinden we gedeeltelijk in het zevende vers van Jesaja 42 terug. ‘Vergezicht' is natuurlijk meer dan alleen de gewaarwording van de blinde wiens ogen geopend worden. In de tweede strofe van Liedboek 646 gebruikt Zijlstra ‘vergezicht’ eveneens als beeld voor ‘visioen’: ‘Zo valt een lange weg ons licht, / de schrift opent een vergezicht…’. Dat ook de dove van zijn beperking bevrijd wordt, komt in Jesaja niet voor. Wellicht is ‘een nieuw geluid’ een zinspeling op Gorters ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’, het begin van het gedicht ‘Mei’. Zie ook in dit verband de vierde strofe van Liedboek 630: ‘de morgen is vol nieuw geluid, – / werp af uw boze dromen’. In het derde beeld, ‘de aangeklaagde gaat vrijuit’, zou iedere gelovige zich kunnen herkennen.

Strofe 7

Deze strofe is een samenvattend couplet. De knecht wordt net als in strofe 2 koning genoemd, maar nu versterkt tot ‘vorst der vorsten’. Vandaar de titel van het lied in Zijlstra’s eigen bundel: ‘Zo Heer, zo knecht’. Dat de volken tot hun recht komen, is een herhaling van strofe 1. Met de slotregels, waarin personifiërend gezegd wordt dat ‘vrijheid en vrede hem eren die ’t hart is van Jeruzalem’, wordt ongetwijfeld gerefereerd aan de slotverzen van Jesaja 41, waarin alle inwoners van Jeruzalem nog nietig en armzalig genoemd worden, omdat zich onder hen geen enkele raadgever bevindt, laat staan een vorst die alle volken tot hun recht laat komen!

Auteur: René van Loenen


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie, zie Liedboek 437.