Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

483 - Stille nacht, heilige nacht



Tekst

Inleiding

‘Stille nacht, heilige nacht’ mag wel het beroemdste kerstlied genoemd worden. Het oorspronkelijk Duitse lied is in honderden talen vertaald, talloze koren en artiesten zingen het in hun eigen versie, vooral ook buiten kerkelijke kringen. Het lied ontbreekt niet in de winkelstraten in de weken van december, want juist dit lied geeft mensen een ‘kerstgevoel’. Het is misschien wel het meest geliefde, maar tegelijk ook het meest verguisde kerstlied, vaak de lont in het kruitvat van een worship war: een sjibbolet dat beslist of een kerstdienst meer het karakter moet hebben van een volkskerstzang dan van reguliere kerkdienst. Menig predikant en kerkmusicus geeft het lied met de nodige tegenzin een plaats in de liturgie van de kerstnacht. Tegelijk blijft de vraag boeien: hoe is het mogelijk dat een hulppastoor en een organist in een Oostenrijks dorp in het begin van de negentiende eeuw een lied voor lokaal gebruik schreven, dat tot een wereldwijde evergreen uitgroeide? Er is een ‘Stille Nacht Gesellschaft’ (klik hier), een Stille Nacht-Archiv en er zijn Stille Nacht-musea gewijd aan dit beroemde lied. Voor welk ander (kerk-)lied geldt dat?
We gaan de sporen van het ontstaan van dit lied na tot het gebruik in onze tijd.

Ontstaan en verspreiding

1. Oostenrijk en Duitsland

Over het ontstaan van het lied ‘Stille nacht, heilige nacht’ doen verschillende legendes de ronde. Zo gaat het verhaal dat op ‘Heiligabend’ in het jaar 1818 het orgel in de parochiekerk van Oberndorf bij Salzburg defect raakte en noodgedwongen een lied met gitaarbegeleiding ontstond. In 1995 kon deze legende definitief naar het rijk der fabelen worden verwezen toen een muziekblad boven water kwam met een manuscript van de dichter Joseph Mohr (1792-1848), gesigneerd: ‘Text von Joseph Mohr, Coadjutor 1816’. De tekst stamt dus uit 1816, toen Mohr werkzaam was in Mariapfarr. Op 24 december 1818 overhandigde Mohr, hulppastoor te Oberndorf, zijn gedicht aan de organist van de kerk, Franz Gruber (1787-1863), ‘mit dem Ansuchen eine hierauf passende Melodie für 2 Solo-Stimmen samt Chor und für eine Gitarre-Begleitung schreiben zu wollen’. Dezelfde avond leverde Gruber ‘seine einfache Composition, welche sogleich in der heiligen Nacht mit allem Beifall produzirt wurde’. Het muziekblad dat in 1995 ontdekt werd, stamt waarschijnlijk uit 1822 of 1823.
De muziek in moderne weergave:
Om deze tweestemmige versie met gitaarbegeleiding te beluisteren, klik hier.

De originele tekst bestaat uit zes strofen:

Stille Nacht! Heil’ge Nacht!
Alles schläft, einsam wacht
Nur das traute heilige Paar,
Holder Knab’ im lockigten Haar;
Schlafe in himmlischer Ruh!
Schlafe in himmlischer Ruh!

Stille Nacht! Heilige Nacht!
Gottes Sohn! O! wie lacht
Lieb’ aus Deinem göttlichen Mund,
Da uns schlägt die rettende Stund;
Jesus! in Deiner Geburt!
Jesus! in Deiner Geburt!

Stille Nacht! Heilige Nacht!
Die der Welt Heil gebracht;
Aus des Himmels goldenen Höh‘n
Uns der Gnaden Fülle läßt seh‘n:
Jesum in Menschengestalt!
Jesum in Menschengestalt!

Stille Nacht! Heilige Nacht!
Wo sich heut alle Macht
Väterlicher Liebe ergoß,
Und als Bruder huldvoll umschloß
Jesus die Völker der Welt!
Jesus die Völker der Welt!

Stille Nacht! Heilige Nacht!
Lange schon uns bedacht,
Als der Herr vom Grimme befreit,
In der Väter urgrauer Zeit
Aller Welt Schonung verhieß!
Aller Welt Schonung verhieß!

Stille Nacht! Heilige Nacht!
Hirten erst kund gemacht
Durch der Engel «Halleluja!»
Tönt es laut von Ferne und Nah:
«Jesus der Retter ist da!»
«Jesus der Retter ist da!»

Het is zeer waarschijnlijk dat Mohr en Gruber het lied in 1818 hebben gezongen, maar dat dat tijdens de kerstnachtmis in 1818 zou zijn gebeurd, is niet aannemelijk. De kerstnachtdienst was in die tijd in het Latijn. In de tweede helft van de achttiende eeuw was in het Salzburgerland wel het gebruik ingeburgerd dat Duitse liederen in de Latijnse mis werden opgenomen, maar of dat ook voor ‘Stille Nacht’ gold, is maar de vraag. Het lied toont kenmerken van een eenvoudig kunstlied en volkslied uit de Alpen en past niet in het kader van traditionele kerstliederen. Ook de gitaarbegeleiding was niet gebruikelijk in de liturgie. Mohr zal ook als celebrant op of bij het altaar hebben gestaan en niet op de orgelgalerij. Aannemelijk is dat Mohr en Gruber het lied na de mis hebben gezongen bij de kerststal van Venetiaanse wassen beelden in de kerk. Daarbij verzorgde Mohr zelf de gitaarbegeleiding.

Het lied kwam vanuit het Salzburgerland in Tirol terecht en werd door zanggroepen in het Zillertal gezongen. Een van de groepen was de familie Strasser, die als reizende handschoenverkopers het lied naar Duitsland bracht en het zong op de Leipziger Neujahrs-Messe 1831/1832 en in de pauzes van de concerten van het Gewandorchester in die plaats. Daarbij werd het lied ingekort tot drie strofen en veranderde de volgorde: de eerste, de zesde en de tweede strofe van de oorspronkelijke Duitse tekst. Tot in onze tijd wordt die strofenselectie in Duitsland met de nodige tekstaanpassingen gepraktiseerd.
Het lied werd voor het eerst in 1833 in Dresden gedrukt als ‘achtes Tyroler-Lied’, zonder de namen van de auteurs. Daarbij waren al verschillen met de originele tekst te bespeuren. Zo was ‘das traute heilige Paar’ vervangen door ‘das traute hochheilige Paar’.
Na de publicatie van het lied in een liedverzameling in 1833 en een schoolboekje uit 1836 in Grimma (Sachsen) is de opname van het lied in een rooms-katholieke liedbundel voor het koninkrijk Sachsen in 1838 de eerste voor liturgisch gebruik.

Voor de verspreiding van het lied is Unsere Lieder (Hamburg 1844) van Johann Hinrich Wichern (1808-1881) van grote betekenis. Deze uitgave was bestemd voor gebruik in huiselijke kring, was in een groot deel van Duitsland bekend en kende vele herdrukken. Wichern nam drie strofen op in de volgorde die in Leipzig was geïntroduceerd, heeft de melodie ritmisch vereenvoudigd en ook enkele tekstwijzigingen toegepast. Zo veranderde hij in de laatste regel van de strofen 2 en 3 de naam ‘Jesus’ in ‘Christus’. Deze tekstversie geldt nu als algemeen in Duitstalige gezangboeken. Hieronder de weergave van het lied in Unsere Lieder in de uitgave van 1888, verzorgd door Caroline Wichern (1836-1906), dochter van Johann Hinrich Wichern (bron: klik hier).
Aan het einde van de negentiende eeuw krijgt het lied een plaats in de regionale delen van de liedbundels van de Landeskirchen in Duitsland en heeft ‘Stille Nacht’ in een groot deel van het land intrede gedaan als lied voor de liturgie. Ook in het Deutsches Evangelisches Gesangbuch, dat tussen 1916 en 1948 in verschillende Landeskirchen in gebruik wordt genomen, heeft het niet een plaats in het ‘Stammteil’, maar in diverse supplementen voor de Landeskirchen. Het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950) gunt het lied ook geen plaats in het ‘Stammteil’. Dat gebeurt pas bij het Evangelisches Gesangbuch (vanaf 1993). In de rooms-katholieke liedbundel Gotteslob (1975, nr. 145) staan de drie strofen in oorspronkelijke volgorde, zonder de tekstwijzigingen van Wichern in de slotregels van strofe 2 en 3. De editie van Gotteslob uit 2013 (nr. 249) kent de versie die gelijk is aan het Evangelisches Gesangbuch.

2. Nederland

a. Begin van de twintigste eeuw

Voor zover nu bekend wordt het lied in Nederland geïntroduceerd aan het einde van de negentiende eeuw via de bundel Neerbosch’ Zangen, samengesteld door C.S. Adama van Scheltema (1815-1897). In de tweede jaargang (1880) is het als nr. 82 te vinden. Henriëtte Wilhelmine Spiering (1852-1921) nam het lied op in Nieuwe Liederenbundel voor Zondagsschool en Huisgezin (1891). Na 1900 staat ‘Stille nacht’ in elke belangrijke bundel met geestelijke liederen voor niet-liturgisch gebruik, zoals Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten (eerste editie 1905), samengesteld door Johannes de Heer (1866-1961) en Oude en nieuwe zangen (eerste editie 1911), samengesteld door Suzanna Maria van Woensel Kooy (1875-1934).
In verschillende bundels met kinderliederen komt een bewerking van het lied voor. Een tekst met de beginregels ‘Stille nacht, heilige nacht, / slaap gerust, sluimer zacht!’ vinden we in Wat onze kinderen zingen. Een bloemlezing uit onze beste Kinderliedjes (’s Gravenhage 1916); Ons lied. Een nieuwe bundel voor de zondagsschool (1920, nr. 72) en Kun je nog zingen, zing dan mee! (1938, 31e druk, nr. 147). Door de tekst heeft het lied het karakter van een wiegelied en is het meer een geestelijk volkslied dan een kerklied.

Dat het lied populair was, wordt aangetoond door de vele wereldlijke parodieën die ervan gemaakt zijn in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Daarbij lijkt de eerste regel van elke strofe – ‘Stille nacht, heilige nacht’ – niet alleen de aanleiding te zijn voor die parodieën, deze eerste stroferegel is ook steeds ongewijzigd overgenomen.
Wat de inhoud van deze wereldlijke teksten betreft, zien we twee thema’s. Allereerst de sociale ongelijkheid. Als illustratie het ‘Klachtlied der werklooze’ dat rond 1900 op een liedblad werd verspreid. De eerste twee van de zes strofen luiden:

Stille nacht, heilige nacht
In paleizen vol luister en pracht,
Sluimert de rijke op ’t donzige bed.
Moe van ’t spelen en rustlooze pret
Voor hem is het vrede op aard. 
            bis.

Stille nacht, heilige nacht.
Klink daar niet ginds een vreeselijke klacht
Daar zat een werkman, zijn baas gaf gedaan
Waar haalt hij nu voeding en kleeding vandaan
Voor hem is geen vrede op aard           
bis.

Voor de volledige tekst: klik hier.

Het andere thema is oorlog en vrede. Hoewel Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog neutraal was, maken verschillende parodieën van ‘Stille Nacht…’ duidelijk dat de gruwelijke strijd velen raakte. Dat is niet verwonderlijk: alle omliggende landen waren betrokken in deze oorlog. In 1917 wordt een liedblad verspreid met als eerste van vier strofen:

Stille nacht, Heilige nacht,
Weer heeft de oorlog een jaar volbracht,
Miljoenen zijn dit jaar weer gesneuveld, O wee!
Wat bracht niet jaar weer ellende mee,
Nog is er geen vrede op aarde. (bis.)

Voor de volledige tekst: klik hier.

Na ±1920 verdwijnen voor zover bekend de wereldlijke parodieën.

Verschillende Nederlandse bewerkingen en vertalingen van het Duitse lied zijn in de negentiende en twintigste eeuw bekend. In rooms-katholieke kringen zingt men de tekst van een onbekende auteur. Het is de meest getrouwe weergave in het Nederlands van het Duitse origineel, de strofen 1, 2 en 6 in de oorspronkelijke volgorde:

Stille Nacht! Heil’ge Nacht!
Alles schläft, einsam wacht
Nur das traute heilige Paar,
Holder Knab’ im lockigen Haar;
Schlafe in himmlischer Ruh!
Schlafe in himmlischer Ruh!

Stille Nacht! Heilige Nacht!
Gottes Sohn! O! wie lacht
Lieb’ aus Deinem göttlichen Mund,
Da uns schlägt die rettende Stund;
Jesus! in Deiner Geburt!
Jesus! in Deiner Geburt!

Stille Nacht! Heilige Nacht!
Hirten erst kund gemacht
Durch der Engel «Halleluja!»
Tönt es laut von Ferne und Nah:
«Jesus der Retter ist da!»
«Jesus der Retter ist da!»

Stille nacht, heilige nacht!
Alles slaapt, sluimert zacht.
Eenzaam waakt het hoogheilige paar;
lieflijk Kindje met goud in het haar
sluimert in hemelse rust,
sluimert in hemelse rust.

Stille nacht, heilige nacht,
Zoon van God! Liefde lacht
vriend’lijk om uwe godd’lijke mond,
nu ons slaat de reddende stond,
Jezus, van uwe geboort’
Jezus, van uwe geboort’!

Stille nacht, heilige nacht,
herders zien ’t eerst uw pracht;
door der eng’len alleluia
galmt het luide van verre en na:
Jezus, de redder licht daar,
Jezus, de redder ligt daar.

In protestantse kringen wordt de tekst van Johannes Yserinkhuysen (1858-1935) populair. Van hem is weinig bekend, alleen dat hij leraar Nederlands was te Amsterdam en kerkenraadslid van de Hersteld-Evangelisch-Lutherse Gemeente van die plaats. Mogelijk schreef hij zijn tekst als reactie op de rooms-katholieke versie die in protestantse ogen moeilijk te accepteren was, onder andere vanwege de woorden ‘hoogheilige paar’.
De tekst van Yserinkhuysen is geen vertaling, hij liet zich inspireren door het Duitse lied, maar ging geheel zijn eigen gang. Deze tekst wordt opgenomen in de eerste editie van Oude en nieuwe zangen (1911, 63). In de twaalfde en dertiende druk van deze bundel (1954, respectievelijk 1973) is het lied vervallen. Tot de Tweede Wereldoorlog vinden we het lied in veel niet-kerkelijke bundels.

b. Halverwege de twintigste eeuw

De eerste kerkelijke liedbundel waarin ‘Stille nacht’ is te vinden is Gezangen nevens de psalmen in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband (1933, 87). In de samenstelling van deze uitgave had de predikant en hymnoloog Hendrik Hasper (1886-1974) een belangrijk aandeel. Ook in zijn verzameling Geestelijke liederen uit den schat van de kerk der eeuwen (1935, nr. 28) heeft het lied een plaats.
In de ‘Hervormde Bundel van 1938’ werd het lied niet opgenomen. Bij de samenstelling waren leden van de Liturgische Kring in de Nederlandse Hervormde Kerk betrokken. De invloed van deze kring op inhoud van de bundel, gebaseerd op de principes van de liturgische beweging, was evident.
In de liedbundels die enkele jaren later voor vrijzinnige kerkgenootschappen verschenen, kreeg ‘Stille nacht’ wel een plaats. Het gaat hier om uitgaven uit 1943 en 1944 voor de Nederlandse Protestantenbond, de Remonstrantse Broederschap, de Doopsgezinde Broederschap en de Vereniging van Vrijzinnige Luthersen.

c. Het lied ‘Stille nacht’ in het Liedboek voor de kerken (1973)

De Gereformeerde Kerken in Nederland hebben in de acceptatie van ‘Stille Nacht’ als kerklied een bijzondere rol gespeeld. Tot 1962 zong men naast de psalmen de Enige gezangen (29 gezangen vanaf 1933, in 1956 uitgebreid tot 59). Hoewel in de loop van de jaren vijftig al samenwerking met de Hervormde gezangencommissie was ontstaan om te komen tot een gezamenlijke liedbundel, werd toch in 1962 besloten een eigen gezangboekje samen te stellen dat enkele jaren later verscheen: Honderdnegentien Gezangen in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Na een proeftijd besloot de synode de bundel in 1965 definitief in te voeren. In deze uitgave was ‘Stille Nacht’ als gezang 13 opgenomen.
Het lied speelt een cruciale rol bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken (1973). De gereformeerden verwachtten dat de liederen uit Honderdnegentien gezangen alle in de nieuwe bundel werden overgenomen. Een aantal liederen, die als voorwaarde voor medewerking waren ingediend, werd door de gezangencommissie zonder meer aanvaard. Enkele liederen die door de gereformeerde synode waren genoemd, stuitten op veel bezwaren en er dreigde een breuk. Wonno Bleij – die als vertegenwoordiger van de lutheranen bij de vergaderingen aanwezig was – vertelde mij ooit dat een afwijzing van ‘Stille Nacht’ voor de gereformeerden een einde van de samenwerking zou betekenen. Uiteindelijk kreeg de wil om tot een gezamenlijk resultaat te komen de overhand. Dr. P.G. Kunst, gereformeerd predikant te Amstelveen en toenmaals voorzitter van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, vervulde daarbij een verzoenende rol. Het lied kreeg als gezang 143 een plaats in het Liedboek voor de kerken.
Daarmee verdween de kritiek niet, tegenstanders bleven zich roeren. De dichter Ad den Besten verwoordde zijn afkeer heel scherp: ‘Een afschuwelijk versje! Ik geef toe, dat zit het allermeest in de melodie, die karakterloos en larmoyant is. Maar nauwelijks minder karakterloos is de tekst. (…) Waarom ik persoonlijk zo verdrietig ben, is toch eigenlijk iets anders. Een lied als ‘Stille nacht’, zelfs in de bewerking-Yserinkhuysen, kán en mág toch welbeschouwd met Kerstmis niet meer worden gezongen, althans niet in de kerk. Niet vanwege zijn esthetische defecten, al zijn die op zichzelf al erg genoeg, maar eenvoudig vanuit het hart van de zaak. Wanneer zal Kerstmis toch eindelijk eens ophouden te zijn dat vertederende feest van het kindjewiegen, zoals ons door zovele geliefde kerstliederen – waaronder betere dan dit – wordt gesuggereerd?’ (Een compendium, k. 392-393).

d. Het lied ‘Stille nacht’ in het Liedboek (2013)

Tegenover de heftige discussies bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken was daarvan bij de samenstelling van Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk geen sprake. Zowel voor de redactionele werkgroep die de selectie van liederen uit het Liedboek voor de kerken voorbereidde, als de redactie, was opname van het lied vanzelfsprekend.
Bij de keuze van de liederen voor het Liedboek voor de kerken waren esthetische uitgangspunten van groot belang. Opname van ‘Stille nacht’ was feitelijk een kerkpolitieke beslissing. Ook bij de selectie van liederen voor het Liedboek waren elementaire criteria het uitgangspunt om een lied te selecteren. Een lied werd bevraagd op kwaliteiten betreffende taal, muziek, woord-toon-relatie, theologie en liturgische functionaliteit. Maar daarnaast werden ook secundaire uitgangspunten geformuleerd. Deze konden de motivatie om een lied te selecteren versterken: internationale betekenis, historische betekenis, beschikbaar kerkmuzikaal repertoire en emotionele betekenis (geliefdheid). Soms kreeg een secundair uitgangspunt toch de overhand: bij ‘Stille nacht’ lijkt de geliefdheid toch wel in belangrijke mate doorslaggevend te zijn geweest.

e. Kerklied of geestelijk volkslied

In Gezangen voor Liturgie (1983/1996) kreeg ‘Stille Nacht’ geen plaats, niet alleen vanwege de gebrekkige tekstkwaliteit, vooral omdat het geen liturgisch, maar een devotioneel lied is om thuis te zingen bij de kerststal (mondelinge informatie van Anton Vernooij).
Het onderscheid tussen liturgisch lied en devotioneel lied, tussen kerklied en geestelijk lied is in onze tijd niet meer helder. ‘Stille nacht’ speelt ook zeker buiten de kerkdienst als kerstlied een belangrijke rol. Ook andere vertalingen of bewerkingen dan die van Yserinkhuysen worden gepubliceerd, deels voor liturgisch gebruik, deels voor niet-kerkelijk gebruik. Van de eerste is de tekst van Wilhelm Lutjeharms (1907-1999) en Margaretha [Anna Maria] Renes-Boldingh (1891-1968) een voorbeeld, te vinden in Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, nr. 114). De tekst van P. Kneulman in Een mandje vol amandelen (Amsterdam 1963, eerste druk, tot en met veertiende druk, 1997, nr. 108) is meer een geestelijk volkslied voor gebruik op school, thuis, et cetera. Het lied ontbreekt in de vijftiende, herziene druk uit 2003.

Inhoud

Met de eliminatie van de oorspronkelijke strofen 3, 4 en 5 van het Duitse lied werd veel van de theologische inhoud aan de tekst ontnomen. Strofe 3 verwoordt de incarnatie: ‘Aus des Himmels goldenen Höh’n / Uns der Gnaden Fülle läßt seh’n: / Jesum in Menschengestalt!’ Strofe 4 bezingt de goddelijke liefde die gestalte krijgt in een mens als broeder der volkeren: ‘Wo sich heut alle Macht / Väterlicher Liebe ergoß, / Und als Bruder huldvoll umschloß / Jesus die Völker der Welt!’ Strofe 5 verwoordt dat God zich zo met mensen verzoent: ‘Als der Herr vom Grimme befreit, / In der Väter urgrauer Zeit / Aller Welt Schonung verhieß!’
Met het verdwijnen van deze drie strofen werd het lied salonfähig: een in de romantiek geliefd wiegelied, passend bij het religieuze en sociale beeld van de biedemeiertijd: de heilige familie met als kind een blond jongetje met krullend haar (‘Holder Knab’ im lockigen Haar’).
Het is niet bekend of Johannes Yserinkhuysen de drie verdwenen strofen van de Duitse tekst heeft gekend. Hij maakte geen vertaling en daarmee werd hij niet in de verlegenheid gebracht op welke wijze bovengenoemde regel met de wel erg Germaanse omschrijving van het kind moest worden verwoord.

In strofe 1 verbindt Yserinkhuysen de geboorte van Jezus (Lucas 2,6-7) met de titel ‘Zoon van David’ die aan Hem wordt gegeven. Zo wordt Jezus genoemd in de evangeliën. Het Matteüsevangelie verwoordt het in de opening: ‘Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David…’ (1,1). Rond het begin van de jaartelling leefde bij velen de verwachting dat een afstammeling van David de Messias zal zijn. Deze verwachting werd verbonden aan teksten uit profeten en geschriften. Ook later lezen we dat velen Jezus herkennen als Zoon van David (onder andere Matteüs 9,27; 15,22; 21,9). De tweede regel van strofe 1 is wellicht de sterkste van het gehele lied.

In de tweede strofe richt de dichter zich op de fröhliche Wechsel: God neemt de gestalte van een mens aan, zodat de mens verlost wordt en zicht krijgt op de hemel. De gedachte van de heilige of goddelijke ruil (sacrum commercium) komen we al bij kerkvaders als Ireneüs, Athanasius en Augustinus tegen, maar is ook de kern in de theologie van Martin Luther (Von der Freiheit eines Christenmenschen, 1520), onder andere gebaseerd op 2 Korintiërs 8,9. Over Christus wordt daar gezegd: ‘Hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden’. De dichter zal zich als lutheraan zeker aangesproken hebben geweten door deze gedachte. Opvallend is dat in tegenstelling tot alle andere tekstversies de eerste regel afwijkt van die in andere strofen: ‘Hulploos Kind, heilig Kind’.

De laatste strofe verwoordt in het algemeen de verlossing van de mensheid door de komst van Christus. Die komst wordt aangeduid met ‘Vrede en heil’ (regel 2). Er is niet expliciet een bepaalde Bijbeltekst aan de woorden te verbinden, of het zou Johannes 3,16 moeten zijn. Regel 4, ‘Gods belofte wordt heerlijk vervuld’, is in het geheel een wat obligate zin.

We zien dat in de tekst zeker Bijbelse gedachten zijn verwoord. Toch is het jammer dat de liedtekst wordt ontsierd door poëtisch zwakke zinnen, zoals: ‘die miljoenen eens zaligen zal’ (1.3) en ‘dat zo trouw zondaars mint’ (2.2). Ad den Besten heeft ook gelijk: ‘De hoogste lof die men eraan zou kunnen toekennen is deze, dat er geen onvertogen woord in staat. Het is allemaal heel waar, of voor mijn part onwaar. Maar geen gedachte die niet elders kernachtiger, geen gevoel dat niet elders inniger is uitgedrukt’ (Een compendium, k. 394).
Maar de gelovige die het lied graag zingt, omdat het dán pas kerst is, zal zich hier niets van aantrekken of zal er onverschillig bij blijven. Het lied heeft een iconische functie: als het lied wordt gezongen, dán is het kerst.
De iconische functie van liederen heeft zeker meegespeeld bij de selectie voor het Liedboek. Tegelijkertijd mag ook hier worden benadrukt dat het Liedboek niet alleen voor de liturgie is bestemd, maar ook voor andere ‘leefkringen’, gebruik op andere momenten en plaatsen. De liedboekredactie beoogde om een ‘cultuurboek’ aan te bieden aan kerken en daarbuiten.


Melodie

Nog meer dan de tekst roept de melodie een romantische sfeer op: een siciliano-ritme in een wiegende 6/8-maat, typerend voor een pastorale. We komen deze kenmerken ook tegen in de Hirtenmusik van grote componisten: de ‘Sinfonia’ in het Weihnachtsoratorium van Bach, BWV 248 (openingsdeel van de tweede cantate) en de ‘Piva’ in The Messiah van Handel, HWV 56. Er wordt wel gezegd dat de melodie wortels heeft in de Zuid-Duitse of Oostenrijkse volksmuziek, maar deze toont eerder het karakter van een kunstlied voor solostem(men) en begeleiding, zoals dat in de romantiek tot ontwikkeling kwam. In die periode ontstond veel belangstelling voor de volksmuziek. Ook kunstliederen werden vaak im Volkston geschreven.
De wijzigingen in de melodie die Johann Hinrich Wichern in Unsere Lieder ten opzichte van het origineel noteerde hebben de melodie minder sentimenteel gemaakt. We zien in zijn versie ook een melodische verandering in de vijfde regel, waarvan de eerste maat oorspronkelijk een terts lager klonk (zie rode haak). Het is denkbaar dat deze wijziging al voor de eerste notatie in 1833 gangbaar was.
Ter vergelijking de originele melodie van Gruber en de versie sinds 1844, getransponeerd naar de toonsoort gelijk aan het Liedboek:

origineel:
melodie bij Wichern:
De melodienotatie zoals Wichern die opnam, is gelijk aan de huidige.

De melodie circuleert in het begin om de kwint van de toonsoort (f’). In de loop van de melodie wordt de ambitus steeds groter. In de eerste regel is die een kwart (d’-g’), in de tweede een kwint (f’-c”), in de derde en vierde regel een sext (d’-bes’) en, na de kwartomvang in de vijfde regel (a’-d”), ten slotte in de laatste regel een octaaf (bes-bes’).
De eerste regel bestaat uit twee identieke motieven, de tweede uit twee overeenkomstige motieven. Regel 3 en 4 zijn aan elkaar gelijk.
De vijfde regel begint met een motief dat een variatie is op het begin van regel 3. De melodie vindt haar hoogtepunt op die plaats, in het Duitse origineel staan hier de woorden ‘himmlischer Ruh’.

Auteur: Pieter Endedijk

Bronnen

Andreas Heinz, ‘Stille Nacht, heilige Nacht!’ in Gerhard Hahn en Jürgen Henkys (red.), Liederkunde zum Evangelischen Gesangbuch, Heft 13. Göttingen 2007, 28-35.
P.G. Kunst, Kerkzang in de Nederlanden. Kampen 1981, 184.
Hermann Kurzke, ‘Stille Nacht’ in Hansjakob Becker e.a. (red.), Geistliches Wunderhorn. Große deutsche Kirchenlieder. München 2003, tweede druk, 408-416.
Karl Christian Thust, Die Lieder des Evangelischen Gesangbuchs. Kommentar zu Entstehung, Tekst und Musik. Band I. Kassel etc. 2012, 78-81.
Nederlandse liederenbank (geraadpleegd 30-11-2022).