Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

486 - Midden in de winternacht


Frans volkslied 16de eeuw/Catalaans kerstlied
'El Desembre congelat’

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst van dit lied is geschreven door Henricus Lucas (Harry) Prenen (1915-1992). Het is ontstaan in 1943 en werd pas in 1948 gepubliceerd in de bundel Tafelrede en andere gedichten. De officiële titel van het gedicht is: Rondeau der herders. In december van hetzelfde jaar verscheen de tekst met muziek van Jan Mul (1911-1971).
Nederlanders kozen het uit als het meest populaire kerstlied voor het European Union Songbook. Op de lijst van geloofsliederen staat het als tweede vermeld na ‘De Heer is mijn herder’.

Inhoud en vorm

Het kerstfeest wordt in dit lied geplaatst in de context van het koude jaargetijde waarin het in onze streken wordt gevierd. In de schilderkunst is iets dergelijks waar te nemen. De ‘Volkstelling te Bethlehem’ van Pieter Brueghel de Jonge (1564/65-1638) bijvoorbeeld, laat een Vlaams dorp zien in barre winterkou:

Pieter Brueghel de Jonge, Volkstelling te Bethlehem (Palais des Beaux Arts, Lille)

Maar bloei en groei van nieuw leven laat zich in dit lied niet tegenhouden door sneeuw en ijs (strofe 3). Met kerst ging de hemel open. Dat brengt op aarde heel wat reuring teweeg en geeft de wereld een ander gezicht.
Hoewel het nog een betrekkelijk jong lied is, ademt het de sfeer van de laat-middeleeuwse kerstbeleving, met speelse elementen rond de woorden ‘bel’ en ‘trom’. In de eerste drie strofen wordt telkens een vraag gesteld aan de herders. Deze vraag wordt gevolgd door een refrein met de aansporing om muziek te maken en te dansen. Bij het refrein verandert de metriek die het speelse karakter benadrukt: de trochee gaat over in anapest. Elke strofe eindigt met de woorden die in het kort aangeven waar het met kerst om gaat: Christus is geboren!

Strofe 1

Het heil dat in de wereld is verschenen, heeft als oorsprong de hemel. Het komt ‘van alzo hoge’ (Liedboek 476:1) Tegelijk is het iets waar op aarde naar werd uitgezien. Het is ‘antwoord op ons hopen’.
De vogels gaan hier de mensen voor in de lofzang. ‘Elke vogel zingt zijn lied’. Maar de herders doen dat blijkbaar niet. Het woord ‘herders’ roept Lucas 2,8 in gedachten waar verteld wordt dat herders ’s nachts in het veld waakten over hun kudde.
Het zwijgen van de herders roept de vraag op waarom zij niet zingen, gevolgd door de aansporing om allerlei muziekinstrumenten te laten klinken. Bel en trom moeten meedoen als afzonderlijke muziekinstrumenten. Beide woorden samengevoegd, voegen er nog een derde instrument aan toe, de beltrom, een andere benaming voor tamboerijn.

Strofe 2

Ook al wordt in het evangelie niet gesproken over een stal, in de volkscultuur rond kerst is de stal niet weg te denken. In strofe 2 geeft het lied een doorkijkje naar het visioen van Jesaja 11,6-8. Overal is er vrede. Wilde dieren die spelen met de schapen in de stal vormen er een bewijs van. Dat roept de vraag op: waarom spelen de herders niet? En opnieuw klinkt dan het refrein met de aansporing om de muziekinstrumenten te laten klinken.

Strofe 3

In deze strofe zien we een winters landschap. Maar de bomen laten zich niet tegenhouden door de barre kou. Ze bloeien allemaal. Iets dergelijks komen we tegen in de eerste strofe van Liedboek 473: ‘Er is een roos ontloken / uit barre wintergrond’.
Te denken valt ook aan een gelijkenis uit de zogenaamde eschatologische rede van Jezus, Lucas 21,29-31. Wanneer de vijgenboom ‘en al de andere bomen’ uitlopen, duidt dat erop dat de zomer nabij is. Dit is een beeld van het komen van het koninkrijk van God waaraan bepaalde gebeurtenissen voorafgaan.
In de tweede regel wordt een relatie gelegd tussen het aardse paradijs en Christus die in de winternacht geboren is. In diezelfde nacht is namelijk het aardse paradijs gekomen.
Dat is opnieuw een reden voor elke vogel en de al genoemde instrumenten om van zich te laten horen. Maar waarom dansen de herders niet?

Strofe 4

De eerste twee regels roepen het beeld op van Openbaring 22,16 waar Jezus zichzelf de stralende Morgenster noemt.
Dit keer geen vraag aan de herders, maar een opdracht aan hen om hun fluiten te bespelen en de bel, trom en beltrom te laten horen. Bijzonder speels is de klanknabootsing in de woorden bim-bam en rom-rom.
‘Kere om’ klinkt enerzijds archaïsch. Je kunt erin horen: bekeer je. Aan de andere kant heeft het hier een speelse klank die een bepaalde dansbeweging schildert. Hoe dan ook, de boodschap is duidelijk: Christus is geboren. Alle toeters en bellen mogen meedoen om dat uit te bazuinen.

Liturgische bruikbaarheid       

Het lied is geschikt voor de kerstnacht waarin als evangelielezing Lucas 2,1-20 klinkt. In kinderkringen en in de huiselijke kring zal dit speelse lied zeker ook kunnen functioneren.

Auteur: Jan Groenleer


Melodie

Er is niet met zekerheid vast te stellen waar en wanneer de melodie precies ontstond. De vroegst bekende melodienotaties betreffen twee tabulaturen voor luit uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. In het Staatsarchiv te Bern bevindt zich een manuscript met tabulatuurnotaties uit circa 1625. De Zentralbibliothek te Zürich heeft een handschrift uit 1640-1642.
In beide manuscripten wordt verwezen naar een Frans, pikant liefdesliedje. In het eerste handschrift wordt de beginregel daarvan geciteerd (‘Baize moy, ma Janeton’), het tweede manuscript duidt de melodie aan met ‘Janeton sarabande’. De oudste bron voor de tekst is La Caribarye des artisans ou recueil nouveau des plus agréables chansons vieilles et nouvelles (Parijs, 1647/1648). Er zijn meer wereldlijke teksten op dezelfde melodie, waaronder het drinklied ‘Quand la mer rouge apparut’.
Er waren in Frankrijk ook meerdere teksten van noëls (kerstliederen) die op de melodie gezongen werden, waaronder ‘Quand Jésus naquit à Noël’ en ‘Bon Joseph, écoute moi’. In het Liedboek staat als bronvermelding onder het lied: ‘kerstlied uit Catalonië’, waarmee verwezen wordt naar ‘El Desembre congelat’, hoogstwaarschijnlijk uit de zeventiende eeuw.
In de Nederlanden kende men de melodie aan het begin van de zeventiende eeuw ook. Zij werd voor diverse contrafacten gebruikt. Verreweg de meeste keren betrof het wereldlijke teksten over liefde en herders. Er verschenen echter ook een paar geestelijke liederen met de melodie. Zo publiceerde de rooms-katholieke priester J. Stalpart van der Wiele in zijn Extractvm Katholicvm tegen Alle Gebreken van Verwarde harsenen (1631) een vermanend lied met de beginregel ‘Mag de kerkelijke wet, ’t vollik wel belasten’.

De melodie bleef in diverse varianten tijdens de achttiende eeuw bekend, zoals onder meer blijkt uit het gebruik ervan voor ‘Le grand projet’, een chanson uit 1791 van François Marchant over de Franse revolutie.
De notaties uit de zeventiende en achttiende eeuw laten zien dat er van de melodie nogal wat varianten in omloop waren, wat mogelijk een teken is dat de melodie vooral mondeling overgeleverd werd.
Uit het bovenstaande is duidelijk dat over de melodieherkomst weinig met zekerheid te zeggen is. Omdat zij rond 1625 al als (leen)melodie gebruikt werd in Catalonië, Frankrijk en de Nederlanden, kan aangenomen worden dat de wijs al in de zestiende eeuw was ontstaan.
De melodie zal oorspronkelijk afkomstig zijn van een wereldlijk liedje uit het zestiende-eeuwse Frankrijk. De meeste zeventiende-eeuwse bronnen, en zeker de vroegst bekende, verwijzen naar het Franse liedje ‘Baise-moi, ma Jeanneton’. Dat de melodie eerst gebruikt werd voor een kerstliedje, c.q. het Catalaanse ‘El Desembre congelat’, is onwaarschijnlijk. Er zijn diverse Franse liedteksten tegen één liedtekst uit Catalonië, wat een Franse herkomst aannemelijk maakt. Bovendien, bij contrafacten maken melodieën vrijwel nooit de reis van geestelijke teksten naar wereldlijke teksten, maar andersom.

In 1948 werd de tekst ‘Midden in de winternacht’ van Harry Prenen gekoppeld aan de melodie; het lied verscheen namelijk in december van dat jaar als bijlage bij het tijdschrift Mens en Melodie. De pianobegeleiding was van Jan Mul. Als titel stond boven het lied ‘Rondeau der herders - Catalaans Kerstlied’. De melodievariant die het dichtste bij de huidige versie komt, is te vinden in de bundel 40 cançons popular catalanes die in 1909 te Barcelona verscheen, ook de daar gebruikte toonsoort (E-groot) komt overeen met de muziekbijlage uit Mens en Melodie. Alleen de regels 1/3 en de eerste noot van regel 2/4 zijn anders:

Analyse

De regels 1 en 2, die herhaald worden in de regels 3 en 4, zijn duidelijk gebouwd rond de drieklank d’-fis’-a’. Regel 1 bestaat uit twee opgevulde neerwaartse tertsintervallen, die gescheiden worden door een opwaartse kwintsprong d’-a’, wat een ‘wachtende houding’ teweegbrengt. Regel 2 daarentegen is veel beslister met een dalende kwintsprong en stijgende kwartsprong, om via opnieuw een opgevuld tertsinterval te eindigen op de grondtoon d’.
Vanaf regel 5 krijgt de melodie in toenemende mate een speels karakter. De melodie komt abrupt in een hoge ligging te liggen en wordt overheerst door tweevoudige toonherhalingen die vanaf de grondtoon d” dalen naar de dominant.
Regel 7 kenmerkt zich door de herhaling van een vijftonig motief in het ritme kort-kort-lang-lang-lang. Regel 8 en 9 korten dat motiefje in tot drie tonen: kort-kort-lang dat drie keer herhaald wordt. De laatste regel sluit eenvoudig af met dezelfde cadens als in regel 2/4.

Auteur: Jan Smelik