Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

488 - In den beginne was het woord


Tom Naastepad
Genève 1551
Psalm 134

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied is geschreven in de adventstijd van 1965. De priester Tom Naastepad las toen een kerstlied van een vriend dat begon met: ‘In den beginne was het Woord’. Het moest gezongen worden op de melodie van psalm 134. Naastepad was echter van mening dat het gebruikte rijmschema niet paste bij de melodie. ‘Toen besloot ik in arren moede een geheel nieuwe tekst te schrijven, met dezelfde beginregel en eveneens op de wijs van Psalm 134, maar op het vereiste rijmschema: aabb’ (Compendium, k. 403). Na de vermelding Maandbrief Araunagemeente (2 februari 1965) verscheen het lied in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 150), Zingt Jubilate (1977/2006, nr. 225, melodie ‘Vom Himmel hoch da komm ich her’), Abdijboek (Varia 71, gregoriaans ‘Iam lucis orto sidere’), Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 624, melodie Michael Stumpel), Laus Deo (2000, blz. 734) en Weerklank (2016, gezang 128).

Vorm

Naastepad vergelijkt dit lied met een ‘kring als van kinderen die elkaar bij de hand houden’ (Compendium, k. 403). De slotregel van iedere strofe is tevens de beginregel van de volgende (maar met een belangrijke variatie tussen strofe 4 en 5), de slotregel van het lied is weer identiek aan de beginregel. ‘Bij zulk een streng gesloten vorm kon een tekst ontstaan die het tégendeel van een kringloop laat horen. (…) Het gaat over de zelfopenbaring naar buiten van het Woord, dat niet rust voordat het wordt gehoord’ (k. 404). Het rijmschema is A-A-B-B, zoals ook in Liedboek 134. Van binnenrijm is sprake in strofe 3: ‘Hij woont...’ – ‘Hij troont...’ Opvallend is het aantal regels dat met ‘Hij’ begint: maar liefst negen van de twintig. We bezingen Jezus, maar wel als degene die zich met ons verbonden heeft. Jezus troont in onze lage staat (strofe 3 en 4), Hij is God die ons bij name riep (strofe 5). In dit lied wisselen verleden en tegenwoordige tijd elkaar steeds af. Enerzijds hebben we te maken met ‘wat geschied is’. Anderzijds wordt dit toch nooit een geschiedenis van lang geleden; telkens weer wordt Jezus gelijktijdig met ons.

Inhoud

Het lied heeft de vorm van een kring, maar het bezingt het tegenovergestelde van een eeuwige kringloop. Naastepad schrijft: ‘Het gaat over een echte geschiedenis, een gebeurtenis, een geboorte, een lijn die voortgaat, en daarom staat er in de eerste strofe: ‘die spreken wil tot elk geslacht’, en in de laatste: ‘Hij roept totdat hij wordt gehoord’. Dat is een hele geschiedenis: van ‘spreken’ tot ‘gehoord worden’. Het is precies de geschiedenis van Golgatha en opstanding; en daarin is vervat ónze anti-geschiedenis van niet-willen-horen. Vandaar dat in de strofen 2, 3 en 4 gesproken wordt over een Heer die knecht geworden is (…).’ (Compendium, k. 404)

Strofe 1

‘In den beginne was het Woord’, zo begint het evangelie van Johannes. Bij een woord hoort een stem en een spreker. ‘Op aarde is zijn stem gehoord’. Dit feit staat niet op zich. Het strekt zich enerzijds uit naar het verleden: ‘In den beginne’. Het strekt zich anderzijds uit naar het heden: Hij wil spreken tot elk geslacht. Naastepad is er in zijn liederen op bedacht, Jezus niet weg te zetten in het verleden, maar te betrekken op het heden.

Strofe 2

‘Hij werd geboren in de nacht’, daarover vertelt de evangelist Lucas (2,7-8). Maar dit is niet zomaar een joods kindje. Het is degene ‘die al het licht heeft voortgebracht’. ‘Alles is erdoor ontstaan’ (Johannes 1,3). ‘In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen’ (1,4).  Opvallend is de uitdrukking: ‘aan zon en maan zijn teugel leggen’. De hemellichamen worden hier voorgesteld als gewillige last- en trekdieren en Jezus is hun baas. Maar de Heer werd een knecht. Jesaja spreekt in zijn knechtsliederen over deze messiaanse gestalte. Paulus bezingt Jezus in zijn Christushymne. ‘Hij deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van een dienaar’ (Filippenzen 2,6-11).

Strofe 3

Op de knecht van de Heer ‘wordt alle last gelegd’. Hij die ‘aan zon en maan zijn teugel legt’ (strofe 2), wordt nu zelf een lastdier, het ‘lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’ (Johannes 1,29). Men kan ook vertalen: ‘draagt’. De bewoording doet ook denken aan de zondebok die op de Grote Verzoendag de woestijn in wordt gestuurd. ‘Hij (Aäron) legt dan zijn beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit (…). Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok’ (Leviticus 16,21). Jezus ‘woont’ in ons midden (vergelijk Johannes 1,14), Hij ‘troont’ in onze lage staat. Deze ‘lage staat’ herinnert aan de lofzang van Maria. ‘Hij heeft omgezien naar de lage staat zijner dienstmaagd’ (Lucas 1,48, NBG 1951). Het ‘tronen’ is iets paradoxaals. Een troon staat normaal gesproken op een verheven plaats, hier juist in de laagte. We zien Jezus omgaan met moreel en lichamelijk mislukte mensen. Dat loopt in het evangelie van Johannes uit op de ‘verhoging’ in de dubbele zin van het woord: kruisiging en troonsbestijging tegelijk (Johannes 3,14), en boven het kruis de titel ‘Koning der Joden’ (Johannes 19,19).

Strofe 4

Je kunt de menswording heel harmonisch beschrijven als de bekroning van de toch al liefdevolle relaties tussen God en mens. Naastepad ziet het duidelijk anders. Jezus komt niet zomaar op een idyllische aarde, maar ‘te midden van het kwaad’ (strofe 3), ‘waar al wat leeft verloren gaat’ (strofe 4). Jezus kwam om te redden, toch kwam Hij niet als geroepen. ‘Hij kwam toen niemand naar Hem riep’. ‘Hij kwam naar wat van Hem was, maar wie van Hem waren, hebben Hem niet ontvangen’ (Johannes 1,11).

Strofe 5

Strofe 4 eindigt met: ‘dit licht dat zoveel luister schiep’. Terwijl andere coupletten steeds de vorige slotregel herhalen, varieert strofe 5: ‘Dit licht dat in het duister sliep’. We gaan van Johannes 1, met zijn verheven christologie, naar Lucas 2 met zijn nederige kribbe. Jezus is ‘God die ons bij name riep’. Deze woorden herinneren aan de slotwoorden van de berijmde psalm 134: ‘Hij is ’t die u bij name riep’ (strofe 3). Het werkwoord ‘roepen’ wordt herhaald, nu in de tegenwoordige tijd. ‘Hij roept totdat Hij wordt gehoord’. Het Woord heeft een lange adem, het ‘spreekt tot elk geslacht’ (strofe 1), opdat het ten langen leste wordt gehoord. Dan klinkt ten slotte de beginregel weer. ‘In den beginne was het woord’. Maar we zijn niet terug bij af. Al was het maar omdat het woord nu een zingend antwoord gekregen heeft.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied heeft zijn plaats in de kersttijd. Op kerstmorgen wordt volgens de traditie gelezen uit Johannes 1. ‘In den beginne was het Woord’ (1,1). Het lied zou dan goed gezongen kunnen worden. Opvallend is hoe het lied anticipeert op het lijden van Christus. Daarin staat het lied zeker niet alleen. Zie bijvoorbeeld: ‘Maak mij blijde door uw lijden’ (Liedboek 478:4) en ‘En wie in groot verblijden / dit kindje kussen wil, / moet vooraf met Hem lijden / zijn kruis, om zijnentwil (Liedboek 434:5). Zoals het in de veertigdagentijd niet ontbreekt aan uitzicht op Jezus’ heerlijkheid, zo bevat omgekeerd de kersttijd verwijzingen naar de lijdensweg.

Auteur: Wouter van Voorst


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 363.