Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

490 - Heden zult gij zijn glorie aanschouwen


Huub Oosterhuis
Bernard Huijbers

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De openingszang ‘Heden zult gij zijn glorie aanschouwen’ was onderdeel van de kerstnachtwake getiteld ‘Heden en hier en in die dagen’ die in 1967 in de kapel van het Ignatiuscollege van de paters Jezuïeten in Amsterdam is gehouden. De viering was samengesteld door de ‘Werkgroep voor Volkstaalliturgie’. Het volledige draaiboek daarvan werd opgenomen in de eerste druk van het boek In het voorbijgaan (Utrecht 1968) van tekstschrijver Huub Oosterhuis; de viering is ook apart als een katern uitgegeven door Gooi en Sticht (Hilversum 1968).
De jezuïet Bernard Huijbers (1922-2003) was toen in dit college muziekdocent en koorleider. In 1961 was hij medeoprichter van de ‘Studentenwerkgroep voor Volkstaalliturgie’, de voorloper van de genoemde ‘Werkgroep voor Volkstaalliturgie’. Nadat zijn jongere ordegenoot Huub Oosterhuis (*1933) de gelederen was komen versterken, zouden zij samen een groot aantal liederen en gezangen maken voor de in die jaren sterk in ontwikkeling zijnde volkstaalliturgie binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Deze openingszang is daarvoor exemplarisch.
De gezangen van de kerstnachtwake uit 1967 zijn op grammofoonplaat uitgegeven in de serie Didascalia (nr. XV), uitgegeven door Gooi en Sticht (Hilversum 1968). De tekst is daarna nog verschenen in Aandachtig Liedboek (Baarn 1983, nr. 27) en Gezongen Liedboek (Baarn 1993, blz. 70). 
Het gezang werd in diverse bundels opgenomen, waaronder Randstadbundel (1970, nr. 162); Liturgische gezangen voor de viering van de eucharistie I (1972, nr. 127); Gezangen voor Liturgie (1984, nr. 452); Zingt Jubilate (1978, nr. 213); Abdijboek (1981, Varia 46); Verzameld Liedboek (2004, blz. 403) en Zangen van zoeken en zien (Utrecht 2015, nr. 688).
De tekst op de grammofoonplaat en de weergave in de meeste muziekbundels geven bij de herhaling van het laatste refrein de tekst ‘Kyrieleis’, wat doet vermoeden dat de componist dit heeft toegevoegd. Hoewel uitdrukkelijk ook voor de gemeente bedoeld is dit Kyrie (een improvisatie voor koor en gemeenschap) in het Liedboek vervallen, wel is deze in de koorbundel opgenomen.
Zingend geloven 3 (Nijkerk 1988, nr. 4) nam het gezang op in een toonzetting van Gerrit Jan Niemeijer. In het tijdschrift Continuo (jaargang 24, nr. 1, september 2009) volgde nog een versie van Frans Bullens.

Vorm

De structuur van de tekst doet sterk denken aan de beurtzangvorm van de psalmen waarmee Oosterhuis en Huijbers in de jaren zestig experimenteerden, bijvoorbeeld in de twee jaar eerder uitgegeven partituur van de Negen beurtzangen (Hilversum 1966). In het genoemde draaiboek voor de kerstnachtwake wordt het een ‘antifonaal gezang’ genoemd, maar het zou ook als een responsoriaal gezang gekenmerkt kunnen worden.
De tekst bestaat uit drie strofen en refreinen. Het zijn geen refreinen in strikte zin. Alleen de tweede helft van het refrein heeft een vaste tekst; de eerste helft vertoont telkens varianten. Je zou verwachten dat de eerste helft door het koor wordt voorgezongen en door de gemeente wordt beaamd in de tweede helft. Dit mede op grond van de tekst van de eerste helft van de tekst die als een soort proclamatie klinkt en dan in een belijdenis in de tweede helft wordt beantwoord, een procedé dat we herkennen van de antwoordpsalm. Maar de componist heeft deze suggestie voor een rolverdeling in de tekst zo niet opgepakt. Opmerkelijk in dit verband is de voortdurende wisseling van het persoonlijk voornaamwoord tussen de eerste en tweede persoon (respectievelijk ‘gij’ en ‘wij’).
De tekst is geschreven in het vrije vers: het metrum is onregelmatig en rijm ontbreekt. Wel zijn er tekstherhalingen: de genoemde tweede helft van het refrein. In de eerste helft van het refrein wordt drie keer de tekst ‘hier is uw God’ herhaald.
Woordherhaling zien we in het woord ‘heden’ (zes keer); daarnaast in de eerste strofe ‘Gij’ en ‘zijt’. Verder zien we in de eerste regel van de tweede strofe een woordherhaling (‘licht’); gevolgd door een parallellisme in de tweede regel: ‘kind ons geboren, zoon ons gegeven’.
In de eerste strofe komt de klank ‘oo’ vijfmaal voor; de medeklinker ‘g’ overheerst (zes keer). In de laatste strofe assoneert de ‘z’ (vier keer).

Inhoud

Het lied is doorspekt met Bijbelcitaten; deze collagevorm in deze vroege tekst zou Oosterhuis daarna steeds meer gaan hanteren in zijn liederen. In de eerste uitgave, het draaiboek van de kerstnachtwake (zie boven beschreven), wordt vermeld dat ‘verzen uit psalm 110’ zijn verwerkt, maar dit zal een verschrijving zijn, want deze psalm is niet terug te lezen in dit gezang.

De tekst begint met de proclamatie ‘Heden zult gij zijn glorie aanschouwen, hier is uw God’, die doet denken aan de verkondiging van de engel van de geboorte van Jezus aan de herders (Lucas 2,10-12). Bij herhaling klinkt dan: ‘Heden is onze heiland geboren, Christus de Heer’. God wordt hier gezien in de geboorte van ‘onze heiland’, Hij wordt geïdentificeerd als Christus.
De eerste twee regels van de eerste strofe zijn afkomstig van Psalm 2,7. Psalm 2 werd door het volk van Israël gezongen bij de intronisatie van een koning. De gezalfde (Psalm 2,2) wordt geïdentificeerd als koning. Christus de gezalfde is dus zoon van God en God heeft hem vandaag als koning verwekt in de geboorte. Deze psalmtekst vormt ook de aanhef van de introïtus van de nachtmis van Kerstmis in de Romeinse liturgie.

De tekst van het refrein wordt herhaald, maar nu is ‘zijn glorie’ vervangen door ‘het licht’. Dit grijpt vooruit op de aanhef van de tweede strofe: ‘Licht van licht’. Hier ligt een verwijzing naar het Credo, de geloofsbelijdenis: Jezus Christus is ‘geboren uit de Vader’. Hij is ‘God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God’. Dit licht is voortgekomen uit de mensheid: ‘uit de mensen genomen’.
De tekst van deze strofe is verder gebaseerd op het visioen van Jesaja 9: ‘Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht’ (9,1); ‘Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven (…) Deze namen zal hij dragen: (…) Vredevorst’ (9,5). Op deze profetie van Jesaja zijn in de Romeinse liturgie de gezangen voor de introïtus gebaseerd van respectievelijk de dageraadsmis en de dagmis van Kerstmis.
In het volgende refrein wordt de tekst ‘Vrede op aarde’ herhaald. De tekst verwijst naar het engelengezang nadat de engel de geboorte van Jezus heeft verkondigd aan de herders: ‘Vrede op aarde voor alle mensen, ere zij God’ (Lucas 2,14). Deze tekst is de aanhef van het klassieke Gloria geworden: ‘Eer zij God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen’.

In de derde strofe wordt de profeet Jesaja opnieuw aangehaald: ‘Want kennis van de Heer vervult de aarde, zoals het water de bodem van de zee bedekt’ (Jesaja 11,9b). Het woord ‘kennis’ vervangt de dichter door ‘vrede’.
De strofe eindigt met een psalmcitaat: ‘Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt’ (Psalm 118,24a). De dichter heeft dit citaat ook gebruikt als eerste regel van zijn gelijknamige paaslied (Liedboek 632) en het is in de Romeinse liturgie de aanhef van de gradualepsalm van Pasen.
Met dit citaat wordt nog eens de liturgische impact bekrachtigd van het weerkerende ‘heden’. In de liturgische gedachtenis vindt het verlossingsgebeuren hier en nu opnieuw plaats.
Het gezang wordt dan met een sterke belijdenis besloten: de boodschap van de geboorte is ‘ons’ aangezegd en nu verkondigen ‘wij’ zelf met blijdschap dat evangelie.

Liturgische bruikbaarheid

In het draaiboek van de kerstnachtwake enthousiasmeert de voorganger in ‘een woord ten geleide’ de aanwezigen op deze wijze: ‘De melodie van het openingslied is niet moeilijk; iedereen mag meezingen zo hard als hij wil. De tekst luidt: heden zult gij zijn glorie aanschouwen.’Het draaiboek geeft ook een uitleg bij dit ‘openingslied’: ‘een antifonaal gezang, waarin verzen uit Psalm 110 (zie de opmerking naar aanleiding van deze verwijzing hierboven – jdw) zijn verwerkt (zoals in de introïtus van de nachtmis, in de romeinse liturgie); de laatste strofe loopt vooruit op de visioenen van Jesaja die zo dadelijk worden voorgelezen’.
We zien hierin de hand van de tekstdichter Oosterhuis, die het er van meet af aan om te doen was dat – in de geest van de Constitutie over de heilige liturgie (1964) – ieder onderdeel een onvervangbaar integrerend bestanddeel van de viering dient te zijn. Liturgie is een ‘Gesamtkunstwerk’ en dan dienen alle onderdelen op elkaar aan te sluiten. Het citaat uit Jesaja wordt in genoemde kerstnachtwake inderdaad gelezen, maar is feitelijk een onderdeel van de lezing van een collage van teksten uit het boek Jesaja.
Opmerkelijk is dat in deze viering het ordinarium geheel is komen te vervallen. De werkgroep staat nog met het ene been in de oude Romeinse liturgie en met het andere in de vrije liturgie van de opkomende basisbeweging. Er wordt zoals gezegd uitdrukkelijk gerefereerd aan de introïtus van de Romeinse liturgie. Bovendien treffen we in dit gezang citaten aan uit het ordinarium: het Gloria, het Credo en (in de muzikale compositie) het Kyrie, als een meerstemmige jubilus bij wijze van apotheose. Voor dat laatste sluit de componist aan bij de muzikale traditie van de leisen, de getropeerde geestelijke volksmelodieën, onder meer nog bewaard in het (slot van het) kerstlied ‘Nu zijt wellekome’, Liedboek 476 (in de eerder genoemde compositie van Frans Bullens is de eerste strofe van dit kerstlied opgenomen).
Het gezang is door de expliciete verwijzing naar het ‘heden’ van de geboorte van Christus feitelijk voorbehouden aan een uitvoering in de kerstnacht of de eerste kerstdag.

Auteur: Jeroen de Wit


Melodie

Melodische kenmerken

Een opvallend kenmerk van de melodie is de syncope bij de maatovergangen. Daarmee zijn in dit geval twee doelen gediend. Eerst en vooral wordt ermee bereikt dat het belangrijkste woordaccent niet samenvalt met de eerste tel van de maat en daarmee het risico loopt bij het zingen extra benadrukt te worden, maar komt op de pal daaraan voorafgaande tel, die van nature onbeklemtoond is. Dit noopt om ‘over de maatstreep heen’ te zingen en vooral te letten op een goede declamatie van de tekst. Het tweede doel heeft betrekking op de beat die zich hier voordoet. Deze werd door Huijbers bewust bedoeld. Hij noteerde de melodie wellicht daarom in tweekwartsmaat: de beoogde zangers waren immers jongeren, voor wie het basisritme van muziek de beat is.
De bouw van de melodie is niet die van een traditioneel strofelied, maar van het van Huijbers bekende licht gevarieerde recitatief, waarbij een of twee centrale noten melodisch worden omspeeld. Centrale noten zijn a’ en b’, welke op het laatst afdalen naar een d’ bij ‘Christus de Heer’. Hoofdnoten van het voorzangvers – zie de koorbundel – zijn a’-g’-c”. Omdat het refrein met een heel andere noot begint, namelijk een b’, klinkt dat begin telkens fris en nieuw. De melodie blijkt – ook kenmerkend voor Huijbers – te bestaan uit een meermaals herhaald melodisch fragment, door hem ‘element’ genoemd.

Vorm

Het gezang ‘Heden zult gij zijn glorie aanschouwen’ dateert uit de periode dat ‘Amsterdam’ volop zoekende was naar de meest geschikte vorm van vooral de verschillende delen van het zogenoemde ‘eigene’ (proprium) van de mis. Men baseerde zich daarvoor wat de openingszang betreft aanvankelijk op de klassieke gregoriaanse introïtus, waarin het accent niet ligt op de voorzang, maar op het refrein. Vandaar de belangrijke plaats, die Liedboek 490 daarvoor inruimt. Huijbers is hier creatief met dit klassieke gegeven omgegaan. Want van een echt refrein, met gelijkblijvende melodie en tekst, is geen sprake. Van zijn vier melodisch gelijke regels verandert telkens de tekst van de eerste twee. Ze lijken een soort voortzetting van de voorzangtekst en tegelijkertijd een melodische inleiding op de regels 3 en 4, die het eigenlijke refrein zijn en als zodanig aan het begin worden gezongen. De componist speelt als het ware met overbekende teksten, welke iedere toenmalige (±1967) trouwe bezoeker van de kerstnachtviering vertrouwd in de oren moeten hebben geklonken.

Het gezang is op papier driedelig: drie voorzangverzen met telkens het bijzondere refrein voor de gemeente, welke worden gevolgd door een gevarieerde mengeling van onderdelen van het (uitgebreide) refrein. In werkelijkheid is het vierdelig en vormt genoemde mengeling het hoogtepunt van het geheel.
Dit is weliswaar niet zo goed af te leiden uit de weergave in Liedboek, waarin de melodie van de voorzang niet is meegenomen. Een en ander wordt duidelijker uit de koorbundel waar staat opgemerkt: ‘Tijdens het laatste refrein kan het koor improviserend onderstaand ‘Kyrieleis’ zingen; koorzangers kunnen binnen hun partij motieven naar eigen inzicht kiezen’. Zie de melodie, genoteerd in de partituur:
Gehoord oude audio-opnamen uit de Ignatiuskapel onder leiding van Huijbers mag bij ‘improviserend’ ook gedacht worden aan ‘naar believen herhalen’. Met andere woorden: als de gemeente het wil mag dit gezang uitgroeien tot de feestelijke viering van de geboorte van de Heer, waarvan het refrein aan het slot de apotheose is. Een hint zou zijn om bovenstaande melodie (zie Gezangen voor Liturgie 452) of de laatste regels van koorbundel 490 in de orde van dienst op te nemen. Dit alles is mede in overeenstemming met de refreintekst met zijn bijzondere samenstelling en op sommige momenten alom bekende tekstcitaten, zoals uit ‘Ere zij God’. Dit in contrast met de meer Bijbels geïnspireerde tekst van de verzen.

Uitvoering

Dit alles vraagt het een en ander aan de uitvoering. Vooreerst wordt een ritmische begeleiding verondersteld, het liefst met medewerking van (klein) combo. Dit zal niet overdreven, maar wel duidelijk hoorbaar de ‘tik’ van de beat moeten accentueren, waar de zang dus in vrije declamatie overheen gaat. Dit lijkt vooral van belang wanneer het orgel het belangrijkste begeleidingsinstrument is. In de partituur staan gitaarakkoorden aangegeven en worden ter begeleiding ‘klavier, gitaar en slagwerk’ voorgeschreven. Op de oude Amsterdamse opname valt een soort van citer te beluisteren. Vervolgens staat in de partituur een tempo van ‘kwartnoot = 66’ gesuggereerd. Dit betekent een rustig, vooral niet te hoog tempo, dat past bij een plechtige, feestelijke opening van de kerstliturgie. Dat dit gezang alleen maar enthousiast kan worden gezongen spreekt voor zich.

Auteur: Anton Vernooij