Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

501 - Als een ster in lichte luister


Een eerste kennismaking

Dit lied is oorspronkelijk voor de kerstnacht geschreven, maar de eerste strofe brengt ons ook bij het verhaal over de wijzen uit het oosten, die het licht van een ster zien en daar betekenis aan hechten: de morgenster kondigt een nieuwe dag, een nieuwe tijd aan (Matteüs 2,1-12; couplet 1). Dit opgaande licht is als een roos in de winter, bloeiende in de woestijn (Jesaja 35,2; couplet 2). De laatste strofe brengt ons bij het evangelie van kerstmorgen: het woord ontbiedt het licht en de nacht heeft er geen macht meer over (Johannes 1,4). Kortom: een lied voor de gehele kersttijd en Epifanie.
Het woord ‘licht’ is het sleutelwoord in de tekst. De eerste strofe is daar een duidelijk voorbeeld van; in elke regel treffen we dit woord aan of woorden die daarmee geassocieerd kunnen worden: ‘Als een ster in lichte luister, / als een vurig verschiet / straalt Gij ons tegen. / Terwijl de nacht nog huivert / daagt Gij op als ons nieuw lied!’
Elke strofe gaat uit van een of meer kernwoorden voor Christus. In de eerste strofe is dat ‘ster’ (vergelijk Numeri 24,17 en Matteüs 2,2); in de tweede strofe ‘morgen’, ‘licht’ en ‘roos in de winter’ (vergelijk de tekst van Liedboek 473), in de derde strofe ‘kind tot ons gekomen’ (vergelijk Jesaja 9,5) en in de laatste strofe ‘woord’ (vergelijk Johannes 1,1).
De melodie van Willem Vogel werd oorspronkelijk geschreven bij het lied ‘Ik ben in mijn hof gekomen’ van Tom Naastepad (zie Liedboek 629). Die tekst is nu gecombineerd met de melodie van een oud paaslied, maar de dichter Sytze de Vries redde de melodie van Vogel met een nieuwe tekst. Wel moet er aandacht zijn voor het laatste couplet: de derde regel heeft ten opzichte van de overige coupletten een lettergreep minder; het eerste woord van de vierde regel (‘de’) wordt gezongen op de overgebonden laatste noot van de derde en de eerste noot van de vierde regel (twee kwartnoten c” worden een halve noot).

Auteur: Pieter Endedijk


Sytze de Vries
Willem Vogel

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Volgens zijn eigen mededeling heeft de dichter Sytze de Vries de tekst van dit lied geschreven in het najaar van 1992 dat ‘in de Kerstnachtdienst van dat jaar in première ging en ten behoeve daarvan zijn melodie en mijn tekst dus op 10 december 1992 met elkaar in de echt verbonden’.
Het lied werd voor het eerst gepubliceerd in Amsterdamse Katernen deel 12 (blz. 12) en daarna in Zingend Geloven 5 (1995, nr. 40), Tussentijds (2005, nr. 141) en Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 228).
De melodie was eerder geschreven voor het lied ‘Ik ben in mijn hof gekomen’ van Tom Naastepad (zie Liedboek 629) en zo gepubliceerd in Amsterdamse Katernen deel 13. In Naastepads liedbundel Het lied op onze lippen (2003) vinden we dat lied met de melodie ‘Jesus Christus, unser Heiland’ als nr. 52A (zie ook Liedboek 629) en als nr. 52B met een andere melodie van Vogel, gedateerd 1981.

Inhoud

Bijbelse motieven die in de geboorteverhalen van Jezus voorkomen, zoals de nacht, de (morgen)ster, het licht, het kind, het woord, krijgen een mooie poëtische uitwerking in de vier strofen waaruit het lied bestaat.

Strofe 1

In strofe 1 is de ster het centrale beeld. Onmiskenbaar is de ster een metafoor voor Jezus Christus, die doet denken aan de ster die de magiërs uit het Oosten hadden gezien volgens het verhaal uit Matteüs 2. In exegetische literatuur over deze ster speelt ook Numeri 24,17 een rol waar Bileam profetische woorden spreekt: ‘Wat ik zie is niet in het heden, wat ik waarneem is niet nabij. Een ster komt op uit Jakob…’, een ‘heerser’ (24,19); dit motief komt ook voor in Micha 5,1, eveneens een tekst die nauw verbonden wordt met het geboorteverhaal van Jezus. Volgens Openbaring 22,16 hoort Johannes Jezus zeggen: ‘Ik ben de telg van David, zijn nakomeling, de stralende morgenster.’ In 2 Petrus 1,19 wordt Jezus de ‘morgenster’ genoemd die deelt in de luister van God zelf toen zijn stem klonk uit de wolk bij de verheerlijking op de berg.
De eerste twee regels van strofe 1 brengen zo in zeer kort bestek met twee alliteraties een weids bijbels perspectief in beeld, waarna regel 3 volgt als een climax. Maar al is de kou van de nacht nog niet voorbij (‘huivert’ in de betekenis van schromen, terugschrikken), verschijnt (daagt) Christus als de ster die ons doet zingen.

Strofe 2

In deze strofe is het volop licht, dag, de morgenster is opgegaan, helder als het zonlicht, waarin een roos open gaat en de bloemen bloeien als in de volle zomer. Hier wordt gezinspeeld op het oude kerstlied ‘Er is een roos ontloken’ (Liedboek 473) waarin Jesaja 35,1 (Statenvertaling) meeklinkt, een profetie voor het bevrijde volk van God. Op subtiele wijze verdiept de dichter in deze strofe wat het ‘verschiet’ uit strofe 1 inhoudt.

Strofe 3

In strofe 3 laat de dichter weten dat de ster, het licht en de roos beelden zijn voor een kind dat is gekomen, symbool voor de menselijke gestalte die ons zo nabij komt met liefde als weerloze overmacht.

Strofe 4

Strofe 4 refereert met ‘het woord’ aan het eerste scheppingswoord van Genesis en aan het begin van het evangelie van Johannes: ‘In het begin was het Woord’… waarin het leven was en het licht voor de mensen en dat schijnt in de duisternis zodat de nacht geen angst meer aanjaagt.
Dat eens gegeven woord was bij God en was God en het riep het licht en ontbood de morgen. En eens gegeven blijft gegeven: het wordt ons nog aangezegd in de geboorte van het kind als de ster die blijft.

Vorm

Het gedicht heeft een vaste vorm met als rijmschema a-B-(c)-a-B.
De slotwoorden van de regels 1 en 4 en 2 en 5 rijmen, terwijl de ‘zelfstandige’ middelste regel telkens de climax vormt: de ster straalt, de roos bloeit, het Christuskind komt zo nabij, het woord spreekt nog.
Mooi gevonden is dat de eerste regel van het lied en de laatste inhoudelijk op elkaar ‘rijmen’ en het gedicht tot een mooi ‘rond’ geheel maken.  

Auteur: Jaap Doolaard


Melodie

‘Als een ster in lichte luister’ is een lied met een unieke vorm: vier regels met 8-6-12-7 lettergrepen die ook nog eens afwisselend metrisch bi- en ternair zijn. De melodie doet daar niet ingewikkeld over, die klinkt kinderlijk eenvoudig. Willem Vogel maakte, blijkens de datering in Amsterdamse Katern, deel 13, de melodie en zetting aanvankelijk ten behoeve van het Tom Naastepads liedtekst ‘Ik ben in mijn hof gekomen’ op 19 augustus 1992. In die zomerse weken werd in de Amsterdamse Oude Kerk het Hooglied gelezen. Daarbij kwam dit lied goed van pas. Het is niet duidelijk of Vogel niet wist dat het lied al bekend was met de melodie van ‘Jesus Christus, unser Heiland’ (zie Liedboek 629), dat hij die melodie eigenlijk exclusief vond passen bij de originele tekst (zie Liedboek voor de kerken, gezang 204) en/of dat hij geen actieve herinnering meer had aan de melodie die hij in 1981 al schreef bij de tekst van Naastepad (zie Het Lied op onze lippen, nr. 52).
Hoe het ook zij, oudekerkpastor Sytze de Vries vermoedde dat deze Naastepad-Vogelcombinatie weinig kans zou gaan maken, maar hoorde er wel een ‘kerstige’ toon in. De Vries klom in de pen en schreef er de tekst bij die sinds 10 december 1992 verbonden is met deze wijs en tijdens de Kerknachtdienst van datzelfde jaar voor het eerst in het openbaar klonk. Later verscheen het lied achtereenvolgens in Zingend Geloven 5 (1995, nr. 40), Tegen het donker (2002, nr. 31), Tussentijds (2005, nr. 141), Zingt Jubilate (2006, nr. 228) en Jij, mijn adem (2009, nr. 107).

In de Amsterdamse Katernen is ‘Als een ster’ als vierregelig lied afgedrukt, in latere bronnen vijfregelig in de melodie, maar nog altijd vierregelig in de tekst en pas in Jij, mijn adem en het Liedboek consequent als vijfregelig lied. Een en ander is natuurlijk in de hand gewerkt door de punt halverwege de lange derde regel van het eerste vers, maar mijns inziens hebben we hier toch te maken met een lied dat zowel tekstueel als melodisch uit vier regels bestaat. Daarom is ook gekozen voor onderstaande weergave.

Het is niet eenvoudig om de vinger achter het geheim van deze eenvoudig, volks klinkende melodie te krijgen. De wijs lijkt een grotere broer van Nun danket all und bringet Ehr (Liedboek 642 en 751) van Johann Crüger (1598-1662). De toonsoorten van beide liederen komen overeen, maar ook de melodische vorm (het Engelse shape geeft beter weer wat ik bedoel) vertoont grote overeenkomsten, met als meest opvallende gelijkenis de derde regel van beide melodieën alsmede hun slotwending.

De volkse toon wordt mede veroorzaakt door de ambitus van de melodie. Die speelt zich, met uitzondering van de onderkwart, geheel af binnen een sext boven grondtoon f’. Iets soortgelijks treft men aan bij de melodieën van Liedboek 474, 496 en 782, ook daar ontbreken de onderterts d’ en de leidtoon e’ in het geheel. Ook staat de melodie van het begin tot het einde onmiskenbaar in F-groot (de pastorale toonsoort, veelvuldig gebruikt bij kerstliederen); nergens wijkt zij uit naar een andere toonaard.

In de grote structuur valt meteen de letterlijke herhaling van de het slot van de eerste regel in de derde regel op; een herhaling die tevens het tekstueel rijm onderstreept. Vrijelijk springt de componist verder om met de motieven waaruit deze wijs is opgebouwd. Belangrijk motief is A, een ‘pendelend’ motief. De melodie opent ermee en vervolgens keert het motief terug aan het eind van de eerste regel (toon hoger), aan het eind van de tweede regel (weer een toon hoger) om dan aan het begin van de derde regel (terts hoger) springplank naar de hoogste noot te worden, die in tijd gerekend precies halverwege de strofe valt. Het stijgende motief B wordt geïntroduceerd aan de kop van de tweede regel. Een soortgelijk motief keert terug aan het begin van de slotregel, maar nu ritmisch verbreed én met een groter interval, in geïntensiveerde vorm dus. Ten slotte klinkt de slotwending van de melodie als een echo van het in regel drie gebruikte motief C. Overigens had Crüger dat in de al eerder genoemde melodie op vergelijkbare wijze gedaan.

Zoals gezegd staat het lied ‘nogal in F-groot’. De meerstemmige zetting van Vogel (zie de kooruitgave bij het Liedboek) onderstreept dat alleen maar: die bestaat voor ongeveer de helft uit het F-groot akkoord. Van de andere helft is trouwens 50% een C-akkoord, de op één na belangrijkste samenklank in deze toonsoort. Dat deze beperktheid in akkoordkeuze het eenvoudige, volkse karakter nog meer versterkt, behoeft wellicht geen verdere toelichting. In een vlot tempo en licht gezongen (72 halve noten per minuut) komt dit lied het best tot zijn recht.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Willem Vogel, orgel