Carols | ||
André Troost | ||
Engeland 18e eeuw | ||
Tune: GOD REST YOU MERRY |
Tekst
Ontstaan en verspreiding
De dichter kreeg regelmatig het verzoek van een docent uit het basisonderwijs om bij Engelse melodieën een Nederlandse tekst te schrijven. Zo is ook dit lied ontstaan op de melodie van de Christmas carol God rest ye merry, gentlemen. Het is een soort processielied waarbij de dichter kinderen voor ogen had, die met een brandende kaars in de hand al zingend de kerk binnenkomen. Het verscheen eerder in de bundels van André Troost Blaas de bazuin (1986, nr. 27) en Zingende Gezegend (1995, nr. 136). Later werd het ook opgenomen in Uit aller mond (1988, nr. 54), Op Toonhoogte (editie 2005, nr. 85) en het Gereformeerd Kerkboek (2006, gezang 86).
Inhoud
Elke strofe heeft zes regels met een drieregelig refrein als afsluiting. Het refrein geeft tegelijk het thema weer van het lied. Drievoudig wordt het koningschap van de Heer benadrukt.
Strofe 1
Het lied valt met de deur in huis. Zingend wordt verteld wat er gebeurt. Wanneer kinderen in optocht de kerk binnenkomen, wordt het ook nog zichtbaar. In een lange stoet zijn ze onderweg om de koning hulde te bewijzen. Deze koning bevindt zich in Betlehem, maar hij hoort thuis in Jeruzalem.
Daarmee wordt een link gelegd met de magiërs uit het Oosten (Matteüs 2,1-12). Zij gaan naar Jeruzalem omdat er een koning is geboren, maar ze worden door de schriftgeleerden verwezen naar Betlehem (vergelijk Micha 5,1). De ster had hen op dat spoor gezet. Uit Betlehem, klein en gering, komt iemand voort die in Gods naam over Israël zal regeren.
Zowel de toenmalige koning van Jeruzalem, Herodes, als de schriftgeleerden gaan niet op weg om de geboren koning te begroeten. Hun houding contrasteert met de woorden van regel 5 en 6: ‘Gezegend die zijn komst begroet / en knielen wil voor Hem.’
Strofe 2
In deze strofe wordt impliciet gevraagd om meer te zien dan wat er met de ogen op dit moment valt waar te nemen.
We zien een kwetsbaar, teer en klein kind, maar het gaat om de Heer van het rijk waarin de vrede het wint van oorlog en pijn. Verschillende noties uit de Bijbel komen hier samen, zoals Jesaja 9,5-6; 25,8 en Openbaring 21,4.
Strofe 3
We ervaren op verschillende manieren dat de koning van het kwaad rondgaat in de wereld. In eerste instantie moet hier Herodes genoemd worden als de koning van het kwaad (Matteüs 2,16). Zijn taal is niet mis te verstaan. Met een grote mond dreigt hij de Heer en zijn rijk te verslaan. Hij staat model voor elke machthebber die hetzelfde van plan is. Maar in de toekomst wordt alles omgekeerd. Dan wordt de koning van het kwaad dodelijk getroffen en vergaat zijn rijk.
Opnieuw lichten hier woorden uit de Bijbel op. Te denken valt onder andere aan Psalm 2; Psalm 110; Jesaja 25,10; Matteüs 2,16-18; Openbaring 12,13-13,8; Openbaring 19,19-21.
Strofe 4
Deze strofe grijpt terug op strofe 1. De stoet is onderweg naar Betlehem. Betlehem en Jeruzalem zijn steden waarmee de naam van David is verbonden. Hem is beloofd dat zijn koningshuis eeuwig zal voortbestaan (zie 2 Samuël 7,12-16; Psalm 89,4-5; Psalm 132,11). Het koningschap wordt bezongen van het kwetsbare kind dat in Betlehem, de stad van David, is geboren en dat Zoon van David wordt genoemd (zie Matteüs 1,1; 9,27; 20,30-31; 21,9.15; Lucas 2,11). In Jeruzalem zal hij voor eeuwig koning zijn. Aan zijn rijk zal geen einde komen, Lucas 1,32-33. De contouren van het nieuwe Jeruzalem uit Openbaring 21 lichten hier al op.
Liturgische functie
Het is een lied voor de kersttijd en kan uitstekend functioneren tijdens de kerstnachtdienst waarin ook Psalm 2 klinkt als de introïtuspsalm. De dichter zelf heeft al een functie aangegeven: een processielied voor kinderen bij de viering van Kerst. Het kan ook dienst doen tijdens de viering van Epifanie als Matteüs 2,1-12 aan de orde komt.
Auteur: Jan Groenleer