Carols | ||
André Troost | ||
Engeland | ||
Tune: NOEL |
Tekst
Ontstaan en verspreiding
André Troost schreef, in de jaren dat hij predikant in Ermelo was (1979-1994), deze tekst op de bekende melodie van ‘It came upon the midnight clear’ (onder andere New English Hymnal 1986, nr. 29). De oorspronkelijke tekst is van Edmund Sears (1810-1876), een Amerikaanse, unitarische predikant. In het oorspronkelijke lied gaat het vooral over de engelen en de wereldvrede, die zij met hun gouden vleugelen aankondigen en opvallend genoeg helemaal niet over de geboorte van het Christuskind, al is dat juist voor een unitariër wellicht niet zo opmerkelijk. Er is van Sytze de Vries een vertaling verschenen, die veel dichter bij de oorspronkelijke tekst aansluit: ‘Een lied klinkt in de wereldnacht’ (onder andere in Jij, mijn adem, 2009, nr. 115, ook in Zangen van zoeken en zien, 2015, nr. 686).
De tekst van André Troost verscheen eerder in zijn bundels Blaas de bazuin (1986, blz. 24) en Zingende gezegend (1995, nr. 118) en ook in de eerste editie van Op toonhoogte (2005, nr, 66).
Zie ook het overzichtsartikel ‘De carol’.
Thematiek en vorm
In het lied wordt een sfeervol, klassiek kersttafereel geschilderd, compleet met slapende kinderen, schapen, herders, een stal en doeken. Het is koud en donker in de stille nacht, maar bij het kind in de kribbe is het warm en licht. Het is een verhalend lied, met traditionele elementen. In de laatste strofe wordt die vertelling omgezet naar een oproep om mee te gaan met de herders naar de stal.
Strofe 1
Het is stil en koud in Betlehem, iedereen is gaan slapen. Alleen de herders zijn nog wakker, ze proberen zich nog wat te warmen – wellicht rond een vuurtje, maar dan is er ‘een hemels vreugdevuur’: de hemel vult zich met engelen, in een mooi beeld: ‘een zee van licht’.
Strofe 2
Dan begint een engel te spreken. Is het Gabriël? Hij wordt in Lucas 2 niet met name genoemd, maar in de verschijningen aan Zacharias en Maria, in Lucas 1 wel. De engel spreekt niet alleen deze herders aan, maar heel het volk Israël: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen dat grote vreugde betekent voor heel het volk’ (Lucas 2,10).
Dit koningskind ligt in een stal, de Heer van het heelal, die men in doeken windt (verwijzing naar ‘Komt, verwondert u hier, mensen, Liedboek 478:2).
Strofe 3
De herders snellen naar de stal waar ze ‘knielen bij de kribbe neer’ (verwijzing naar Liedboek voor de kerken, gezang 141:1). De herders hebben hun schapen achtergelaten (die daar schaapachtig verbaasd bij staan te kijken), en vinden dan het kind dat ‘de goede herder’ zal zijn (Johannes 10). Ook voor deze herders is Jezus de goede herder die zijn schapen niet in de steek laat, maar zijn schapen zoekt en vindt (Lucas 15,1-7).
Strofe 4
In de laatste strofe eindigt het verhalende gedeelte en volgt er een oproep om met de herders mee te gaan, ‘de stal is groot genoeg!’ Dit is de oproep van de herders zelf in Lucas 2,15: ‘Laten we naar Betlehem gaan’. Als gelovige worden wij uitgenodigd om te komen en mee te gaan, een traditioneel element in het kerstlied (‘Komt allen tezamen’, ‘Komt verwondert u hier mensen’) en om ons hart te openen voor Jezus. Hoe donker of koud ook ons hart kan zijn, het wordt licht in deze nacht: nu stroomt het vol met zonneschijn. Hier vindt uiteindelijk dus een verinnerlijking plaats van het kerstevangelie.
Zo beweegt het lied langs verschillende tegenstellingen: kilte-vreugdevuur, slapen-waken, koningskind-stal, laten hen alleen-die schapen zoekt en vindt, lief-leed, wel-wee, zwart-zonneschijn.
Er is eindrijm met een duidelijk rijmschema (ABABCDCD), klankrijm (de schapen staan verbaasd) en alliteratie (schapen slapen stil; Heer van het heelal).
Liturgische bruikbaarheid
Het is een lied voor de kerstnacht (‘wacht niet tot morgenvroeg’) en is ook geschikt voor kinderkerstvieringen.
Auteur: Kees Baggerman