Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

507 - Het is al nacht in Betlehem


Carols
Engeland
Tune: NOEL

Tekst

Ontstaan en verspreiding

André Troost schreef, in de jaren dat hij predikant in Ermelo was (1979-1994), deze tekst op de bekende melodie van ‘It came upon the midnight clear’ (onder andere New English Hymnal 1986, nr. 29). De oorspronkelijke tekst is van Edmund Sears (1810-1876), een Amerikaanse, unitarische predikant. In het oorspronkelijke lied gaat het vooral over de engelen en de wereldvrede, die zij met hun gouden vleugelen aankondigen en opvallend genoeg helemaal niet over de geboorte van het Christuskind, al is dat juist voor een unitariër wellicht niet zo opmerkelijk. Er is van Sytze de Vries een vertaling verschenen, die veel dichter bij de oorspronkelijke tekst aansluit: ‘Een lied klinkt in de wereldnacht’ (onder andere in Jij, mijn adem, 2009, nr. 115, ook in Zangen van zoeken en zien, 2015, nr. 686).
De tekst van André Troost verscheen eerder in zijn bundels Blaas de bazuin (1986, blz. 24) en Zingende gezegend (1995, nr. 118) en ook in de eerste editie van Op toonhoogte (2005, nr, 66).

Zie ook het overzichtsartikel ‘De carol’.

Thematiek en vorm

In het lied wordt een sfeervol, klassiek kersttafereel geschilderd, compleet met slapende kinderen, schapen, herders, een stal en doeken. Het is koud en donker in de stille nacht, maar bij het kind in de kribbe is het warm en licht. Het is een verhalend lied, met traditionele elementen. In de laatste strofe wordt die vertelling omgezet naar een oproep om mee te gaan met de herders naar de stal.

Strofe 1

Het is stil en koud in Betlehem, iedereen is gaan slapen. Alleen de herders zijn nog wakker, ze proberen zich nog wat te warmen – wellicht rond een vuurtje, maar dan is er ‘een hemels vreugdevuur’: de hemel vult zich met engelen, in een mooi beeld: ‘een zee van licht’.

Strofe 2

Dan begint een engel te spreken. Is het Gabriël? Hij wordt in Lucas 2 niet met name genoemd, maar in de verschijningen aan Zacharias en Maria, in Lucas 1 wel. De engel spreekt niet alleen deze herders aan, maar heel het volk Israël: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen dat grote vreugde betekent voor heel het volk’ (Lucas 2,10).
Dit koningskind ligt in een stal, de Heer van het heelal, die men in doeken windt (verwijzing naar ‘Komt, verwondert u hier, mensen, Liedboek 478:2).

Strofe 3

De herders snellen naar de stal waar ze ‘knielen bij de kribbe neer’ (verwijzing naar Liedboek voor de kerken, gezang 141:1). De herders hebben hun schapen achtergelaten (die daar schaapachtig verbaasd bij staan te kijken), en vinden dan het kind dat ‘de goede herder’ zal zijn (Johannes 10). Ook voor deze herders is Jezus de goede herder die zijn schapen niet in de steek laat, maar zijn schapen zoekt en vindt (Lucas 15,1-7).

Strofe 4

In de laatste strofe eindigt het verhalende gedeelte en volgt er een oproep om met de herders mee te gaan, ‘de stal is groot genoeg!’ Dit is de oproep van de herders zelf in Lucas 2,15: ‘Laten we naar Betlehem gaan’. Als gelovige worden wij uitgenodigd om te komen en mee te gaan, een traditioneel element in het kerstlied (‘Komt allen tezamen’, ‘Komt verwondert u hier mensen’) en om ons hart te openen voor Jezus. Hoe donker of koud ook ons hart kan zijn, het wordt licht in deze nacht: nu stroomt het vol met zonneschijn. Hier vindt uiteindelijk dus een verinnerlijking plaats van het kerstevangelie.

Zo beweegt het lied langs verschillende tegenstellingen: kilte-vreugdevuur, slapen-waken, koningskind-stal, laten hen alleen-die schapen zoekt en vindt, lief-leed, wel-wee, zwart-zonneschijn.
Er is eindrijm met een duidelijk rijmschema (ABABCDCD), klankrijm (de schapen staan verbaasd) en alliteratie (schapen slapen stil; Heer van het heelal).

Liturgische bruikbaarheid

Het is een lied voor de kerstnacht (‘wacht niet tot morgenvroeg’) en is ook geschikt voor kinderkerstvieringen.

Auteur: Kees Baggerman


Melodie

Achtergrond

De Christmas carol ‘It Came Upon the Midnight Clear’ (soms weergegeven als ‘It Came Upon a Midnight Clear’) werd door de hierboven genoemde Edmund Sears in 1849 geschreven en in december van dat jaar gepubliceerd in The Christian Register in Boston (Mass.). Het lied kreeg het jaar daarop (1850) de melodie CAROL mee, en het is in Amerika tot op de dag van vandaag gebruikelijk om het op die melodie te zingen. In Engeland werd deze carol zo’n 25 jaar later echter van een andere melodie voorzien, NOEL genaamd. Aangezien het deze melodie is die in het Liedboek is opgenomen, beperken we ons hier daartoe. Voor wie geïnteresseerd is in de Amerikaanse melodie – die dus eigenlijk oudere papieren heeft – verwijs ik naar een artikel van Chris Fenner op de website Hymnology Archive (klik hier).

De carol ‘It came upon the midnight clear’ verscheen in Engeland voor het eerst in 1870 in The Hymnal Companion to the Book of Common Prayer, maar had daar een andere melodie, namelijk FLENSBURG (klik hier):
In 1871 verscheen de Tweede Serie van de Christmas Carols New and Old, geredigeerd door Henry Ramsden Bramley (1833-1917) en John Stainer (1840-1901). Deze bundel zorgde destijds voor een Victoriaanse revival van de traditionele kerstliederen (klik hier). In deze uitgave stond een melodie van een volkswijsje, dat hoorde bij de carol ‘Dives and Lazarus’ (nummer XXXIX), een carol met zestiende-eeuwse wortels. De tekst ervan is gebaseerd op Lucas 16, het verhaal over de rijke man en Lazarus (Dives is Latijn voor ‘rijk’, en het woord wordt in Engeland vaak als de naam van de rijke man gehanteerd). De wijs, zonder naam in het register als ‘traditional’ aangeduid, heeft vier regels, die door Stainer van twee verschillende harmonisaties werden voorzien (klik hier en zie het eerder genoemde artikel op op de website Hymnology Archive, klik hier):
Het was Sir Arthur Sullivan (1842-1900), organist en componist van opera’s, die deze melodie gebruikte en transformeerde om haar passend te maken voor ‘It came upon a midnight clear’. Hij nam elementen uit de oorspronkelijke melodie (voor de huidige regels 1-4 en 7-8) en voegde ook nieuwe elementen toe (regels 5-6), waardoor een melodie ontstond die twee keer zo lang was als het origineel. De publicatie van de (geharmoniseerde) melodie, NOEL genaamd, vond plaats in 1874, in de door Sullivan samengestelde bundel Church hymns with tunes. Deze melodie was gemakkelijker zingbaar, en sinds deze publicatie is het in Engeland dé melodie gebleven waarop ‘It came upon a midnight clear’ gezongen wordt (klik hier):
De melodie hierboven verschilt alleen in de tweede regel van die welke in het Liedboek staat, want die regel begint met een achtste noot in plaats van een kwart. In The English Hymnal (nr. 26) van 1906 is die achtste al een kwartnoot geworden.

Analyse

De regels van de melodie NOEL zijn steeds paarsgewijs gekoppeld als voor- en nazin. De gehele melodie (behalve aan het begin van regel 7) is opgebouwd uit ‘blokjes’ van stijgende (blauwe boogjes in het notenvoorbeeld) en dalende tertsen (rode boogjes), al dan niet opgevuld. Deze tertsen worden door de context waarin ze staan wel telkens anders ervaren. Zo is de terts aan het begin van de melodie opmatig, maar die in regel 2 niet; sommige tertsen beginnen op een zwak, andere op een sterk maatdeel. En het is misschien gratuit om de dalende reeks kwarten in regel 6 te zien als de opeenvolging van twee opgevulde dalende tertsen, maar als we aan het idee van op elkaar passende blokjes vasthouden, dan klopt het wel.
De eerste zin begint opmatig met twee achtsten, die het begin vormen van het motief f’-g’-a’-g’-f’. Dit motief herhaalt zich een toon hoger, waardoor we een stuwing ervaren, die van de a’ via bes’ naar de c” in regel 2 leidt. Deze wordt met twee kwarten stevig neergezet, waarna als het ware een omgekeerd proces plaatsvindt: de c” daalt eerst (zonder doorgangstoon) met een terts, waarna weer een stijgende terts volgt, die net als in regel 1 begint met twee achtsten. Uiteindelijk komt de melodie even tot een rustpunt op de dominant c”.
Regel 3 begint net als regel 1, maar dan een terts hoger, waarna een dalende drieklank van dominant naar tonica plaatsvindt, gevolgd door de noten waarmee ook regel 1 eindigde. Regel 4 begint vervolgens met twee paren achtste noten die herinneren aan het begin van regel 1, maar een sterkere ritmiek met zich meebrengen.
Dan volgen regel 5 en 6 in de paralleltoonsoort d-klein, die geheel uit kwartnoten bestaan (behalve het einde van regel 5), waardoor de melodie even een ander karakter krijgt, nog versterkt door de lagere ligging. Maar deze rijst vervolgens krachtig uit die diepte op door een grote octaafsprong aan het begin van regel 7, eerst gevolgd door een dalende terts, en dan weer door de noten waarmee zowel regel 1 als regel 3 eindigden. Ten slotte wordt in regel 8 regel 4 letterlijk herhaald. Zo bestaat de melodie globaal gezien eigenlijk uit twee delen (regels 1-4 en 5-8) die gelijk eindigen, wat sterk bijdraagt aan de eenheid van deze eenvoudige en zeer zingbare melodie.

Auteur: Erik Heijerman