Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

509 - Kindje van vrede


Kerstliedje


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Begin jaren negentig van de vorige eeuw verscheen bij uitgeverij Kok Kampen de serie Bij hoog en bij laag, bestaande uit drie liedbundels met elk 52 kinderliederen. Van de liederen in deze bundels was ongeveer de helft nieuw geschreven met het oog op dit project. Vier dichters (Hans Bouma, René van Loenen, Wim Pendrecht en Joke Ribbers) tekenden voor deze nieuwe liederen. Zij werkten hiervoor als een schrijverscollectief dat geregeld bijeenkwam om het werk te verdelen en de vorderingen te bespreken.

Het eerste boekje uit deze serie, met de titel Zingen van het Licht, bevat liederen voor Advent, Kerstmis en Epifanie. Een van deze liederen, opgenomen onder de titel ‘Kerstliedje’, is ‘Kindje van vrede’, geschreven door René van Loenen en, net als veel van zijn andere kinderliederen uit die periode, op muziek gezet door Yme van der Valk. De redactie van het Liedboek heeft dit lied overgenomen uit Bij hoog en bij laag en daarmee is het Liedboek de tweede bundel waarin dit lied is opgenomen.

Vorm

Het lied bestaat uit vier strofen. De weergave van deze strofen verschilt tussen de twee bundels waarin het lied is opgenomen. De eerste strofe, waarbij de notenbalken staan, is in beide bundels dezelfde. Vervolgens heeft het Liedboek daarna deze weergave:

Parel van liefde, kwetsbare held,
jij bent gekomen als dauw op het veld,
jij bent gekomen als dauw op het veld.

In Zingen van het Licht ziet het lied er echter als volgt uit:

Parel van liefde,
kwetsbare held,
jij bent gekomen
als dauw op het veld,

jij bent gekomen
als dauw op het veld.

In de weergave van Zingen van het licht komt zo meer nadruk te liggen op wat bij het lezen en zingen van dit lied hoe dan ook meteen opvalt: de herhaling aan het eind van iedere strofe. Deze herhaalde regel rijmt middels eindrijm op de eerste lange (of de tweede korte) regel. Bij deze herhaalde regels valt op dat ze een beweging maken van verleden naar heden naar toekomst. De eerste twee strofen wijzen terug op wat gebeurd is (‘jij bent gekomen’), vervolgens komt in de derde strofe het heden aan bod (‘jij laat je vinden’) en ten slotte wordt in de laatste strofe een toekomstige, verlangde, situatie geschetst.

Ook in de eerste regels van de strofen is een beweging te ontdekken. De weergave in Zingen van het licht maakt deze inzichtelijk. Steeds wordt in de eerste regel een pasgeborene/het kerstkind aangesproken: ‘kindje van vrede’, ‘parel van liefde’, ‘vindplaats van liefde’ en nogmaals ‘kindje van vrede’. Daarop volgt dan in de tweede regel een bijstelling, een verdere specificatie van dat aangesproken kind. Dit geldt althans voor de eerste drie strofen. In de vierde strofe echter, die aanvankelijk de eerste woorden van de eerste strofe opneemt, gebeurt er iets anders: dan volgt er een gebiedende wijs waarin het kind wordt gevraagd om de zanger(s) iets te leren. Zo beweegt het lied zich als een gebed van aanspreken naar vragen.

Inhoud

De beelden die in het lied worden gebruikt zijn, in de woorden van de dichter zelf, ‘geen gebruikelijke beelden uit het kerstrepertoire’. Het zijn breekbare beelden – dauw, parel, kwetsbare held – die weinig stoers en bombastisch met zich meebrengen. Zo zijn de herders en de wijzen en de os en de ezel wel ver weg. Als lezer of zanger heb je de herhaling in elke strofe misschien ook wel nodig om die nieuwe beelden te proeven. De herhaling helpt dan om jezelf in te prenten dat ook dat kerst is: ‘dauw op het veld’, ‘liefde in deze woestijn’.

Zoals hierboven (onder ‘Vorm’) al beschreven, doet de opbouw van het lied denken aan een gebed. Wat opvalt is dat hierbij activiteit en passiviteit, handelen en laten gebeuren, in de verhouding tussen de aanbedene en de biddende een bijzondere, en bijzonder mooie, wending maken. In de eerste twee strofen is het kind passief en de zanger actief. Immers, het kind ‘wacht’, het ‘is gekomen’. De zanger daarentegen neemt de eerste stap door dat wachtende kind te benaderen, het aan te spreken. Je bent je er meestal niet van bewust, maar door een ander aan te spreken, door een ander te omschrijven en te benoemen, oefen je macht uit over de ander. Je ‘legt vast’ hoe die ander ‘is’. In dit geval leg je als zanger paradoxaal genoeg in de eerste twee verzen vast dat het kerstkind haast te mooi is om vast te leggen – probeer dauw maar eens op te rapen.

In de derde strofe begint een omkeer. ‘Vindplaats van liefde’ is nog een passief beeld: de zanger vindt iets bij het kind. Maar dat kind ‘laat zich vinden’. Blijkbaar ligt hier een actieve keuze van het kindje van vrede onder en kan het zich ook níet laten vinden. Wie vindt het kind? Dat kan je op twee manieren lezen. ‘Wie je bemint’ kan betekenen ‘wie jou bemint’, maar ook ‘wie jij bemint’. Theologisch gezien is het sterk om dit zo te laten en je niet te laten verleiden tot de keuze voor een van beide. Deze twee hangen immers samen: de liefde van een mens voor de Eeuwige is een antwoord op de voor alles uit gaande liefde van de Eeuwige voor een mens.

In de vierde strofe ten slotte is de aanbedene zelf actief. Hij of zij is degene die onderwijst. En wat het kind onderwijst, is zichzelf: ‘vindplaats van liefde’. De omschrijving die eerder nog van toepassing was op het kind, wordt nu naar degene die zingt toegetrokken. Zo draaien uiteindelijk de rollen om en wordt het kind van vrede degene die kan vastleggen hoe de spreker ‘is’.

Dit lied kent geen overduidelijke verbinding met specifieke Bijbelverhalen. Maar door de beelden die worden gebruikt, die zeker overeenkomen met of raken aan Bijbelse beelden, kan het naast allerlei passages en ook naast actuele ervaringen worden gelegd.

Liturgisch gebruik

In Zingen van het Licht heette het liedje simpelweg ‘Kerstliedje’. Dat geeft al het eerste en meest voor de hand liggende gebruik van dit lied aan: in de kersttijd. Vanwege het intieme karakter van het lied zou het goed in een kleinere viering kunnen passen. Omdat het lied het karakter van een gebed heeft, zou het mooi uitkomen naast of in plaats van andere gebeden.

Er zijn nog meer mogelijkheden. Juist vanwege de niet zo gebruikelijke beelden is de verbinding met kerst niet zo sterk dat je dit lied niet ook op andere momenten in het jaar kunt gebruiken. Zo valt te denken aan gelegenheden rond geboorte/opdragen/doop. De verbinding met een kind waar je nu nog zo weinig van weet, maar waarvan je zeker weet dat het je leven zal veranderen, krijgt dan de aandacht. Als een hele gemeente deze nieuwgeborene toezingt, wordt ook nog eens extra benadrukt dat niet alleen dat kind zal leren van de grote mensen, maar dat het ook zeker andersom zal zijn.

Auteur: Nienke van Andel


Melodie

Over het ontstaan van het lied is bij de teksttoelichting al het een en ander geschreven: een viertal dichters werkten als collectief om kinderliederen te schrijven bij Bijbelverhalen waarbij nog geen liederen bestonden. Blijkbaar had deze werkwijze een bijvangst: er ontstonden ook liederen bij verhalen waarbij wel kinderliederen waren, zoals het lied ‘Kindje van vrede’. Aardig is om te vermelden dat elke dichter een ‘eigen’ componist mocht kiezen. René van Loenen gaf de voorkeur aan Yme van der Valk (*1955).
De componist gaf als toelichting dat hij in zijn melodie de teerheid van de tekst wilde vangen (e-mail aan de compendiumredactie, 12-10-2014). De intimiteit van de melodie versterkt die van de tekst op twee manieren: een wiegende 6/8-maat die in elke regel eenmaal wordt afgewisseld met een 3/8-maat en een melodieverloop dat nagenoeg alleen uit secundeschreden bestaat. Slechts driemaal komt een terts voor, in elke regel een keer. Daardoor blijft de omvang van de melodie beperkt tot een octaaf (d’-d”).
De eerste regel begint op de terts van de toonsoort e-aeolisch (g’) en daalt met kleine stappen tot de e’ aan het einde van de regel. De tweede regel keert de melodische beweging om: vertrekt op de fis’ en stijgt om op de dominant (b’) te eindigen. De derde regel is een variant op de eerste: het eerste motief van de regel is de omkering met een stijgende en dalende secunde, het tweede motief is identiek: (e’)-fis’-e’-d’-e’.
Melodie en tekst vormen zo een gave eenheid.

Auteur: Pieter Endedijk