Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

51 - Ontferm u God, ontferm u, hoor mijn klacht


Genève 1551

Tekst

De berijmingen uit het Geneefse Psalter worden niet afzonderlijk toegelicht.

Zie voor meer informatie het overzichtsartikel Het Geneefse Psalter.


Melodie

In het Geneefse psalter wordt psalm 69 gezongen op de melodie van psalm 51. Clément Marots berijming van Psalm 51 was reeds opgenomen in Aulcuns pseaulmes et cantiques mys en chant (Straatsburg 1539), de eerste psalmbundel die op instigatie van Johannes Calvijn (1509-1564) verscheen en die zou uitgroeien tot het volledige Geneefse psalter. De berijming ging vergezeld van een melodie van Heinrich Vogtherr (1490-1556), die in de Duitstalige gemeente van Straatsburg gebruikt werd bij psalm 71. In La forme des prieres et chantz ecclesiasti (Genève 1542) kreeg Marots psalm een eigen melodie, waarschijnlijk gecomponeerd door de toenmalige Geneefse cantor Guillaume Franc (±1515-1570). Zijn opvolger, Loys Bourgeois (±1510-±1560), componeerde echter een nieuwe wijs voor de uitgave van het Geneefse psalter die in 1551 verscheen. In de definitieve psalteruitgave uit 1562 werd deze melodie bovendien geplaatst bij de berijming die Théodore de Bèze van Psalm 69 maakte.

Bourgeois’ melodie staat in de hypo-frygische modus, de meest donkere toonaard die in het Geneefs psalter gebruikt wordt. Belangrijke noten in deze toonsoort zijn de finalis (rusttoon) e’ en de dominant (roeptoon) a’. De melodieregels 1, 2, 4, 5, 6 en 8 zijn nadrukkelijk rond deze roep- en rusttonen gebouwd.
De eerste drie regels bewegen zich binnen de omvang c’-a’, dus een zeer lage ligging, waarbij de regels 1 en 3 bovendien nadrukkelijk een overwegend neergaande beweging hebben. In regel 4 wordt de melodieomvang naar boven uitgebouwd: tot b’ en c”, waardoor de klacht geïntensiveerd wordt.
Het klagende karakter van de melodie wordt bovendien veroorzaakt door het gebruik van de kleine terts in zes van de acht regels. De terts is in de meeste regels het grootste interval. We komen in de melodie maar drie kwartsprongen tegen: twee in regel 1 en de laatste in regel 6. Tweemaal is dit de dalende sprong a’-e’ (roeptoon-rusttoon).
Een structurerend element dat in belangrijke mate bijdraagt aan het karakter van de melodie is het veelvuldig gebruik van de kloppende ritmische formule waarmee de melodie opent: een halve noot gevolgd door een tweevoudige kwarttoon-herhaling (in regel 1: e’-g’-g’). Deze formule komen we tegen in de regels 1, 3, 4, 5 en 8.
De regels 1,5 en 7 zijn ritmisch identiek, evenals de regels 2, 3, 6 en 8, maar alle regels openen met dezelfde ritmische formule lang-kort-kort-lang-lang. Ook deze eenvormigheid, deze ritmische herhaling, draagt bij aan het smekende karakter.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Hervormde Cantorij Culemborg o.l.v. Bert Lassing; Marco bij de Vaate, orgel (strofen 1, 2, 5) (bron: KRO-NCRV)