Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

512 - O Jezus, hoe vertrouwd en goed


Een eerste kennismaking

De vertaling van het lied How sweet de Name of Jesus sounds van Willem Barnard is aanzienlijk vrijer dan het origineel van John Newton, zodat we eerder van een bewerking dan van een vertaling moeten spreken.
Het lied is in het Liedboek opgenomen in de rubriek ‘Achtste kerstdag/Jaarwisseling’. Het korte evangelie van 1 januari, de achtste kerstdag (Lucas 2,21), vertelt dat het pasgeboren kind de naam ‘Jezus’ krijgt. In de eerste strofe wordt de betekenis van deze naam genoemd: ‘... uw naam die mij geloven doet: / Gij gaat mij reddend voor’.
In het vervolg van het lied worden meer namen voor de Heer genoemd, waarin zijn betekenis van Hem voor ons wordt aangegeven. Vooral de derde strofe valt dan op: ‘Mijn herder en mijn held, mijn vriend, / mijn koning en profeet, / mijn priester die mijn schuld ontbindt, / mijn weg waarop ik treed.’ In het origineel van Newton werd in de eerste regel van deze strofe zelfs het woord ‘echtgenoot’ genoemd: ‘Jesus! My Shepherd, Husband, Friend...’, maar in verschillende Engelse liedbundels werd dat woord vervangen door ‘Brother’.

Auteur: Pieter Endedijk


How sweet the Name of Jesus sounds

Tune: ST. PETER

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De eerste publicatie van de vertaling dit lied van John Newton (1725-1807) is in het deeltje ‘Kerstkring’ van De adem van het jaar (1962, blz. 167). Willem Barnard moet het lied dus daarvoor geschreven hebben, maar neemt het niet op in zijn verzameling liederen De tale Kanaäns (1964). Wel verschijnt het daarna in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, nr. 438), Liedboek voor de kerken (1973, gezang 446), Verzamelde liederen (1986, nr. 235), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 815), Liedboek (2013), Hemelhoog (2015, nr. 652), Op toonhoogte (editie 2015, nr. 206), Weerklank (2016, gezang 458) en In wind en vuur (2023, nr. 242).

Inhoud

Willem Barnard maakte het lied naar het voorbeeld van een hymne van predikant en dichter John Newton, die aanvankelijk ‘The name of Jesus’ heette. Onder de titel ‘How sweet the Name of Jesus sounds’ is het lied in tal van liedbundels opgenomen. Wel met onderlinge verschillen en met de strofen soms in een andere volgorde. De versie van Olney Hymns uit 1799 met een tekst in zeven strofen geldt als de standaardtekst (meer over Olney Hymns bij Liedboek 910). Andere Engelse liedboeken volstaan dikwijls met zes strofen: zonder de oorspronkelijke vierde strofe, die ook door Barnard is overgeslagen – hoewel Barnard op een totaal van tien uitkomt. Behalve in het Oud-Katholiek Gezangboek ontbreken overigens in alle liedbundels de strofen 4, 5 en 6 van Barnards lied:

4
Mijn leven zijt Gij en mijn doel;
neem aan mijn klein geschenk:
de liefde die ik voor U voel,
de lof die ik bedenk.

5
O naam van Jezus, fundament
waarop men veilig bouwt,
een fonds van schatten ongemunt,
van diamant en goud.

6
Zo helder klinkt die naam mij toe,
zo onvergankelijk,
hoe zwak is wat ik denk of doe,
in scherven breekt het stuk.

In de redactieprocessen van deze liedbundels werden enkele woorden gewijzigd. Zo kon Jezus wel ‘mijn herder’ zijn, soms niet ‘mijn vriend’ en al helemaal niet ‘mijn echtgenoot’, zoals Newton oorspronkelijk schreef:

Jesus! My Shepherd, Husband, Friend,
My Prophet, Priest and King,
My Lord, my Life, my Way, my End,
Accept the praise I bring.

‘Mijn echtgenoot’ werd, ook in het Engels, iets als ‘mijn hoeder’ of – bij Barnard – ‘mijn held’ (strofe 3). Om de betekenis van de naam van Jezus aan te duiden gebruikt Barnard dezelfde beelden als Newton. Sommige verwijzingen zijn klip en klaar, zoals die naar het manna (strofe 2). Andere Bijbelse toespelingen springen minder in het oog, terwijl juist deze aan de wieg hebben gestaan van dit lied.
Newton verwijst bij ‘my husband’ naar Jesaja 54,5 waar God zich over zijn volk, een verlaten vrouw, ontfermt door haar te huwen. En hij schreef het lied bij Hooglied, het lied voor Salomo, waarin een meisje zingt over de naam van de koning. Die naam is als olie die wordt uitgegoten (‘je naam is een kostbaar parfum’, Hooglied 1,3), want volgens Newton heeft de naam van Jezus dezelfde aangename geur als olie en geneest zij de wonden. Vandaar dat volgens Newton de naam van Jezus in geen enkele preek mag ontbreken. Ze dient in de verkondiging te worden uitgegoten in het hart van de gelovigen. Newton verwijst hierbij naar de vrouw met de albasten kruik (Marcus 14,3). Hoewel Barnard de term ‘mijn echtgenoot’ niet opneemt, herstelt hij de innige liefdesband die dit woord veronderstelt. Wie zijn lied zingt, is als die vrouw met de albasten kruik. In de vierde strofe vraagt zij Jezus om haar geschenk aan te nemen: ‘de liefde die ik voor u voel’.

In dit lied ‘O Jezus, hoe vertrouwd en goed’ komt het aan op bidden in de verborgenheid. Er is de verwachting van de verschijning van de zon, maar die is nog verscholen in de nacht. Barnard maakt van deze verwachting een bidden in crescendo: het uitroepen van zijn naam door wie op hem wacht. ‘Een zon diep in de nacht’ (strofe 5) duidt op de verwachting in de liturgie van de vroege kerk. De oudste hymnen ademen dezelfde taal, zoals ‘de grote zon verzinkt in nacht’ (hymne ‘O lux beata Trinitas’ in de vertaling van Jan Willem Schulte Nordholt, Liedboek 237).

Het ‘credo’ van Willem Barnard

Over de vijfde strofe, ‘Zolang gij nog onzichtbaar zijt’, schrijft Barnard: ‘Toen ik die hymn ‘How sweet the name of Jesus sounds’ aan het vertalen was, heb ik in de vaart der vervoering die strofe (die in het Engels niet voorkomt!) erbij gevoegd. Het is mijn credo’ (in een brief van 1 juni 2009 aan Joop Boendermaker).
Bijzondere aandacht komt toe aan het beeld van ‘een zon diep in de nacht’ in deze vijfde strofe. Niet voor niets verschenen Barnards verzamelde dagboeken onder deze titel (Vught 2009). Hoe laat dit ‘credo’ zich verstaan? Natuurlijk weten wij dat de zon ’s morgens altijd weer opkomt. Zij is niet weg, maar bevindt zich ’s nachts aan het andere eind van de wereld. Dat is echter niet hoe de zon hier bezongen wordt. De geloofshouding van deze strofe is niet weten, maar wachten. De zijnswijze van de zon is niet het geruststellend: heus, zonsopgang, je kunt er de klok op gelijkzetten, snap dat nou – een bevestigende (katafatische) theologie, maar een niet-zijn, een gemis, een tekort, de zon ontbreekt – Barnards theologie is ontkennend, weersprekend, onttakelend (apofatisch). In Liedboek 591 (strofe 2) dicht Barnard:

Wij wachten U, o zon,
het duister duurt zo lang,
het water stijgt
en Gij, Gij zwijgt,
het wordt ons al te bang.

Het ‘zolang’ van dit lied: ‘Zolang zij nog onzichtbaar zijt…’ is onze levenstijd. Wat ons daarin te doen staat, is levenslang wachten, beter gezegd: verwachten. En in het pikkedonker de zonsopgang naderbij roepen: ‘… roep ik uw nadering reeds uit.’

Zolang Gij nog onzichtbaar zijt,
een zon diep in de nacht,
roep ik uw nadering reeds uit
omdat ik U verwacht.

Nog anders gezegd: de vijfde strofe bezingt wat over de woestijnvader Arsenios (±354-±449) staat opgetekend. Hij had de gewoonte op zaterdagavond zijn rug naar de ondergaande zon te keren, zijn handen naar de hemel uit te strekken en zo de hele nacht te blijven staan tot de zon de volgende ochtend zijn gezicht bescheen. Hij maakte in zijn nachtwake zichzelf tot gestalte van de verwachting van de zon, de nieuwe morgen, de zondag – de dag die binnen het christendom symbool staat voor het door God vernieuwde, volle leven dat met de verrijzenis van Jezus de Gezalfde aanbreekt. Want die zon is Christus.

Liturgische bruikbaarheid

De onzichtbaarheid van de zon in de nacht (strofe 5) houdt verband met de liturgische tijd waarin Christus’ verborgenheid voorafgaat aan zijn verschijning. Die verschijningstijd, tussen Kerst en Epifanie, wordt door Barnard ‘de dertien nachten’ genoemd (Lieve gemeente, Een jaargang schriftuitleg, Amsterdam/Hilversum 1962, 17). Dit lied van verwachting is bij uitstek geschikt om te zingen op de dag van de Naamgeving van de Heer (1 januari), die wordt ingezet met de introïtus uit Filippenzen 2,10-11 van de Naam die boven alle namen is.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Henk Schoon en Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 869-871).


Melodie

De melodie ST. PETER van Alexander Robert Reinagle (1799-1877) publiceerde hij voor het eerst in Psalm-Tunes for the Voice and Pianoforte (Oxford, z.j. [1826]). Daarin vinden we 23 melodieën bij psalmteksten, de ons bekende melodie bij de tekst van Psalm 118:

De melodie kreeg pas in een tweede uitgave, Collection of Psalm and Hymn Tunes (Londen, 1840), de naam ST. PETER, ontleend aan die van de kerk St. Peter-in-the-East te Oxford, waar Reinagle van 1822 tot 1853 organist was.
Reinagle maakte een vierstemmige zetting bij de melodie voor de eerste uitgave van Hymns Ancient & Modern (1861). Daarin wordt de melodie gekoppeld aan de tekst ‘How sweet the name of Jesus sounds’ van John Newton (1725-1807).

De melodie bij de tekst in common metre (8-6-8-6) is vergelijkbaar met veel andere Engelse melodieën: een verloop in kwarten in een 4/4-maat met halverwege een rustnoot. De melodie bestaat hoofdzakelijk uit dalende motieven. Tussen de eerste en de vierde regel en tussen de tweede en de derde bestaan veel melodische overeenkomsten. Ook het slot van de regels 1 en 3 komen overeen.

De vorm kan met A-B-B’-A’ worden aangeduid.

Adriaan C. Schuurman (1904-1998) geeft in Een Compendium (Amsterdam 1977, k. 1012) een fraaie karakteristiek van de melodie: ‘Wat haar verloop betreft zou zij te vergelijken zijn met de vlucht van een vogel, een arend bijvoorbeeld, die pijlsnel omhoogschiet, dan langzaam zwevend daalt, om daarna, zich met enkele wiekslagen weer enigszins verheffend, ten slotte weer neer te strijken op het nest’.

De melodie wordt in het Liedboek ook gebruikt bij 969: ‘In Christus is noch west noch oost’.

Auteur: Pieter Endedijk

Bronnen

‘The tune ‘St. Peter’’, The Musical Times 47 (1906) nr. 762, 542 via www.jstor.org (geraadpleegd 10-09-2018).
Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Amsterdam 1977, k. 1012-1013.
Peter Horton, ‘Alexander Robert Reinagle’ in The Canterbury Dictionary of Hymnology (klik hier, geraadpleegd 10-09-2018).


Media

Uitvoerenden: Maria Magdalena-cantorij Goed o.l.v. Kees van Eersel; Jaco van Leeuwen, orgel