Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

516 - Van ’t vroeglicht van de dageraad


Een eerste kennismaking

Dit lied is een vertaling van een oude Latijnse hymne van de vijfde-eeuwse dichter Caelius Sedulius en het telde oorspronkelijk 23 strofen. Daarbij begon elke strofe met een volgende letter van het alfabet. Een gedicht met dit kenmerk heet een abecedarium. In de vertaling van Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995) is dit literair kenmerk niet terug te vinden. De gehele hymne bezingt de weg van Christus. In het Liedboek voor de kerken (1973; gezang 156) zijn de gedeelten opgenomen die betrekking hebben op het kerstfeest en het epifaniënfeest. Zo ontstond een versie met elf strofen. Voor het Liedboek is de selectie beperkt tot de strofen waarin de drie hoofdmotieven van Epifanie herkenbaar zijn: de aanbidding van de wijzen (strofe 2), de doop van de Heer in de Jordaan (strofe 3) en het teken te Kana (strofe 4). Deze strofen worden omringd door een openingsstrofe en een slotstrofe als lofprijzing. Deze drie motieven moeten ook als eenheid gehoord worden, ook al worden zij meestal over drie zondagen verspreid.
De melodie is in oorsprong van de gregoriaanse hymne A solis ortus cardine, maar werd ten tijde van de vroege Reformatie voor gemeentezang ritmisch aangepast, mogelijk door Martin Luther zelf.
Een goed zingbare melodie, die aan het slot de nodige aandacht van de zanger vraagt (bij ‘on-ze Heer’).

Auteur: Pieter Endedijk


A solis ortus cardine

middeleeuws/Erfurt 1524
Christum wir sollen loben schon

Tekst

Aan de oorsprong van ‘Van ’t vroeglicht van de dageraad’ staat de hymne A solis ortus cardine van de christelijke dichter Caelius Sedulius, die leefde in de eerste helft van de vijfde eeuw. Dit lange Latijnse  bestond oorspronkelijk uit 23 kwatrijnen van jambische dimeters, waaruit vanouds twee selecties in de kerkelijke liturgie zijn opgenomen: de zeven eerste strofes vormden de hymne A solis ortus cardine voor Kerstmis, vijf andere de Driekoningenhymne Hostis Herodes impie. Zie hier de eerste strofe van beide hymnen:

A solis ortus cardine
ad usque terrae limitem
C
hristum canamus Principem,
natum Maria Virgine.                                                 

Hostis Herodes impie,
Christum venire quid times?
Non eripit mortalia,
qui regna dat caelestia.

vertaling:

Van ’t vroeglicht van de dageraad
tot waar de zon weer ondergaat
zingt elk der koning Christus eer,
het kind der maagd is onze Heer.                          

Herodes, trotse vorst, waarom
zijt gij zo bang dat Christus komt,
die aardse macht niet nodig heeft,
daar Hij ont ’t rijk des hemels geeft?

De dichter verhaalt het leven van Christus vanaf zijn geboorte tot de opstanding. Het is een ‘abecedarium’, wat wil zeggen dat elke strofe begint met een volgende letter van het alfabet. Zie voorbeeld 1, ontleend aan een middeleeuws manuscript.

       Voorbeeld 1

In de vertaling door Jan Willem Schulte Nordholt komt dit literaire procedé niet terug, te meer omdat er voor het liturgische gebruik een nieuwe selectie uit de vele strofes werd gemaakt. Werden voor het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 156) elf strofen gekozen, voor Liedboek is het aantal tot vijf beperkt, met de bedoeling zo een gezang voor de epifaniëntijd te doen ontstaan. (Zie voor de volledige vertaling van de 23 strofen: Schulte Nordholt 1964, blz. 37-39). Na de beginstrofe, waarin het kind van de maagd wordt bezongen, staat in elke volgende strofe een van de drie motieven van Epifanie centraal: ‘de wijze koningen van ver’ (strofe 2), de ‘dopeling in de Jordaan’ (3) en de bruiloft te Kana: ‘O teken van zijn macht zo groot’ (4). Het lied wordt op klassieke wijze afgesloten met een doxologie: ‘U zij lof en eer in eeuwigheid’ (5), die oorspronkelijk waarschijnlijk niet van de hand van Sedulius is, gezien de gebruikte standaardtekst.

Voorbeeld 2. Erfurter Enchiridion 1524

Christum wir sollen loben schon,
Der reinen Magd Marien Sohn,
So weit die liebe Sonne leucht’t
Und an aller Welt Ende reicht.

In het liedboek van Valentin Babst (1545, nr.2) staat onder de Latijnse tekst dat het lied auch sehr wohl in de versie van Luther gezongen kan worden. Luthers lied is lange tijd dé Duitse protestantse kersthymne gebleven en stond dan ook in veel zangbundels tot het in 1993 uiteindelijk niet meer werd opgenomen in het Evangelisches Gesangbuch. Het was de basis van Bachs koraalcantate Christum wir sollen loben schon, BWV 121. Ook Hostis Herodes impie werd door Luther ‘verdeutscht’: Was fürchtst du, Feind Herodes, sehr. Dit tweede lied is momenteel vrij onbekend. (Zie bijvoorbeeld Kirchenbuch für Evangelisch-Lutherische Gemeinden 1877, nr. 55). De beginregel van A solis ortus cardine luidt in het Duitstalige getijdenboek Vom hellen Tor der Sonnenbahn.


Melodie

De melodie is in oorsprong gregoriaans en wordt tot op heden in de lauden van de kersttijd gezongen. Zie voorbeeld 3.

Voorbeeld 3. Liber usualis no.780, pag. 400. 

Volgens de negentiende-eeuwse hymnoloog Wilhelm Bäumker is deze melodie in dezelfde tijd ontstaan als de tekst, namelijk in de vijfde eeuw (Bäumker 1885, blz. 280). Onze liedboekversie blijkt een zogenoemde Entkolorierung van dit grondmodel te zijn: zij werd van monniken-volkszang gereduceerd tot gemeentezang. Bijzonder is haar begin in de dorische modus en afsluiting in de frygische. De melodische boog, die in elke regel te zien is, reikt telkens een stapje hoger en bereikt in de derde regel haar hoogste punt.

Al vanaf de zestiende eeuw waren er melodische varianten in kerkelijke omloop. Zie naast die uit 1524 (zie voorbeeld 2) in voorbeeld 4 de melodie waarvoor Luther zelf koos voor zijn Klugse Gesangbuch (Geistliche lieder auffs new gebessert, de tweede druk van een voor het eerst in 1529 uitgegeven liedboek, gedrukt door Joseph Klug in Wittenberg). Is dit Luthers eigen Entkolorierung van de gregoriaanse basismelodie?

 Voorbeeld 4. Das Klugse Gesangbuch 1533, nr. 2


Liturgische bruikbaarheid

Het liturgisch gebruik van A solis… en Herodes… is in het voorafgaande al genoegzaam geduid. De hymnen werden spoedig bij verschillende liturgische gelegenheden gezongen om vanaf de negende eeuw mede door de gerichte strofenkeuze een vaste plaats te vinden in het gezongen getijdengebed van Kerstmis en Epifanie.

In zijn al geciteerde Hymnen en Liederen vermeldt Schulte Nordholt dat van Sedulius’ oorspronkelijke hymne de eerste zeven strofen, dus de strofen, die met de letters A tot en met G beginnen, gezongen werden op Kerstmis en H tot en met N op het feest van Epifanie. De rest is tamelijk in onbruik gebleven, behalve in de Mozarabische liturgie van Spanje, waar de strofen K, M, O en P op het feest van de onschuldige kinderen, strofe Q,R en S op de zondag van Lazarus, en de strofen T, V, X, Y en Z op Witte Donderdag werden gezongen.

Auteur: Anton Vernooij

Bronnen

Te decet laus, l’innario della ‘Liturgia Horarum’. Rome 1984, resp. blz. 81 en 89.
W. Bäumker, Das katholische deutsche Kirchenlied in seinen Singweisen. Freiburg (Breisgau) 1885, Band 1, blz. 280.
Jan Willem Schulte Nordholt (verz.), Hymnen en liederen. Een bloemlezing uit de Latijnse gezangen en gedichten van de kerk der eeuwen. Hilversum 1964, blz. 37-39.