Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

527 - Uit uw hemel zonder grenzen


Een eerste kennismaking

‘Dit lied brengt het mysterie van de menswording zo heel dicht bij ons menselijk bestaan, dat het – zonder zijn geheim te verliezen – toch tastbaar binnentreedt in de diepste realiteit van ons leven hier op aarde.’ Zo heeft de Vlaamse priester en hymnoloog Ignace de Sutter de kern van dit lied van Huub Oosterhuis omschreven (in: Psalmen, hymnen, liederen. Brugge 1978, blz. 49). Dat mysterie van de menswording wordt wellicht het duidelijkst aangegeven met het woord ‘tastend’: ‘Uit uw hemel zonder grenzen / komt Gij tastend aan het licht...’ (strofe 1).
De plaats van het lied in de rubriek ‘Epifaniëntijd’ is af te leiden uit de zinnen ‘Als een kind zijt Gij gekomen...’ (strofe 2) en ‘als een ster gaat Gij ons voor’ (strofe 3). Maar de andere beelden in dit gedicht maken een veel ruimere toepassing mogelijk. De dichter is van Filippenzen 2,6-12 uitgegaan, en zo ontdekken we woorden die duiden op de goddelijke aanwezigheid in het weerloze mensenbestaan: ‘vuur’, ‘wind’, ‘bron’, ‘genezende pijn’, ‘nieuw begin van leven’.
In het Liedboek staat een melodie van Jaap Geraedts. Deze ingetogen melodie lijkt een verklanking te zijn van het ‘tastend aan het licht komen’. Dat karakter wordt nog meer versterkt als de eigen begeleiding van de componist wordt gebruikt (zie de begeleidingsbundel). Opvallend is het melisme (meer tonen op één lettergreep) in de laatste regel, waardoor de daarbij horende woorden tot kernwoorden van de tekst worden: ‘weerloos’; ‘voorbijgaat’; ‘dood’; ‘vrede’; ‘nieuw begin’.

Auteur: Pieter Endedijk


Huub Oosterhuis
Jaap Geraedts

Tekst

Dit lied wordt gekenmerkt door een zeer regelmatige structuur: vijf strofen met een strak volgehouden omarmend rijm (a-B-B-a). Alleen in strofe 4 bestaat het rijm van de eerste en vierde regel uit een assonantie, alle overige regels hebben volrijm, met verder alleen in ‘geneest’ in de derde regel van de laatste strofe een –t teveel.

De herhaling van ‘Als’ als beginwoord van de regel valt op: de eerste twee regels van elke strofe op de eerste na beginnen ermee, in de laatste strofe zelfs alle regels. De allereerste keer, ‘Als een kind zijt Gij gekomen’ (strofe 2), lijkt dat nog een gewone bijwoordelijke bepaling. Jezus is immers geboren, als een kind ter wereld gekomen. Alle volgende bepalingen met ‘als’ zijn metaforen, waarvan sommige een schijnbare tegenstelling bevatten: ‘als een schaduw die verblindt’ (strofe 2) en ‘als een pijn die ons geneest’ (strofe 5). Contrasten spelen in het hele lied een grote rol. De tekst wemelt van de bijbelse verwijzingen. Nergens overigens valt de naam van Jezus. Hij is slechts als de aangesprokene en in metaforen aanwezig.

Strofe 1

In strofe 1 duidt ‘Uit uw hemel zonder grenzen’ op het niet aan plaats of tijd gebondene van Gods werkelijkheid. Tegenover deze onbevattelijke grootsheid wordt het kwetsbare menselijke bestaan gezet. Ondanks zijn afkomst uit die onbegrensde hemel blijkt de aangesproken ‘Gij’, net als ‘wij’, deel te worden van dat mensenbestaan, heel concreet, ‘met een naam en een gezicht’ en niet als een machtig, indrukwekkend gebeuren, maar ‘tastend’ en ‘weerloos’. De zinspeling op de geboorte van Jezus is onmiskenbaar.

Strofe 2

De tweede strofe herneemt dat weerloze: niets is immers weerlozer dan een kind. Maar vervolgens wordt Jezus vergeleken met twee ongrijpbare en vluchtige fenomenen, met ‘schaduw’ en ‘wind’. Schaduw is, zeker in bijbels taalgebruik, een meerduidig gegeven: de Psalmen kennen de schaduw van Gods vleugelen (onder andere Psalm 17,8; 36,7; 63,7), maar het loflied van Zacharias heeft het over leven in duisternis en in de schaduw van de dood (Lucas 1,79), terwijl ‘schaduw’ elders gebruikt wordt om de vluchtigheid van het menselijk bestaan aan te duiden (bijvoorbeeld 1 Kronieken 29,15; Job 8,9; Psalm 102,11; 144,4). Hier is het de paradox ‘een schaduw die verblindt’, waar het normaal licht is dat verblindt. Misschien is dat een zinspeling op bijbelverzen waarin het duister tot licht wordt (bijvoorbeeld Psalm 139,11; Micha 7,8). Mogelijk duidt het ook het volstrekt onverwachte en ongehoorde aan van wie deze ‘Gij’ blijkt te zijn. De wind waarmee hij vervolgens wordt vergeleken, is een vast attribuut van de heilige Geest (vergelijk Johannes 3,8; Handelingen 2,2). Het ‘voorbijgaan’ doet denken aan de wijze waarop de Eeuwige zich aan Mozes laat kennen (Exodus 33,19.22; 34,6). In het voorbijgaan ‘in de bomen’ klinkt een echo mee van het bekende gedicht van Nicolaas Beets: ‘De moerbeitoppen ruisten. God ging voorbij...’ (opgenomen in het Liedboek op blz. 568). En in een ander lied van Huub Oosterhuis, Liedboek 609, vormt ‘voorbijgaan’ ook een belangrijk motief.

Strofe 3

Het begin van de derde strofe verwijst opnieuw naar de heilige Geest, die zich immers ook als vuur manifesteert. Vuur begeleidt – net als wind overigens – Gods theofanie (vergelijk Exodus 3,2; 19,18; 24,17; Deuteronomium 4-5 passim). De tweede en derde regel roept het verhaal van de wijzen uit het Oosten op, die door een heldere ster de weg naar de pasgeboren Jezus vonden, voor hen in een ver, vreemd land (Matteüs 2,1-11). Ook wij, zo lijken deze regels te zeggen, moeten de zekerheden van een vast thuis verlaten om naar het onbekende te gaan. Maar in dat onbekende is de ‘Gij’ ons wel voorgegaan, het is immers zijn spoor dat ons de weg wijst. Dat spoor loopt echter uit op de dood.

Strofe 4

Strofe 4 gaat door op dat beeld, maar het ‘begraven’ zijn wordt meteen omgevormd tot iets positiefs: ‘als een bron’. De eerste regel speelt ook met de door Jezus zelf gebruikte beeldspraak van de graankorrel die moet sterven in de aarde om vrucht te dragen, terwijl er tegelijk een sterk verband is tussen de bron en ‘de woestijn’ in de volgende regel. Die verwijst naar Jezus’ verblijf van veertig dagen in de woestijn voorafgaand aan zijn publieke optreden. Op de achtergrond staat Mozes en misschien ook Johannes de Doper. Deze strofe eindigt met twee klemmende vragen. In regel 3 is de vraag van Johannes de Doper te horen, die toen hij in de gevangenis van koning Herodes zat, aan Jezus liet vragen: ‘Bent u degene die komen zou, of moeten wij een ander verwachten?’ (Matteüs 11,3). In de vraag of er ooit nog vrede zal komen klinkt een lichte wanhoop door. We zien zo weinig dat er iets wezenlijk veranderd is in de wereld.

Strofe 5

De vijfde strofe, die grammaticaal niet verschilt van de andere strofen, kan gelezen worden als een antwoord op die vragen in strofe 4. In het woord dat ons in Jezus gegeven is, ligt de weg naar vrede hier op aarde. Maar het is niet een gemakkelijk antwoord. Onze messiasverwachtingen worden niet gladjes door de ‘Gij’ vervuld: de nacht is niet weggevaagd, hoop én vrees blijven, genezing gaat met pijn gepaard. Maar wel is met de komst van deze ‘Gij’ een nieuw begin van leven gegeven. Daarmee wordt het geboortethema van de eerste strofe hernomen, maar het is anders geladen: het geldt nu ook de ‘ons’ uit de regel ervoor. Hij, zijn verschijnen, betekent voor óns ‘een nieuw begin van leven’.

Liturgisch gebruik

Terecht is dit lied in de afdeling Epifaniëntijd opgenomen. Ondanks de verwijzingen naar geboorte en het kind zijn van Jezus is het geen kerstlied. Het is evenmin een jubellied. Aarzeling en een zekere twijfel klinken: ‘tastend’, ‘onnaspeurbaar’, ‘in de dood verdwenen’, ‘ooit nog vrede’. Uiteindelijk lost die twijfel op, of liever: wordt opgenomen in het paradoxale van de figuur van Jezus, die zo anders is dan allerlei aardse messiasverwachtingen: God en mens (‘Uit uw hemel’ tegenover ‘weerloos als wij mensen’), ongrijpbaar, die ons geen geborgenheid brengt, maar ‘in den vreemde wijst’, die tegelijk ‘in de dood verdwenen’ en ‘een nieuw begin van leven’ is. Juist dit schurend paradoxale, en juist het ontbreken van gemakkelijke, voor de hand liggende antwoorden, maakt dat dit lied de rijkdom van zijn waarheid niet in een keer prijsgeeft. Je moet moeite doen om je de tekst eigen te maken. Op wat voor melodie ook gezongen (behalve deze van Jaap Geraedts is er ook een van Floris van der Putt), een gemakkelijke meezinger is het niet.

Auteur: Bettine Siertsema


Melodie

De melodiekeuze bij deze tekst is gerelateerd aan de kerkelijke denominatie. In rooms-katholieke parochies en basisgemeenten wordt steevast de melodie van Floris van der Putt gebruikt. Deze werd trouwens in 1963 geschreven ten behoeve van Willem Barnards lied ‘Christus heeft voor ons geleden’ (Liedboek 651 – daar met een melodie van Frits Mehrtens) en kwam dus als contrafact in 1967 bij Oosterhuis’ ‘Uit uw hemel zonder grenzen’ terecht. De redactie van het Liedboek voor de kerken vroeg Jaap Geraedts een nieuwe melodie bij deze tekst te schrijven – een gelukkige keuze. Deze melodie is sindsdien in protestantse kring onlosmakelijk verbonden met ‘Uit uw hemel zonder grenzen’.

De melodie van Jaap Geraedts is een echte ‘componistenmelodie’: nergens zit de hechte constructie het melodisch verloop in de weg. In feite is de gehele melodie opgebouwd rond slechts een motiefje, de eerste vier noten.

De stijgende, opgevulde terts, wordt gevolgd door de dalende variant van hetzelfde motief. De tweede liedregel begint met een gemuteerde versie van het openingsmotief (a’) en een ritmisch afwijkende herhaling. De derde liedregel is tertsverwant aan de tweede. De slotregel vangt aan met een volgende mutatie van het motief (a”) om, na enkele koppelnoten te eindigen met de dalende variant (zie ook het slot van de eerste regel). Op deze wijze wordt het tekstrijm ook in de melodie naadloos overgenomen.

Opvallend is het intervalgebruik in deze glooiende wijs. In de eerste regel komen slechts secunden voor. In de tweede regel wordt een dalende kleine terts toegevoegd en vervolgens een dalende grote terts in de derde regel. De ingehouden spanning die zo is opgebouwd vindt een uitweg in de slotregel waarin de topnoot d” wordt bereikt en vervolgens een dalende kwint en een stijgende terts te vinden zijn. Waar de eerste drie regels de omvang van slechts een kwart hebben, wordt in de slotregel het septiem overspannen. Het korte melisme voorafgaand aan de slotnoot staat garant voor een zachte – en uitgestelde – landing op de grondtoon. Deze grondtoon blijft overigens gedurende de melodie lang ongewis. Dat wordt veroorzaakt door de openingswending waarin de grondtoon e’ vermeden wordt. ‘Uit uw hemel zonder grenzen, komt Gij tastend aan het licht’; na een sterke, onverwachte openingszet vindt de melodie tastend haar weg. Eenvoudig doch meesterlijk.

Het tastende aspect is overigens ook te vinden in de begeleiding van de hand van Geraedts. De ‘verkeerde’ akkoorden werken vervreemdend en onderstrepen de mystieke flarden die door de tekst worden opgeworpen. Een rustig tempo van om en nabij vijftig halve noten per minuut past bij de sfeer van dit lied.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Interkerkelijk Koor Zevenmaal o.l.v. Riekus Hamberg; Piet Wiersma, orgel (bron: KRO-NCRV)