Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

530 - De Geest des Heren is op hem


Een eerste kennismaking

In Lucas 4,14-21 lezen wij over het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret, waar Hij de boekrol van Jesaja ter hand neemt en daaruit voorleest (Jesaja 61,1-2).
In de liedtekst van Jan Willem Schulte Nordholt zijn beide perikopen duidelijk herkenbaar, maar niet voor niets is in het Liedboek als primaire bijbelverwijzing de evangelietekst genoemd, die begint met de woorden dat Jezus ‘gesterkt door de heilige Geest’ van de Jordaan terugkeert naar Galilea (Lucas 4,1.14). De opening van het lied luidt: ‘De Geest des Heren is op hem / die tot verkondiging verkoren, / ons aanspreekt zodat wij het horen / als hoorden wij Gods eigen stem.’ De laatste zin van deze eerste strofe lijkt ingegeven te zijn door Lucas 4,21: ‘Heden is dit schriftwoord voor uw oren in vervulling gegaan.’
De tweede en derde strofe zijn een berijming van het Jesajacitaat. Met de slotstrofe vallen wij de dankbaarheid van de hoorders bij (Lucas 4,22). Zo worden wij aangespoord te ‘bidden met uitzicht op Jeruzalem’.
De componist Paul Schollaert is een Vlaamse kerkmusicus wiens melodieën geworteld zijn in het gregoriaans. Dat is vooral merkbaar aan een trapsgewijze melodiebouw.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied werd voor het eerst gepubliceerd in Zingend Geloven 5 (1995, nr. 18). Vervolgens kreeg het een plaats in Tussentijds (2005, nr. 72), Laus Deo (2000, blz. 1041), Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 726) en het Liedboek.

Inhoud

Dit lied is gedicht bij Lucas 4,14-21, als Jezus in Nazaret leest uit Jesaja 61,1-2 en er een bijzondere toepassing aan geeft: ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan’ (4,21). Jezus neemt deze profetie als zijn mission statement. Maar waar het citaat uit Jesaja in de ik-vorm staat (‘de Geest van de Heer is op mij’), klinkt dit lied in de hij-vorm (‘de Geest des Heren is op hem’). Wat Jezus op zichzelf toepast, nemen wij belijdend over. En terwijl het origineel spreekt over ‘armen’ in de derde persoon, past dit lied deze termen tegelijk op ons toe: ‘ons gebroken hart’ wordt hersteld (strofe 2 en 3). De geschiedenis van de slavernij in de Verenigde Staten, een onderwerp dat Schulte Nordholt altijd heeft geboeid, klinkt ook in dit lied mee. Zij werden gaandeweg ‘bevrijdt en … verlost uit schande en schade’ (strofe 3).

Strofe 1

Jezus krijgt de boekrol aangereikt en is dus ‘tot verkondiging verkoren’. Zijn woorden zijn inderdaad meer dan opmerkingen bij de lezing, het is verkondiging in de volle zin van het woord. Het vleesgeworden Woord neemt het woord. Wij worden aangesproken. Dat gebeurde toen, het gebeurt steeds als we de Schrift gelovig beluisteren. Dan is het ‘als hoorden wij Gods eigen stem’. En wat is er op tegen om te zeggen: dan horen wij Gods eigen stem. Een stem die waarlijk menselijk en waarlijk goddelijk is in de eenheid van Jezus’ persoon.

Strofe 2

De strofe had ook zo kunnen beginnen: ‘Dit is het wat hij aan ons meldt: …’, maar in plaats daarvan klinkt de vragende vorm: ‘Wat is het dat hij aan ons meldt?’ Dat kan schools klinken, als een catechismus. Maar ook al volgt het antwoord direct, een vraag maakt altijd iets los, iets van bezinning over wie Jezus eigenlijk is, wat Hij eigenlijk komt melden. Deze vraag moet nooit helemaal bedolven worden onder de antwoorden. Jezus brengt de ‘blijde boodschap’: euangellion in het Grieks van Lucas. De ‘gebroken harten’ zijn bij Lucas niet terug te vinden, wel in Jesaja 61,1 (NBG 1951). Prachtig is de uitdrukking ‘overweldigend erbarmen’. Het is teder en krachtig tegelijk. Er zit een liefdevol geweld in Gods erbarmen. Het is onstuimig en onweerstaanbaar.

Strofe 3

De blinden die het gezicht herkrijgen, ontbreken hier. Schulte Nordholt baseert zich namelijk in strofe 2 en 3 rechtstreeks op Jesaja 61. Geketenden krijgen bevrijding aangezegd. Wie dat zijn? Wij zelf, wij worden verlost ‘uit schande en schade’. Hopelijk zijn we er ook wijs door geworden. Dat was in elk geval wel de bedoeling van de ballingschap waarin God zijn volk bracht. Het ‘jaar van Gods genade’ is een uitdrukking die Jesaja ontleent aan Leviticus 25. Eenmaal in de vijftig jaar zal er een herschikking van alle bezit komen. Aan mens, dier en land wordt de ‘oorspronkelijke’ vrijheid teruggegeven. Niets en niemand zal voorgoed verslaafd, uitgebuit en verdrukt zijn. Daartoe dient dit ‘jubeljaar’, het jaar van Gods genade. ‘Recht en barmhartigheid’ gaan daarbij hand in hand. Recht zonder barmhartigheid is vernietigend, en voor barmhartigheid zonder recht geldt: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. De combinatie van beide maakt dat we werkelijk in het reine komen met God, met onszelf en met elkaar.

Strofe 4

‘Wij danken God’, zo begint de strofe. Het zijn woorden die veelal na een schriftlezing klinken: ‘Zo spreekt de Heer. – Wij danken God’. Deze instemming is er ook in Lucas 4,22, waar alle mensen hun bijval betuigen. Amen, amen. In het vervolg verdwijnt deze instemming als sneeuw voor de zon. Hopelijk zal onze instemming, in woord en daad, het langer volhouden.

‘Deze stem’ heeft ‘geklonken in ons midden’. Want het Woord heeft onder ons gewoond. Dit is een feit dat nooit veroudert. Steeds als we de Schriften openen, klinkt die stem. 

Het Woord vraagt om een antwoord, en dat is allereerst het gebed. Jezus’ stem heeft ons ‘aangevuurd bij het bidden’ en wel ‘met uitzicht op Jeruzalem’. Deze uitdrukking zinspeelt op Daniel 6,11. Daniël is in ballingschap en verricht trouw zijn gebeden in de richting van het verre Jeruzalem. De ballingschap is tevens de situatie waarin Jesaja’s woorden voor het eerst klonken. Op een bepaalde manier is ballingschap de situatie van iedere gelovige. We verwachten de komst van het nieuwe Jeruzalem dat neerdaalt uit de hemel (Openbaring 21,2). We hopen ooit thuis te komen in onze moederstad, waarin al Jezus’ woorden werkelijkheid zijn geworden, alle tranen afgewist en alle gebroken harten genezen.

Liturgische bruikbaarheid

Het schriftgedeelte over Jezus’ eerste optreden in Nazaret wordt meestal gelezen in de groene tijd na kerst. In het Liedboek staat het dan ook in de rubriek ‘Epifaniëntijd’.
Het lied zou ook niet misstaan hebben in de rubriek ‘rond de schriften’ op ‘de eerste dag’. Steeds als we de Schriften openen, stellen we ons in op het vernemen van Gods eigen stem.
Verder zou het kunnen klinken als de gelovigen het woord beluisterd hebben en op het punt staan hun gebeden aan God te offeren. Immers, we worden ‘aangevuurd bij het bidden’ (strofe 4).

Auteur: Wouter van Voorst


Melodie

Paul Schollaert schreef deze melodie op verzoek van de redactie van Zingend Geloven bij de tekst van Jan Willem Schulte Nordholt. De gekozen toonsoort is Es (majeur).

Het lied begint op de dominant (de bes’) met een halve noot – een opvallende start! Op de onbeklemtoonde lettergreep staat een lange noot, op het volgende, belangrijker woord ‘Geest’ komt een kwartnoot. Zoals uit de trapsgewijze opbouw van de melodie (geen sprongen) grote verwantschap met het gregoriaans spreekt, zo is ook dit begin vergelijkbaar met de manier waarop in het gregoriaans een tekstaccent wordt voorbereid. Door een langere (of hogere) toon op een minder belangrijke lettergreep te plaatsen wordt er aandacht gecreëerd voor het onmiddellijk volgende, belangrijker vervolg.

De tekst van regel 2 is een explicitering van eind regel 1 (hem, die). Daarom buigt de melodie na een dalende lijn weer omhoog, zodat doorgezongen wordt naar het eind van de 2e regel. Deze voert naar de hoogste toon: de es”. Vaak bereikt in een vierregelig lied de melodie in de derde regel haar hoogtepunt, maar hier is het anders: een prachtige, natuurlijke opgaande lijn, vanaf de g’ tot en met de es”, gevolgd door een dalende kwart.

De derde regel gaat van hoog (de c”) naar de mediant, de terts van de melodie. Deze g’ wordt bereikt via een fraaie ‘krul’: f’-g’-bes’-as’-g’. De spanning wordt hierdoor enigszins afgebouwd, er ontstaat in zekere zin een ‘rustmoment’. Onmiddellijk hierna wordt de schijnbare ‘stilstand’ verbroken: de vierde regel heeft een andere ritmiek, die aan het zingen een nieuwe impuls geeft. Ze past vrijwel volmaakt bij de accenten in de vierde tekstregel van alle coupletten.

Er staan geen maatstrepen; het lied zal vrij en met een natuurlijke dictie van de tekst worden gezongen. Ook bij de directie zal de cantor of koorleider uitgaan van de gang van de tekst en niet ‘de maat slaan’. Hij of zij kan voor de leiding aan de zang het best gebruik maken van de zogenaamde ‘cheironomie’. Met de term ‘cheironomie’ (Grieks: cheir = hand, nomos = regel) wordt de leer en de praktijk van de handgebaren bedoeld waarmee het ritme en het verloop van de melodie plastisch wordt weergegeven. Het is een bij de uitvoering van gregoriaanse gezangen gebruikelijke manier van leiding geven aan de zangers. De cantor of koorleider slaat niet de maat, maar geeft met bewegingen van de hand de melodische declamatie van de tekst aan. De neumen die men in vroeg middeleeuwse muziekhandschriften tegenkomt, geven (zo neemt men aan) ook de bewegingen van de hand weer. Basis blijft de betekenis en de declamatie van de tekst. In eind van regel 4 gebruikt de zangleider een verlengde slag, waaronder drie kwartnoten vallen (‘eigen stem’).

De halve noot is teleenheid, halve noot = 72. Niet te langzaam!

Begeleiding en koorzetting

Christiaan Winter (*1967) schreef de begeleiding bij dit lied (zie begeleidingsuitgave bij het Liedboek, blz. 836) Het eerste akkoord is in sextligging: de terts van het grondakkoord ligt in de bas. Hiermee onderschrijft hij het ‘voorzichtige’ begin van de melodie: niet direct het volle pond! Tegelijk valt op dat de bas in de eerste ‘maten’ vooruitloopt op de melodie van de tweede regel: G-As-Bes-c-Bes.

De bas van de begeleiding kent louter halve noten, behalve in de vierde regel. Daar is sprake van een doorgaande lijn van kwarten, die de andere ritmische beweging van de melodie ondersteunt.

Het vloeiende karakter van de melodie vraagt om een doorgaande beweging bij het zingen. Dit geldt zeker voor regel 2 en 3: ze lopen als het ware in elkaar over. Bij de begeleiding van Christiaan Winter is dit te horen doordat hij de tenorstem (g) overbindt naar het begin van regel 3, het volgende akkoord.

Bij de koorzetting kiest de Vlaamse componist Kurt Bikkembergs (*1963) op deze plek voor een korte ‘adempauze’: hij maakt duidelijk een nieuw beging bij regel 3 door een opvallend nieuw akkoord te gebruiken. De melodie maakt in regel 3 een nieuwe start.

Deze zetting is op verschillende manieren te gebruiken. Het is heel goed mogelijk om alleen de begeleiding te spelen ter ondersteuning van de gemeentezang. De begeleiding maakt bij de driestemmige vocale zetting (sopraan-alt-mannenstem) de harmonieën compleet. Een a capella uitvoering van de driestemmige zetting heeft dan ook niet de voorkeur.

Correcties:

Zetting Bikkembergs: de boogjes bij alt- en mannenstem op het eind van regel 2 (bij ‘verkoren’) staan niet correct, maar moeten een kwart later staan: in de altpartij bij es’-f’; in de mannenpartij bij g-as.

Zetting Winter: in de eerste drukken van de begeleidingenbundel staan in de sopraanpartij komma’s op de verkeerde plaats; de eerste komt te vervallen, de tweede en derde moeten één noot later staan.

Auteur: Siem Groot


Media

Uitvoerenden: Kathedraalkoor Brugge o.l.v. Ignace Thevelein; Jos Bielen, orgel