Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

531 - Jezus die langs het water liep


Een eerste kennismaking

Ad den Besten schreef een fraai schriftgezang over de roeping van de eerste discipelen (Matteüs 4,18-22 en parallelle perikopen). In de liedtekst worden ook andere bijbelfragmenten gehoord, en zo wordt het een lied over de navolging van Christus. In de eerste strofe komt bovenstaand verhaal ter sprake, in de tweede strofe herkennen we de roeping van Zacheüs (Lucas 19,1-10). In beide strofen treedt in de tweede helft een actualisatie op: ‘Hij komt misschien vandaag voorbij...’ Hier staan de woorden in de tegenwoordige tijd geschreven.
De laatste strofe wordt helemaal op ons betrokken en is dus geheel in de tegenwoordige tijd gesteld. Was er eerst nog sprake van ‘Jezus die lang het water liep’ (1) en ‘Jezus die langs de straten kwam’ (2), nu is er sprake van ‘Christus die door de wereld gaat’; het is de knecht des Heren die zijn stem niet verheft op de straat (regel 2; vergelijk Jesaja 42,2). In deze strofe klinken ook de woorden van de belijdenis van Petrus mee (Johannes 6,68; zie regel 6 en 8).
Het lied moet beslist niet te snel gezongen worden. De tekst spreekt over ‘lopen’, ‘komen’ en ‘gaan’. Componist Frits Mehrtens heeft dit in de muziek uitgedrukt door een gaand karakter op te roepen met een lopende bas in de begeleiding.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied verscheen voor het eerst in de Bijbel voor de kinderen van Dr. J.L. Klink (deel II. Het Nieuwe Testament met zingen en spelen, Baarn 1961, blz. 99). Enkele jaren later treffen we het aan in de bundel liedteksten van Ad den Besten Loflied voor tegenstem (Baarn 1965, blz. 21) met de titel ‘Een kinderlied van de navolging van Christus’. Deze ondertitel is niet overgenomen in het Liedboek. Voorafgaand aan publicatie in het Liedboek voor de kerken (1973) is het opgenomen in het gereformeerde bundeltje Filippus liederenboek (1969, nr. 53).
In het Liedboek voor de Kerken staat het als gezang 47 in de afdeling ‘Bijbelliederen’ en het heeft daarna een plaats verworven in diverse liedbundels op het protestantse erf. Het lied is ook in rooms-katholieke kring bekend geworden. Zo is het als nr. 478 opgenomen in Gezangen voor Liturgie (1984).
Het lied is zowel in het Duits als in het Engels vertaald en heeft in diverse liedbundels een plaats gekregen. Een Duitse vertaling van Jürgen Henkys (1929-2015), ‘Jesus, der zu den Fischern lief’, verscheen in Steig in das Bot (Berlijn 1981, nr. 14). Het lied is later opgenomen in Evangelisches Gesangbuch (1994, nr. 313). Voor het Engels taalgebied is het lied vertaald door Alan Luff (1928-2020), ‘Jesus, who walked beside the lake’ en opgenomen in Colours of Grace (2006, nr. 137).

Inhoud

Gezien de tijd van ontstaan in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw mag dit kinderlied bijzonder genoemd worden.

Opbouw

Het lied bestaat uit drie strofen, waarbij elke eerste regel veel overeenkomsten vertoont met Jezus of Christus als onderwerp. Eerste en laatste woord zijn in elke strofe dezelfde: ‘Jezus/Christus’ en ‘leven’. Hij geeft ons alles, het (eeuwig) leven en tot ons komt de vraag onszelf voluit te geven.
Strofe 1 en 2 hebben eenzelfde opbouw. De eerste vier regels refereren in een verhalende verleden tijd aan passages uit de evangeliën. De vier laatste regels in de tegenwoordige tijd richten zich tot de zingende gemeente op wie nu een beroep gedaan wordt om te antwoorden op de roep van Jezus en Hem na te volgen.
Strofe 3 wijkt van het in de vorige strofen gehanteerde stramien af en is geheel in de tegenwoordige tijd geschreven.
Het lied heeft een vertellend karakter. Het gaat over Christus die ons uitnodigt Hem te volgen. Anders dan in veel andere liederen van de hand van Den Besten ontbreekt hier de gebedstoon.
Het is een lied waarin de roepingsverhalen van de leerlingen uit de sfeer van het verleden gehaald worden. We zijn zelf in het geding als we lezen over de leerlingen die gehoor gaven aan de uitnodiging van Christus.
De dichter laat ook uitkomen dat Christus geen drempels opwerpt en dat Hij allen zonder aanzien des persoons in het hart wil raken.
Liefde en genade voor allen, al vallen die woorden hier niet, zijn het die Christus bewegen.
Vanwege het woordgebruik van ‘mij’ (strofe 1 en 2) karakteriseert de dichter zelf zijn lied als ‘een liedachtig lyrisch gedicht’ (Compendium bij het Liedboek voor de Kerken, k. 230).

Strofe 1

De plaats van handeling is het water, in het bijzonder de kustlijn.
Deze strofe verwijst naar het verhaal van de roeping van de leerlingen, in het bijzonder Simon en Andreas (Matteüs 4,18; Marcus 1,16-17; Lucas 5,1-3) die midden in hun werkzame bezigheden worden uitgenodigd Jezus te volgen. Een uitstel bij het gehoor geven aan de roeping is er niet bij. Er lijkt sprake van een onontkoombaar woord van Jezus dat met gezag op de vissers afkomt: ‘zomaar zonder praten’.
De vijfde regel van strofe 1 en 2 zijn identiek en markeren de overgang naar het heden, waarbij wij zelf in het geding zijn: de roep tot de leerlingen geldt voor ons vandaag en laat ons niet in het ongewisse wat de inhoud aangaat. Jezus navolgen betekent dat alles wordt opgegeven en dat wij Hem trouw ‘naleven’, waarbij te denken valt aan ‘De navolging van Christus’ van Thomas a Kempis (±1380-1471).

Strofe 2

De blik wordt nu verplaatst naar de straten, als plaats waar Jezus het woord tot de schare richt. Dat geeft aan de roeping en navolging een dynamisch en openbaar karakter. Jezus opereert niet in obscure zaaltjes, maar reist door stad en land om mensen te winnen voor het koninkrijk van de hemel, de nieuwe wereld.
De strofe verwijst in regel 2 zonder het expliciet te benoemen naar het verhaal van de ontmoeting van Jezus met de tollenaar Zacheüs (Lucas 19,1-10). Jezus zoekt degenen op die veracht worden en niet voldoen aan dikwijls rigide morele standaarden. De roeping gaat uit naar iedereen ongeacht iemands levenswandel.
De woorden ‘voor nu en voor nadeze’ geven aan dat de presentie van Jezus geen incident is, maar in de tijd voortduurt.
In de laatste vier regels actualiseert de dichter de roep van Jezus om Hem na te volgen. De navolging is allerminst vrijblijvend. Er wordt niet minder van ons gevraagd dan dat wij aan Jezus ‘de rijkdom van ons leven’ geven. De open formulering laat voor ieder open wat daar onder verstaan kan worden.

Strofe 3

De plaats van handeling wordt nu tot de wereld uitgebreid, wijder kan het niet.
Deze strofe staat geheel in de tegenwoordige tijd. Daarom gaat de dichter van de naam Jezus in de twee voorgaande strofen over op de naam van Christus. Christus spreekt ons aan.
De zin ‘verheft zijn stem niet op de straat’ verwijst naar het lied van de knecht van de Heer (Jesaja 42,2) en tekent Christus in zijn zachtmoedigheid.
Waar er in strofe 1 en 2 sprake is van ‘ons’ en ‘mij’, klinkt in deze strofe alleen de eerste persoon meervoud. De zingende gemeente wordt uitgenodigd op de aanspraak van Christus te antwoorden en mee te gaan in zijn spoor.
In deze strofe tekent de dichter ook de lastige kant van de navolging. Er zal een keuze gemaakt en afstand genomen moeten worden van wat ons veel aantrekkelijker lijkt dan de navolging die het nodige van ons kan vragen.
De vraag ‘tot wie zouden wij anders gaan?’ refereert aan de vraag van Simon Petrus: ’Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven ‘(Johannes 6,68).
Ging het in strofe 2 om wat wij dienen te geven, nu horen we wat Christus ons zal schenken.
In de laatste twee regels horen we dat Christus ons alles zal geven, het eeuwig leven. Deze regels vormen hiermee een mooi contrast met de twee laatste regels van de strofen 1 en 2, waar wij zelf het subject zijn. ‘Alles’ krijgt door de syncope extra accent.
Zo worden in het lied verleden (roeping van de leerlingen), heden (beide tweede delen van strofe 1 en 2 en strofe 3) en toekomst (‘zal ons geven’) met elkaar verbonden.

Vorm

Het lied is kunstig opgebouwd met het rijmschema is: AAbbCCdd.
We treffen herhaling van woordcombinaties aan: ‘jou en mij’ (strofe 1, regel 6), ‘jou terzij of mij’ (strofe 2, regel 6). Het is aardig te vermelden dat in de editie van het Liedboek voor de kerken het oorspronkelijke ‘jou’ (in regel 6 van de strofen 1 en 2) gewijzigd werd in het afstandelijker ‘u’. Die wijziging is in het Liedboek weer teniet gedaan.
De dichter hanteert naast het eindrijm diverse rijmsoorten. Alliteratie vinden in strofe 1 (‘langs’-‘liep’ en ‘zomaar’-‘zonder’), strofe 2 (‘woning’-‘wezen’) en strofe 3 (‘hart’-‘heden’). Assonantie komen we onder andere in strofe 2 tegen (‘terzij of mij’).

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is goed bruikbaar in de epifaniëntijd waarin de roepingsverhalen doorgaans aan de orde zijn en kan zijn waarde hebben bij diensten, waarin het thema navolging aan de orde is, en in diensten waarin ambtsdragers bevestigd worden of belijdenis wordt gedaan.

Auteur: Arie Broekhuis


Melodie

Van Frits Mehrtens is bekend dat hij bij het schrijven van een melodie voor een kerklied de tekst nauwgezet analyseerde – betekenis, rijmschema, metrum, afwijkende accenten, et cetera – zodat de te schrijven melodie met die tekst een hechte eenheid zou gaan vormen. Mehrtens legde van dit studieproces verantwoording af in het Compendium van 1977. Ook bij het componeren van de melodie voor ‘Jezus, die langs het water liep’ gebeurde dat: ‘Het ‘lopen’ uit de eerste strofe, versterkt door ‘Jezus die langs de straten kwam’ in de tweede, en het ‘Christus die door de wereld gaat’ in de derde strofe gaven mij de impuls tot het ‘gaande’ karakter. Dat gaande karakter heb ik ondergebracht in de bas van de begeleiding (…) in de vorm van een basso ostinato. (…) Het rijmschema kopieerde ik letterlijk, hield het ritme eenvoudig en onderbrak de stereotypie door een syncope in de laatste regel (Compendium, k. 230).
De achtregelige melodie in d-mineur volgt het rijmschema A-A-b-b-C-C-d-d nauwgezet: in de eerste drie regelparen (1-2, 3-4, 5-6) zijn de melodieën van de regels gelijk, waarbij alleen de eerste noot ritmisch en soms melodisch afwijkt. Alleen in het laatste regelpaar zijn de beide regels melodisch niet gelijk. Deze paarsgewijze opbouw wordt versterkt doordat elke regel een duidelijk stijgende of dalende melodiecurve heeft: 1-2 en 7 zijn stijgend (blauwe pijl), 3-4, 5-6 en 8 zijn dalend (groene pijl).
De dubbele syncope (zie rode streepjes) en de ritmische verbreding in de slotregel (deze regel telt drie maten in plaats van twee in de overige regels) rondt de melodie op een natuurlijke wijze af. Tevens worden door die dubbele syncope op bepaalde woorden accenten gelegd, die voor de betekenis van de tekst van belang zijn: ‘en trouw Hem na te keven’ (strofe 1), ‘de rijkdom van het leven’ (strofe 2) en ‘alles – het eeuwig leven’ (strofe 3).
Het gaande karakter van de tekst heeft Mehrtens op drie manieren in de melodie uitgedrukt: allereerst door een ostinato-motief in de begeleiding: een lopende bas (d-c-Bes-A; zie begeleidingsuitgave bij het Liedboek), hieronder aangegeven met een oranje haak:
Daarnaast wordt dit karakter versterkt door de overheersende secundebeweging, waarbij de laatste regel daarmee sterk contrasteert door de kwartsprong (d”-a’) en de tertssprongen (a’-f’ en f’-d’).
Ten slotte krijgt het gaande karakter gestalte in het tempo: andante (= ‘gaande’) met als tempo MM = 104 voor de kwartnoot. Het lied wordt in een 4/4-maat gezongen (niet in een 2/2-maat!).

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Hervormde Cantorij Culemborg o.l.v. Bert Lassing; Marco bij de Vaate, orgel (bron: KRO-NCRV)