Een eerste kennismaking
Ad den Besten schreef een fraai schriftgezang over de roeping van de eerste discipelen (Matteüs 4,18-22 en parallelle perikopen). In de liedtekst worden ook andere bijbelfragmenten gehoord, en zo wordt het een lied over de navolging van Christus. In de eerste strofe komt bovenstaand verhaal ter sprake, in de tweede strofe herkennen we de roeping van Zacheüs (Lucas 19,1-10). In beide strofen treedt in de tweede helft een actualisatie op: ‘Hij komt misschien vandaag voorbij...’ Hier staan de woorden in de tegenwoordige tijd geschreven.
De laatste strofe wordt helemaal op ons betrokken en is dus geheel in de tegenwoordige tijd gesteld. Was er eerst nog sprake van ‘Jezus die lang het water liep’ (1) en ‘Jezus die langs de straten kwam’ (2), nu is er sprake van ‘Christus die door de wereld gaat’; het is de knecht des Heren die zijn stem niet verheft op de straat (regel 2; vergelijk Jesaja 42,2). In deze strofe klinken ook de woorden van de belijdenis van Petrus mee (Johannes 6,68; zie regel 6 en 8).
Het lied moet beslist niet te snel gezongen worden. De tekst spreekt over ‘lopen’, ‘komen’ en ‘gaan’. Componist Frits Mehrtens heeft dit in de muziek uitgedrukt door een gaand karakter op te roepen met een lopende bas in de begeleiding.
Auteur: Pieter Endedijk
Ad den Besten | |
Frits Mehrtens |
Tekst
Ontstaan en verspreiding
Dit lied verscheen voor het eerst in de Bijbel voor de kinderen van Dr. J.L. Klink (deel II. Het Nieuwe Testament met zingen en spelen, Baarn 1961, blz. 99). Enkele jaren later treffen we het aan in de bundel liedteksten van Ad den Besten Loflied voor tegenstem (Baarn 1965, blz. 21) met de titel ‘Een kinderlied van de navolging van Christus’. Deze ondertitel is niet overgenomen in het Liedboek.
In het Liedboek voor de Kerken (1973) staat het als gezang 47 in de afdeling ‘Bijbelliederen’ en heeft het daarnaast een plaats verworven in diverse liedbundels op het protestantse erf. Het lied is ook in rooms-katholieke kring bekend geworden. Zo is het als nr. 478 opgenomen in Gezangen voor Liturgie (1984).
Het lied is zowel in het Duits als in het Engels vertaald en heeft in liedbundels een plaats gekregen. Een Duitse vertaling van Jürgen Henkys (1929-2015), ‘Jesus, der zu den Fischern lief’, verscheen in Steig in das Bot (Berlijn 1981, nr. 14). Het lied is later opgenomen in Evangelisches Gesangbuch (1994, nr. 313). Voor het Engels taalgebied is het lied vertaald door Alan Luff (1928-2020), ‘Jesus, who walked beside the lake’ en opgenomen in Colours of Grace (2006, nr. 137).
Inhoud
Gezien de tijd van ontstaan in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw mag dit kinderlied bijzonder genoemd worden.
Opbouw
Het lied bestaat uit drie strofen, waarbij elke eerste regel veel overeenkomsten vertoont met Jezus of Christus als onderwerp. Eerste en laatste woord zijn in elke strofe dezelfde: ‘Jezus/Christus’ en ‘leven’. Hij geeft ons alles, het (eeuwig) leven en tot ons komt de vraag onszelf voluit te geven.
Strofe 1 en 2 hebben eenzelfde opbouw. De eerste vier regels refereren in een verhalende verleden tijd aan passages uit de evangeliën. De vier laatste regels in de tegenwoordige tijd richten zich tot de zingende gemeente op wie nu een beroep gedaan wordt om te antwoorden op de roep van Jezus en Hem na te volgen.
Strofe 3 wijkt van het in de vorige strofen gehanteerde stramien af en is geheel in de tegenwoordige tijd geschreven.
Het lied heeft een vertellend karakter. Het gaat over Christus die ons uitnodigt Hem te volgen. Anders dan in veel andere liederen van de hand van Den Besten ontbreekt hier de gebedstoon.
Het is een lied waarin de roepingsverhalen van de leerlingen uit de sfeer van het verleden gehaald worden. We zijn zelf in het geding als we lezen over de leerlingen die gehoor gaven aan de uitnodiging van Christus.
De dichter laat ook uitkomen dat Christus geen drempels opwerpt en dat Hij allen zonder aanzien des persoons in het hart wil raken.
Liefde en genade voor allen, al vallen die woorden hier niet, zijn het die Christus bewegen.
Vanwege het woordgebruik van ‘mij’ (strofe 1 en 2) karakteriseert de dichter zelf zijn lied als ‘een liedachtig lyrisch gedicht’ (Compendium bij het Liedboek voor de Kerken, k. 230).
Strofe 1
De plaats van handeling is het water, in het bijzonder de kustlijn.
Deze strofe verwijst naar het verhaal van de roeping van de leerlingen, in het bijzonder Simon en Andreas (Matteüs 4,18; Marcus 1,16-17; Lucas 5,1-3) die midden in hun werkzame bezigheden worden uitgenodigd Jezus te volgen. Een uitstel bij het gehoor geven aan de roeping is er niet bij. Er lijkt sprake van een onontkoombaar woord van Jezus dat met gezag op de vissers afkomt: ‘zomaar zonder praten’.
De vijfde regel van strofe 1 en 2 zijn identiek en markeren de overgang naar het heden, waarbij wij zelf in het geding zijn: de roep tot de leerlingen geldt voor ons vandaag en laat ons niet in het ongewisse wat de inhoud aangaat. Jezus navolgen betekent dat alles wordt opgegeven en dat wij Hem trouw ‘naleven’, waarbij te denken valt aan ‘De navolging van Christus’ van Thomas a Kempis (±1380-1471).
Strofe 2
De blik wordt nu verplaatst naar de straten, als plaats waar Jezus het woord tot de schare richt. Dat geeft aan de roeping en navolging een dynamisch en openbaar karakter. Jezus opereert niet in obscure zaaltjes, maar reist door stad en land om mensen te winnen voor het koninkrijk van de hemel, de nieuwe wereld.
De strofe verwijst in regel 2 zonder het expliciet te benoemen naar het verhaal van de ontmoeting van Jezus met de tollenaar Zacheüs (Lucas 19,1-10). Jezus zoekt degenen op die veracht worden en niet voldoen aan dikwijls rigide morele standaarden. De roeping gaat uit naar iedereen ongeacht iemands levenswandel.
De woorden ‘voor nu en voor nadeze’ geven aan dat de presentie van Jezus geen incident is, maar in de tijd voortduurt.
In de laatste vier regels actualiseert de dichter de roep van Jezus om Hem na te volgen. De navolging is allerminst vrijblijvend. Er wordt niet minder van ons gevraagd dan dat wij aan Jezus ‘de rijkdom van ons leven’ geven. De open formulering laat voor ieder open wat daar onder verstaan kan worden.
Strofe 3
De plaats van handeling wordt nu tot de wereld uitgebreid, wijder kan het niet.
Deze strofe staat geheel in de tegenwoordige tijd. Daarom gaat de dichter van de naam Jezus in de twee voorgaande strofen over op de naam van Christus. Christus spreekt ons aan.
De zin ‘verheft zijn stem niet op de straat’ verwijst naar het lied van de knecht van de Heer (Jesaja 42,2) en tekent Christus in zijn zachtmoedigheid.
Waar er in strofe 1 en 2 sprake is van ‘ons’ en ‘mij’, klinkt in deze strofe alleen de eerste persoon meervoud. De zingende gemeente wordt uitgenodigd op de aanspraak van Christus te antwoorden en mee te gaan in zijn spoor.
In deze strofe tekent de dichter ook de lastige kant van de navolging. Er zal een keuze gemaakt en afstand genomen moeten worden van wat ons veel aantrekkelijker lijkt dan de navolging die het nodige van ons kan vragen.
De vraag ‘tot wie zouden wij anders gaan?’ refereert aan de vraag van Simon Petrus: ’Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven ‘(Johannes 6,68).
Ging het in strofe 2 om wat wij dienen te geven, nu horen we wat Christus ons zal schenken.
In de laatste twee regels horen we dat Christus ons alles zal geven, het eeuwig leven. Deze regels vormen hiermee een mooi contrast met de twee laatste regels van de strofen 1 en 2, waar wij zelf het subject zijn. ‘Alles’ krijgt door de syncope extra accent.
Zo worden in het lied verleden (roeping van de leerlingen), heden (beide tweede delen van strofe 1 en 2 en strofe 3) en toekomst (‘zal ons geven’) met elkaar verbonden.
Vorm
Het lied is kunstig opgebouwd met het rijmschema is: AAbbCCcdd.
We treffen herhaling van woordcombinaties aan: ‘jou en mij’ (strofe 1, regel 6), ‘jou terzij of mij’ (strofe 2, regel 6). Het is aardig te vermelden dat in de editie van het Liedboek voor de kerken het oorspronkelijke ‘jou’ (in regel 6 van de strofen 1 en 2) gewijzigd werd in het afstandelijker ‘u’. Die wijziging is in het Liedboek weer teniet gedaan.
De dichter hanteert naast het eindrijm diverse rijmsoorten. Alliteratie vinden in strofe 1 (‘langs’-‘liep’ en ‘zomaar’-‘zonder’), strofe 2 (‘woning’-‘wezen’) en strofe 3 (‘hart’-‘heden’). Assonantie komen we onder andere in strofe 2 tegen (‘terzij of mij’).
Liturgische bruikbaarheid
Het lied is goed bruikbaar in de epifaniëntijd waarin de roepingsverhalen doorgaans aan de orde zijn en kan zijn waarde hebben bij diensten, waarin het thema navolging aan de orde is, en in diensten waarin ambtsdragers bevestigd worden of belijdenis wordt gedaan.
Auteur: Arie Broekhuis
Melodie
Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de tekst is nieuw geschreven voor deze website.
De toonpartner van dit lied, ik herinner mij het nog goed, is vanuit de muziek als totaliteit, als méérstemmigheid op de woorden van Ad den Besten toegelopen. Het ‘lopen’ uit de eerste strofe, versterkt door ‘Jezus die langs de straten kwam’ in de tweede, en het ‘Christus die door de wereld gaat’ in de derde strofe gaven mij de impuls tot het ‘gaande’ karakter.
Dat gaande karakter heb ik ondergebracht in de bas van de begeleiding en wel in de vorm van een basso ostinato. Omdat ik de tekst van Ad den Besten zo uitstekend geschikt achtte voor kinderen, zocht ik naar eenvoudige patronen voor de verschillende regels. Het rijmschema kopieerde ik letterlijk, hield het ritme eenvoudig en onderbrak de stereotypie door een syncope in de laatste regel.
Juist door de ostinate bas kunnen de coupletten goed aaneen gezongen worden.
Bij uitvoering door instrumenten verdient het aanbeveling om de bas pizzicato te laten spelen.
Auteur: Frits Mehrtens
Media
Uitvoerenden: Hervormde Cantorij Culemborg o.l.v. Bert Lassing; Marco bij de Vaate, orgel (bron: KRO-NCRV)