Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

532 - De visser ging uit vissen


Een eerste kennismaking

Als het evangelie over de roeping van de eerste discipelen wordt gelezen (zoals Lucas 5,1-11), is dit lied passend om met jong en ouder te zingen.
De dichter Hans Bouma schreef deze tekst voor een dienst waarin dit evangelie aan de orde was. Het is een vertellend lied geworden. Wie dit lied zingt, leert het verhaal kennen, en eigenlijk moeten we ons bij het zingen voorstellen dat we het verhaal nog níet kennen. Over wie gaat het? Pas aan het eind wordt duidelijk over wie het gaat, wie die visser is: Simon Petrus, de visser die zelf een vis blijkt te zijn (‘de vis die vissen kan’), in dienst van de grote visserman (strofe 4). De eerste drie strofen gaan vooral over de visser die een vis is: ‘hij hapte naar het woord’ (strofe 2); ‘de visser spartelt tegen’ (strofe 3). Het tweede deel van het lied heeft het woord van Jezus als uitgangspunt: ‘Voortaan zul je mensen vangen’ (Lucas 5,10). Er is ‘een zee van mensen, die snakken naar het woord’.
De melodie van Marijke Bleij-Pel kent een eenvoudig dalend motief (in regel 1 en 3) en een ritmisch motief in de andere regels als contrast.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Herkomst en verspreiding

Het lied werd in 1987 voor het eerste gepubliceerd in deel 2 van de vierdelige serie Geestelijke liederen voor kinderen. Bijbelliedjes uit het Nieuwe Testament. De melodie erbij was van de hand van Hans Peters. De titel boven het lied luidde: ‘Het lied van Simon de visser’. In 1998 verscheen aflevering 6 van de serie Zingend Geloven met daarin het lied ‘De visser ging uit vissen’ (nr. 74). Het stond twee jaar later ook in de zevende aflevering van dezelfde serie (nr. 70), die helemaal gewijd was aan het kerklied voor kinderen. In beide afleveringen ging het lied vergezeld met een melodie van Marijke Bleij. Deze werd ook gekozen voor het Liedboek.
Met de melodie van Hans Peters verscheen het daarna nog in De wereld is een toverbal – Bijbel- en themaliederen voor kinderen (Kampen 2004, blz. 182). Hans Bouma nam zijn liedtekst op in zijn bundel Zij zingen zich een weg (Kampen 2005, nr. 60). Daar gaat het lied vergezeld van een melodie van Kees Huges.

Inhoud

In Zingend Geloven deel 7 wordt opgemerkt dat het Bijbelverhaal uit Lucas 5,1-11, waarbij dit lied geschreven is, ‘op een speelse manier in beeld [is] gebracht’ (blz. 138). De speelsheid blijkt uit diverse beelden en bewoordingen die ontleend zijn aan de visserij (zie hieronder).

Couplet 1

Het eerste couplet is beschrijvend en begint plompverloren met ‘De visser ging uit vissen’. Wie die visser is, wordt niet vermeld. ‘Hij deed wat Jezus zei’, maar wat de Jezus zei, wordt niet onder woorden gebracht. De visser ving netten vol; ook dit is een zakelijk mededeling. Wie het verhaal van de wonderbare visvangst niet kent, tast nog in het duister waar dit lied over gaat. In het licht van Lucas 5 is de eerste strofe wel duidelijk: de visser gaf gevolg aan de opdracht van Jezus om naar diep water te varen en daar de netten uit te gooien. Voor vissers was dat een merkwaardig bevel, niet alleen omdat ze juist de hele nacht tevergeefs hadden gevist, maar ook omdat de vissen het best in ondiep water en aan het einde van de nacht gevangen kunnen worden. Tegen alle verwachtingen in zwom een enorme school vissen in de netten.

Couplet 2 en 3

In couplet 2 blijkt het echter niet om gevangen vis te gaan, maar om de visser: hij wordt gevangen en als een vis aan boord van het schip getrokken, waar hij hapt naar ‘adem’, naar ‘het woord’.
De visserijmetaforen worden in het volgende couplet voortgezet: terwijl de visser hapt naar het woord, spartelt hij ook tegen zoals een vis op het droge. Maar Jezus houdt hem vast.

Couplet 4

Couplet 4 vormt inhoudelijk gezien de spil waar het Bijbelverhaal en het lied om draait: de grote visserman, Jezus, roept Simon in zijn dienst; hij moet visser van mensen worden (Lucas 5,10).
Waar Simon in couplet 2 en 3 nog als een vis gevangen, opgevist wordt, is hij in deze strofe zelf ‘de vis die vissen kan’ (regel 4 en 5). Maar evengoed kan met de ‘vis’ de Jezus (‘Hij’) bedoeld worden, zoals ‘visserman’ in regel 2 ook verwijst naar ‘Hij’ en niet naar ‘hem’ uit regel 1. In dat geval zou ‘vis’ een verwijzing kunnen zijn naar het vroegchristelijke, naar Jezus verwijzende ichtusteken. Deze interpretatie ligt meer voor de hand. In het volgende couplet wordt namelijk gevraagd wie het werk van de Jezus voortzet. Het antwoord daarop, ‘Simon Petrus’, klinkt pas in het slotcouplet.

Couplet 5 en 6

Het vijfde couplet is in zekere zin de tegenhanger van couplet 2. Anders dan in dat couplet is ‘het woord’ in de vijfde strofe niet enkel gericht op ‘de visser’, maar op ‘een zee van mensen’. Het ‘snakken naar het woord’ heeft een relatie met couplet 2 waar de visser ‘hapte naar het woord’.
Couplet 6 maakt uiteindelijk bekend wie de visser uit de voorgaande coupletten is: Simon Petrus. In het Lucasevangelie wordt de leerling aanvankelijk alleen als ‘Simon’ aangeduid. Ook in de eerste zeven verzen van Lucas 5 is dat het geval. Wanneer hij op zijn knieën gaat voor Jezus, wordt hij voor het eerst ‘Simon Petrus’ genoemd (Lucas 5,8). ‘Petrus’ – ‘rots’ – is de naam die Jezus aan Simon gaf (Marcus 3,16).
De slotstrofe is gerelateerd aan de eerste strofe, maar dan wel via ‘tegenstellingen’: waar in strofe 1 de visser zijn schip het meer opvoer, zet hij in strofe 6 zijn schip aan de kant. Waar hij in strofe 1 op het meer ‘netten vol’ ving, wordt hij in couplet 6 ‘een visser op het land’.

Vorm

Het lied bestaat uit zes vijfregelige strofen met het rijmschema aBaBB. Elke regel bestaat uit drie jamben met in de regels 1 en 3 een toegevoegde onbeklemtoonde lettergreep vanwege vrouwelijk rijm.
De derde regel is in elk couplet een herhaling van de eerste, en de vijfde regel een herhaling van de vierde. In De wereld is een toverbal en Zij zingen zich een weg bestaan de strofen uit vier regels. De herhaling van de vierde regel zal door de componiste van de melodie uit het Liedboek toegevoegd zijn.


Melodie

De melodie staat als dorisch genoteerd (bij d-klein had zij immers een mol als voortekening moeten hebben). Ook het melodisch verloop maakt het logisch de wijs als dorisch op te vatten. De regels 1, 2 en 5 spelen zich daarbij af in het toonbereik d’-a’ van het hexachordum naturale. De regels 3 en 4 bewegen zich in het hexachordum durum (g’-e”). De melodie bevat ook diverse elementen die in veel dorische melodieën voorkomen: de aanhef op de dominanttoon (a’), de melodische formules re-fa-sol-la (d’-f’-g’-a’) in regel 2, en re-la-sol-fa-mi-re (d’-a’-g’-f’-e’-d’) in regel 5.
Evenals andere dorische melodieën waarin de hexachorden naturale en durum aan elkaar verbonden zijn, klinkt de melodie van Liedboek 532 ferm en vol zekerheid.

De speelsheid waarmee het Bijbelverhaal verteld wordt, typeert ook de melodie, vooral in ritmisch opzicht. Voorbeeld hiervan is de wijze waarop het dalende motiefje a’-g’-f’, dat in regel 3 een terts hoger klinkt, ritmisch vorm is gegeven:
In de regels 2, 4 en 5 valt het ‘swingende’ syncope-ritme op, waarbij de achtste noot uiteraard op een het niet-beklemtoonde deel van de jambe valt:
Speels kan men ook de ritmiek noemen bij de overgang van regel 4 naar 5; de 4/4-maat is daar even een 2/4-maat, waarbij de laatste regel niet met een kwartnoot rust begint, maar meteen aansluit bij de voorgaande regel:
Overigens staat in de notatie van regel 1 ten onrechte een kwartnootrust genoteerd; de melodie begint met een opmaat van een kwartnoot.

In Zingend Geloven staat voor de uitvoering van de melodie een rolverdeling aangeven: een koor zingt de regels 1 tot en met 4, waarbij de vijfde regel steeds door ‘allen’ gezongen wordt. Uiteraard zijn andere rolverdelingen, bijvoorbeeld kinderen/vrouwen – allen, eveneens mogelijk. Ook wat de uitvoeringspraktijk betreft, is dan sprake van een ‘speelse manier’ waarop het Bijbelverhaal gebracht wordt.

De melodie moet in een vlot tempo gezongen worden: ca. MM 112-120 voor de kwartnoot. Gezien dit vereiste tempo is aan te bevelen de halve noot als teleenheid (MM 56-60) te nemen. Vooral de gebruikte ritmiek nodigt uit om slaginstrumenten bij de begeleiding in te schakelen.


Liturgische bruikbaarheid

De redactie van het Liedboek nam het lied op in de rubriek ‘Epifaniëntijd’. Deze rubricering houdt verband met het gegeven dat het lied geschreven is bij Lucas 5,1-11, het verhaal van de wonderbare visvangst, dat op de vijfde zondag van Epifanie in het C-jaar de evangelielezing is.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Ensemble Sonus Vita o.l.v. Anjo de Haan; Pieter Pilon, orgel (bron: KRO-NCRV)