Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

546 - Wees blijde nu, in ’t midden van het lijden


Een eerste kennismaking

De vierde zondag van de veertigdagentijd, Laetare, draagt ook de naam ‘Klein Pasen’. Dat is het midden van de vastentijd, ‘in ’t midden van het lijden’ (strofe 1, eerste regel), en op deze zondag is de vreugde van Pasen al merkbaar, voordat de passie tot klinken komt. De kleur paars licht op tot ‘rozerood’ (strofe 4, regel 4).
Om iets van de woorden te kunnen verstaan is van belang te weten dat Willem Barnard de tekst schreef als ‘zondagslied en leerdicht naar de motieven van Klein Pasen of Laetare’. Die motieven moeten dan wel gezocht worden in de gegevens van het klassieke leesrooster.
De introïtus van deze zondag bestaat uit Jesaja 66,10-11 en Psalm 122, de vreugde om Jeruzalem, ‘de vredesstad’ (strofe 1), ‘de stad van de belofte’ (strofe 3). Het klassieke epistel, Galaten 4,22-31, noemt het hemelse Jeruzalem (‘de stad die boven is’, strofe 2, regel 4) met Sara (‘verheug u, want gij zijt niet vruchteloos’, strofe 1, regel 2) en verwijst daarbij naar Jesaja 54,1.
Het klassieke evangelie van deze zondag is over de broodvermenigvuldiging, Johannes 6 (strofe 4).
Aanvankelijk schreef Barnard zijn woorden op de melodie van Psalm 110. Later werd de tekst ook met de melodie van Psalm 12 gecombineerd. Maar hij gaf uiteindelijk de voorkeur aan de wijs van Willem Vogel, omdat ‘déze woorden gebaat zijn met een ‘liedje-achtige’ toonzetting’.

Auteur: Pieter Endedijk


Klein-Pasen


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Hoewel Willem Barnard de tekst van dit lied schreef met de melodie van psalm 110 in zijn achterhoofd – zoals ook andere teksten in die tijd, waaronder Liedboek 827 – gaan in de eerste publicatie de woorden gepaard met de melodie van psalm 12: De adem van het jaar, deel ‘Paaskring’ (1965, herziene druk, blz. 57). Ook de latere uitgave uit 1975 houdt aan deze melodie vast (blz. 85). Enkele bundeltjes uit de jaren zestig van de vorige eeuw blijven bij psalm 110 als melodie. Voor Zingend Geloven 1 (1981, nr. 21) maakte Willem Vogel de melodie die in protestantse kringen bekend is en ook in Tussentijds (2005, nr. 151) en het Liedboek voorkomt. Een melodie van Wim Dirriwachter (*1937) bij deze tekst verscheen in Zingt voor de Heer (1967, nr. 353) en deze melodie werd ook in Laus Deo (2000, blz. 849) gekozen. Het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 616) nam het lied op met een melodie uit eigen kring van de componerende bisschop Andreas Rinkel (1889-1979). Deze melodie behoorde oorspronkelijk bij ‘Welzalig ’t huis, o Heiland onzer zielen’ (Oud-Katholiek Gezangboek 762) en is ook een contrafact. In wind en vuur (2023) gunde zowel aan de melodie van Willem Vogel een plaats (nr. 36a) als aan die van Andreas Rinkel (nr. 36b) en Wim Dirriwachter (nr. 36c).

Inhoud

Willem Barnard schreef de tekst van dit lied voor zondag Laetare, de vierde zondag in de veertigdagentijd. Hij spreekt zelf over een ‘zondagslied en leerdicht naar de motieven van Klein-Pasen’ (W. Barnard, De tale Kanaäns. Een leergang liederen, z.j. [1963], 34].

Zondag Laetare (‘Verheugt u’) heeft een lichtere kleur en sfeer dan de overige zondagen in de vastentijd. De kleur is niet paars, maar ‘rozerood’ (strofe 4, regel 4). Niet alleen is het vasten nu al half gedaan. Ook is deze zondag een uitkijkpost die uitzicht biedt op waar het ‘in ’t midden van het lijden’ (strofe 1, regel 1) om te doen is: ‘als Hij komt, dan maakt Hij alles goed’ (strofe 5, regel 4). Achter die slotstrofe ligt Jesaja 35,3-4, maar in het verband van het lied duidt dat ‘Hij komt’ ook op de verschijningen van de opgestane Heer: ‘Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie!’’ (Lucas 24,36).
Psalm 122 gaf en geeft op zondag Laetare de toon aan. ‘Verheugd was ik toen men mij zei: ‘Wij gaan naar het huis van de Heer.’’ Ook het graduale en de communio in het Romeinse Missaal halen Psalm 122 aan. De introïtusantifoon is genomen uit Jesaja 66,10-11: ‘Verheugt u met Jeruzalem!’
Het klassieke epistel, Galaten 4,22-31, over Sara en Hagar (met op de achtergrond Genesis 21) is eveneens een brontekst. Bij ‘verheug u, want gij zijt niet vruchteloos’ (strofe 1, regel 2) noteert Barnard: ‘Het epistel van deze zondag vergelijkt het ‘Jeruzalem van boven’ met Sara en past Jesaja 54,1 op haar toe’ (‘Jubel, onvruchtbare vrouw, jij die nooit een kind hebt gebaard’; vergelijk Galaten 4,27). Bij ‘en de woestijn zal bloeien als een roos’ (strofe 1, regel 4) denkt Barnard daarentegen aan ‘de woestijn waarin Hagar, de slaafse moeder, verkeert… Ook daar en ook haar gelden beloften’ waarbij hij wijst op Jesaja 35,1 (De tale Kanaäns, 34). Het epistel spreekt ‘van ‘de stad die boven is’’ (4,26 (Naardens Bijbel); strofe 2, regel 4), het ware Jeruzalem dat ons te boven gaat én ons voorzweeft’ (Guillaume van der Graft, Verzamelde liederen, Baarn 1986, 392). Het klassieke evangelie is Johannes 6,1-15, ‘die parabel van messiaanse overvloed, dat eucharistische teken’ (Verzamelde liederen, 392). Jezus geeft ‘heel de wereld overvloed van brood’ (strofe 4, regel 2), een allusie op Johannes 6, het evangelie van de brooddeling.

In dit lied staat Jeruzalem dus centraal. De strofen 2 en 3 noemen de naam rechtuit, strofe 1 vertaalt met ‘vredesstad’. Ook wordt ze genoemd ‘stad van de Heer, (…) / Sion, (…) / ons aller moeder, stad die boven is’ (strofe 2, regel 2-4); en ‘stad van de belofte’ (strofe 3, regel 1). Vanuit Jeruzalem zal het gebeuren: de aarde wordt een vaderland (strofe 3, regel 4), de zegen verbreidt zich, er is ‘in heel de wereld overvloed van brood’ (strofe 4, regel 2). Wanneer is dat? Als de koning de vredesstad komt bevrijden (strofe 1, regel 3). ‘Als Hij komt, dan maakt Hij alles goed’ (strofe 5, regel 4). Het lijden (strofen 1 en 5, beide regel 1) is niet zonder uitzicht op deze toekomst. Vandaar de oproep tot verblijden (strofe 1, regel 1).

Poëtische aspecten

De tekst zet in met assonantie: ‘blijde’, ‘lijden’, ‘gij’, ‘zijt’, ‘bevrijden’, ‘woestijn’. Deze klanken slepen je mee, stuwen de eerste strofe voort tot de stroom tot stilstand komt bij ‘bloeien’. Deze ‘ij’-klanken moeten in het klein de heilsgeschiedenis uitdrukken. En zulke klanken willen door, in de pas richting de morgen. Maar dan dat bloeien. Daar klontert de tekst.
De vaak geciteerde woorden uit Jesaja (35,1) worden frisser, opvallender door het klankspel. Het mechaniek van een lied kan het bekende iets nieuws geven, van zichzelf vervreemden: de poëzie gaat aan de haal met wat is overgeleverd, de woorden verzelfstandigen terwijl je ze zingt of leest. Opeens hebben ze een omvang, een smaak. Het woord ‘bloeien’ (strofe 1, regel 4) komt ronder, open, broeierig voor de dag. Het woord bloeit zelf, gedijt op de ‘ij’-klanken. Het is wat iconiciteit wordt genoemd: het woord doet wat het betekent, zoals het geval is bij een klanknabootsing. En dan wordt het woord dromeriger, dooft uit in de vergelijking: ‘roos’, in het donkere van de ‘o’ en het zachte, luchtige van de ‘s’.
Er lopen kleine stroompjes tussen deze klanken en de liturgische kleur, die van de dageraad: rozerood (strofe 4, regel 4). Het stemmige paars is ook wat soezig geworden, gaat op in de reeks bloeien, roos, rozerood. Het is deze reeks die het laatste woord heeft in dit lied: ‘goed’ (strofe 5, regel 4).

Liturgische bruikbaarheid

Zoals hierboven al gezegd, Willem Barnard schreef dit lied voor zondag Laetare, de vierde in de veertigdagentijd. Het Gemeenschappelijk Leesrooster heeft de klassieke samenhang van Johannes 6,1-15 op deze zondag in het B-jaar bewaard.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Wouter van Voorst en Maarten van der Graaff aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 286-287).


Melodie

Hoewel de tekst van dit lied in een grote verscheidenheid aan liedbundels voorkomt, kennen alleen de protestantse bundels uit die verzameling de melodie van Willem Vogel. De Oud-Katholieken gebruiken een bestaande melodie van hun componerende bisschop Andreas Rinkel (1889-1979; Oud-Katholiek Gezangboek 616), terwijl voor de rooms-katholieke bundels Zingt voor de Heer (1967, nr. 353) en Laus Deo (2000, blz. 849) de Brabantse componist Wim Dirriwachter (*1937) de melodie maakte.

De nieuw gecomponeerde melodie heeft veel gemeen met een psalmmelodie. De ritmische opbouw in kwartnoten en halve noten is typerend voor zowel een groot deel van de kerkliedmelodieën van Willem Vogel als voor de melodieën van het Geneefs psalter. Het consequent doorgevoerde tweedelige metrum versterkt deze verwantschap. Vogel heeft het overwegend dalende karakter en de wat somber overkomende dorische melodie van Psalm 12 veranderd in een uplifting melodie in F-majeur. In dat opzicht is de nieuwe melodie duidelijk een reactie op die van Psalm 12.

In de grote vorm van deze wijs valt als gezegd het voortdurend melodisch stijgen op: elke regel eindigt hoger dan hij begon. Steeds benut de componist de overgang naar de volgende regel om een sprong in het diepe te maken teneinde weer een opwaartse beweging te kunnen inzetten. Hoewel het tekstuele rijmschema a-B-a-B is, rijmt de melodie zowel ritmisch als melodisch omarmend: A-B-B-A. De melodie is opgebouwd uit een vijftal – al dan niet gemuteerde – melodische bouwstenen:

  • a: de noten uit de F-majeurdrieklank geven de eerste drie een onbekommerd en ‘open’ karakter;
  • b en c: deze respectievelijk stijgende en dalende motieven worden in de regels 1 en 4 op verschillende wijzen aan elkaar gekoppeld. In de laatste regel vermijdt de componist een al te voorspelbaar melodieverloop door deze te openen met een verlengde versie van motief b;
  • d: dit motief halverwege de tweede melodieregel keert een regel later 180 graden geroteerd weer terug;
  • e: het laatste motief valt op vanwege de repeterende noten die al zijn voorbereid in het openingsmotief a. Aan het slot van de derde regel heeft Vogel dit motief ter ere van de extra lettergreep in die regel met één noot uitgebreid.

Het gebruik van het notenmateriaal in deze melodie is geraffineerd. De eerste regel heeft de omvang van een kwint. In de tweede regel worden daar de onderkwart c’ en de noot e’ aan toegevoegd. In de derde regel wordt de topnoot d” bereikt, terwijl de slotregel aanvangt met de lage d’, de noot die tot dan toe zorgvuldig vermeden werd.

De meerstemmige zettingen zijn van de hand van de componist. De begeleidingszetting komt letterlijk overeen met de vierstemmige koorzetting. De driestemmige koorbewerking maakte de componist ten behoeve van Zingend Geloven 1 met vooruitziende blik voor choirs with short of men. Het tempo van deze melodie zal zeker niet lager liggen dan een energiek psalmtempo (72), het is immers feestelijk Klein Pasen op zondag Laetare, midden in de veertigdagentijd.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Capella Vesperale o.l.v. Esther Sijp; Ruud Huijbregts, orgel (bron: KRO-NCRV)