Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

554 - Welkom, welkom, koning Jezus


Een eerste kennismaking

Elk van de vier evangelisten vertelt over de intocht van Jezus in Jeruzalem, maar alleen Lucas weet van het wenen van Jezus over deze stad (Lucas 19,41-44). Liedboek 554 is bij dit evangelie geschreven. Het motief van de wenende Jezus verwerkte Ria Borkent in strofe 3. Andere liederen voor Palmzondag spreken daar niet over.
Dit refreinlied geeft alle mogelijkheden voor wisselzang. Daarbij zijn de woorden van het refrein na strofe 3 juist anders dan bij de andere strofen. Ook in de tweede strofe zit een uniek Lucas-element: de woorden van Jezus dat ook al zouden mensen zwijgen, de stenen het zouden uitschreeuwen (Lucas 21,40).
Toen Willem Vogel in 2002 zijn actieve werk als kerkmusicus in de Oude Kerk in Amsterdam beëindigde – en er geen noodzaak was om regelmatig voor de liturgische praktijk van die kerk te schrijven – ontstond er een bescheiden samenwerking met Ria Borkent. Drie liederen in het Liedboek zijn daarvan onder andere het resultaat: naast Liedboek 554 zijn dat de nummers 188 en 508. Ook de melodie van 554 toont de kenmerken van het werk van deze nestor van de kerkmuziek: een uitstekende verbinding met de tekst en altijd goed zingbaar voor de gemeente.

Auteur: Pieter Endedijk


Intocht in Jeruzalem


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Ria Borkent schreef dit lied op verzoek van de Interkerkelijk Stichting voor het Kerklied (ISK), als kinderlied dat ook door volwassenen kan worden meegezongen. In 1995 ontmoette zij Willem Vogel en hij begon melodieën te schrijven bij haar teksten. Het lied werd voor het eerst in 1997 gepubliceerd in Willem Vogels Apeldoorns Katern en in 2000 in het geschenkboekje Om te zingen en te spelen, ter gelegenheid van Vogels tachtigste verjaardag. Tevens verscheen het in Zing met de hemelboden (Zoetermeer 2003, nr. 41) en Gereformeerd Kerkboek (2006, gezang 40).

Thematiek

Het lied is geschreven als lied voor de Palmzondag, waarop de intocht van Jezus in Jeruzalem centraal staat. Deze intocht wordt in alle evangeliën beschreven: Matteüs 21,1-17, Marcus 11,1-11, Lucas 19,29-48 en Johannes 12,12-19. Als Jezus op de ezel de stad binnenrijdt, vermeldt Matteüs (21,15-16) daarbij nadrukkelijk dat Jezus ook door de kinderen toegezongen werd. Zodoende nodigt dit verhaal ook uit om er een kinderlied bij te zingen.

Het ‘Welkom, welkom’ in de eerste regel van het eerste en vierde couplet herinnert aan het oude kerstlied ‘Wees wellekom, Immanuel’(Liedboek voor de kerken, gezang 148).
Jezus rijdt ‘vredelievend op een ezel’: dit gaat terug op de woorden van de profeet Zacharia 9,9-10: ‘Nederig komt hij aanrijden op een ezel’, de tekst die geciteerd wordt in Matteüs 21,4-5 en Johannes 12,14-15. Het neerleggen van de mantels op de weg wordt door Matteüs, Marcus en Lucas vermeld als bijzonder eerbewijs.
In alle vier de evangeliën klinkt het Hosanna: ‘Hosanna, gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer’, een citaat uit Psalm 118,25-26.

De strofen 2 en 3 herinneren vooral aan de beschrijving van Lucas. In Lucas 19,40 antwoordt Jezus op de opmerkingen van de Farizeeën in de menigte: ‘Als zij (de leerlingen) zouden zwijgen, dan zouden de stenen het uitschreeuwen’. Ook de klacht uit strofe 3 komt uit de beschrijving van Lucas, waar Jezus huilt over het lot van de stad (19,41-44).

In de vierde strofe vindt ten slotte een verinnerlijking plaats: niet alleen moet Jezus de stad binnen komen, maar Hij moet ook in ons hart komen: ‘Bij de intocht van uw woord / is ons hart een open poort’. Dit is een bekend beeld in de piëtistische traditie. Het hart is bij uitstek de woonplaats van Jezus: daar moet Hij komen wonen. Dit beeld komt in veel liederen voor, zoals in Liedboek 435: ‘Gezegend ’t hart dat openstaat en Hem als koning binnenlaat’.

Bij het verhaal van de intocht zijn er in de evangeliën twee reacties te vinden: aanvaarding en verwerping. Jezus wordt binnengehaald als Zoon van David. Met deze messiaanse eretitel wordt Hij toegejuicht en daar lijkt Hij ook bewust voor te kiezen: het zijn immers de zonen van koning David die op ezels rijden (bijvoorbeeld 2 Samuël 13,29). Jezus wordt vereerd en juichend toegezongen, door de kinderen, door zijn leerlingen, door een grote menigte (Johannes 12,12), maar tegelijkertijd wordt Jezus afgewezen door de hogepriesters, schriftgeleerden en leiders van het volk. Deze twee reacties zijn ook in het lied te vinden. Jezus wordt ‘geprezen’, Hij is ‘lang verwacht’ (couplet 2), maar is ook ‘ongewenst’ en ‘afgewezen’ (couplet 3). Deze tegenstelling maakt het ook een spannend lied, en niet alleen maar een vrolijk lofliedje. Zo past het ook bij de dubbele betekenis van de Palmzondag: er is een blijde intocht met vrolijke kinderen, maar het is ook Passiezondag: het lijden en sterven komt er onherroepelijk aan.

Vorm

Het lied heeft een strofische liedvorm met refrein. Het derde couplet valt op omdat daar een afwijkend refrein gebruikt wordt: niet het ‘Hosanna, hosanna’, maar: ‘O dochter van Sion, begrijp toch vandaag dat God jou genadig wil zijn’.

Het lied is op de tegenstelling tussen prijzen (strofe 2) en afwijzen (strofe 3) gebouwd. Strofe 1 klinkt uit de mond van de kinderen en alle mensen die Jezus toejuichen, in de strofen 2 en 3 is de verteller aan het woord. In strofe 4 neemt de zingende gemeente het ‘Welkom, welkom’ van de eerste strofe zelf in de mond. Hier krijgt het lied een gebedsvorm. De eerste regel van de coupletten eindigt steeds op de naam Jezus, zodoende rijmen ook de tweede regels van de coupletten op elkaar: ‘ezel’-‘geprezen’-‘afgewezen’-‘genezen’.

Liturgische bruikbaarheid

Het is geschikt voor de Palmzondag, in het bijzonder als het verhaal van de intocht uit Lucas wordt gelezen (het C-jaar van het Gemeenschappelijk Leesrooster), vanwege de strofen 2 en 3.

Auteur: Kees Baggerman


Melodie

Deze melodie van Willem Vogel valt in dezelfde categorie als Liedboek 188 (zie ook daar) en Liedboek 508: alle drie rond 2002 geschreven op teksten van Ria Borkent.

In de melodienotatie hieronder heb ik ten behoeve van het overzicht steeds enkele regels aan elkaar gekoppeld. In de grote structuur van de melodie valt meteen op dat de eerste twee rijmende tekstregels (de twee helften van de bovenste notenbalk) ook melodisch rijmen. Ritmisch zijn ze identiek en het slepend (half-)rijm wordt onderstreept met de repeterende halve noten aan het slot van beide regels. Ook de volgende twee tekstregels (de middelste notenbalk) rijmen in melodisch opzicht: sequensmatig volgen – soms in vermomming – een dalende terts en een stijgende secunde elkaar steeds op. Deze regelmaat wordt aan het slot van tekstregel 4 doorbroken. Die wending vertoont namelijk weer grote overeenkomsten met de slotnoten van tekstregel 2 (motief B’).

Op de onderste notenbalk, het refrein van het lied, wordt een nieuw motief geïntroduceerd, een dalende opgevulde kwart (C).

Verreweg de belangrijkste karakteristiek van deze melodie is de veelvuldig gebruikte dalende terts. Meteen in de eerste regel laat Willem Vogel daar geen misverstand over bestaan. Drie opeenvolgende dalende tertsen openen de melodie. De tweede regel lijkt een terts lager deze weg te gaan vervolgen, maar deze buigt af in stijgende richting met – al dan niet opgevulde – stijgende tertsen. In de volgende twee regels (de tweede notenbalk in het voorbeeld) wordt de dalende terts op een andere manier verkend. De steunpunten van die regels hebben een zaagtandvorm (zie de omcirkelde noten). En passant verwijst de componist naar de slotwending van tekstregels 2 en 4 (motief B’) en naar het in de refreinregels te introduceren motief (A’=C).

Opvallend aan het refrein (de onderste notenbalk) is de identieke herhaling van de gekoppelde dalende en stijgende terts (door mij A+B genoemd). Doordat dit motief eerst de sequensmatige eerste en tweede refreinregel koppelt en vervolgens onderdeel uitmaakt van de laatste refreinregel, wordt het al zingend niet als een herhaling ervaren.

Het – letterlijk – melodisch hoogtepunt heeft Willem Vogel bewaard voor de opening van het refrein. Op het woord ‘Hosanna’ klinkt de topnoot d”, ter ere van deze uitroep bereikt middels een vrolijke en onbevangen stijgende kwartsprong. De grootste sprongen in de melodie vinden we in het slot. De kort op elkaar volgende stijgende en – vooral – dalende kwint (d’-a’ en b’-e’) geven de slotregel een ‘definitief’ karakter. Deze grote dalende sprong vlak voor het slot is een compositorisch gegeven dat vooral in melodieën uit de Angelsaksische wereld voorkomt (Liedboek 633/798, 700, 836, 871, 943 en daarop geïnspireerd 282 en 850).

Met slechts drie basismotieven bouwt Willem Vogel een melodie die een grote innerlijke logica en coherentie vertoont, terwijl de kleine modificaties al te grote voorspelbaarheid voorkomen.

Het lied is eenstemmig gedacht. In de koorbundel bij het Liedboek is dit lied dan ook niet opgenomen. De begeleidingszetting is grotendeels driestemmig en daardoor licht en doorzichtig van toon. Opvallend is het gebruik van al dan niet oplossende voorhoudingsnoten die in de refreinregels als sneeuw voor de zon verdwijnen. Het refreinkarakter van de slotregels wordt daarnaast versterkt door de toevoeging (ad libitum) van een instrumentale tegenstem. De lichtheid en vrolijkheid van de melodie rechtvaardigen een vlot tempo van ongeveer 66 halve noten per minuut.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Kindercantorij Domkerk Utrecht en Cantate Deo Ouderkerk aan den Amstel o.l.v. Catrien Posthumus Meyjes; Toon Hagen, orgel