Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

556 - Alles wat over ons geschreven is


Een eerste kennismaking

Dit lied is de tweede versie van een dubbellied, waarbij, zoals bij tweelingen, de overeenkomsten groot zijn, maar de verschillen bepalend.
De eerste versie van het dubbellied (Liedboek 536) is geschreven voor Aswoensdag. Zie voor een toelichting aldaar. De plaats in het liturgisch jaar van deze twee liederen ‘Van de Opgang’ wordt duidelijk in de tweede regel van strofe 1. Liedboek 536 begint met: ‘Alles wat over ons geschreven is / gaat Gij volbrengen in de veertig dagen’. Bij Liedboek 556 luidt het begin: ‘Alles wat over ons geschreven is / gaat Gij volbrengen deze laatste dagen’; het is daarmee bestemd voor het begin van de Stille Week, de Palm- en Passiezondag. Het grootste verschil tussen beide liederen is dat lied 556 een vijfde couplet kent. Daarin is het contrast tussen Palmzondag en Passiezondag verwoord, in het bijzonder in de laatste regel: ‘... heden hosanna, morgen kruisig Hem!’ Dit lied kan dan ook goed functioneren op dat kantelmoment in de liturgie, als de overgang van Palm- naar Passiezondag wordt gemaakt.
In de derde strofe (van beide liederen) treffen we een verwijzing aan naar het verhaal van de Emmaüsgangers: ‘Jezus, de haard van uw aanwezigheid / zal in ons hart een vreugdevuur ontsteken’ (zie Lucas 24,32). Is dat niet te voortijdig? Nee, want wij vieren de Stille Week met het oog op Pasen, om dán te verhalen over de mens die alles heeft doorstaan, dat is: ‘alles wat over ons geschreven is’.

Auteur: Pieter Endedijk


Van de opgang

Alles wat over ons geschreven is

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied kent twee versies met dezelfde aanvangsregel ‘Alles wat over ons geschreven is’ (Liedboek 536 en 556). Na publicatie van de tekst in De tale Kanaäns (1963, blz. 44) komt het lied met de melodie van Frits Mehrtens voor in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 173), ZIngt Jubilate (1977, nr. 370), Gezangen voor Liturgie (1986, nr. 407), Liedboek (2013, nr. 556), Weerklank (2016, gezang 139) en In wind en vuur (2023, nr. 52). In Zingt Jubilate (editie 2006), Liedboek en In wind en vuur staan beide versies.

Het lied kreeg ook bekendheid in Duitsland. Jürgen Henkys (1929-2015) beijverde zich om nieuwe Nederlandse liederen te vertalen. De eerste versie van een vertaling luidt ‘Nun gehst du, Menschensohn, um jedes Wort’ en verscheen in Steig in das Boot (Berlijn 1981, nr. 23). Later herzag hij de eerste strofe en luidt het lied ‘Alles, was über uns geschrieben is’ (Stimme, die Stein zerbricht, München 2003, nr. 1).  

Inhoud

Waar in Liedboek 536 staat: ‘in de veertig dagen’ (strofe 1, regel 2) zingen we hier: ‘deze laatste dagen’. Met ‘deze laatste dagen’ is de Goede Week bedoeld. Het ‘heden’ (strofe 5, regel 4) met zijn ‘hosanna’ geeft het liturgisch praesens aan: het is Palmzondag. ‘Morgen’ met ‘kruisig Hem!’ duidt op Goede Vrijdag, ‘man van smarte’ (strofe 2, regel 3; Jesaja 53,3) ook.
Liedboek 536 telt vier strofen, dit lied heeft er vijf. De ‘tien geboden en de veertig slagen / dit hele leven dat geen leven is’ uit de aanvangsstrofe van het veertigdagenlied zijn nu: ‘alle geboden worden thans voldragen, / alle beproeving van de wildernis’. Liedboek 556, de Palmarumversie vat als het ware de veertig dagen en de dagen die daaraan voorafgaan (van Quinquagesima tot Aswoensdag) samen. De woestijnreis van Israël en Jezus’ omzwervingen in de woestijn – zie het evangelie van zondag Invocabit, de eerste van de veertigdagentijd – liggen in elkaars verlengde.

Strofe 1

Bij alle teksten die hier resoneren, is dit lied vooral ingegeven door Lucas 18,31-43, over de genezing van de blinde, het klassieke evangelie van zondag Quinquagesima, de zondag voorafgaand aan Aswoensdag. ‘Alles wat door de profeten geschreven is…’ (18,31) klinkt hier als ‘Alles wat over ons geschreven is’ (regel 1). Het aansluitende passivum ‘… zal aan de Zoon des mensen volbracht worden’ wordt in het lied actief gemaakt: ‘gaat Gij volbrengen deze laatste dagen’ (regel 2).
In tijd bezien is met ‘deze laatste dagen’ afstand genomen van ‘de profeten’ uit de Bijbeltekst. Gelet op de personen staat binnen het lied het passieve ‘over ons’ tegenover de actieve ‘Gij’ die het gaat volbrengen. ‘Volbrengen’ is de actieve modus van wat in de Bijbeltekst staat: dat de profetieën vervuld worden. Die worden niet automatisch vervuld als betrof het een waarzeggerij die uitkomt. Ze moeten volbracht worden zoals geboden ‘voldragen’ worden.
‘Alle beproeving van de wildernis’ (regel 4) herinnert aan het evangelie van zondag Invocabit: de verzoeking in de woestijn. Verschillende malen blijkt in de evangelielezing van Matteüs (4,1-11) Jezus inderdaad gehoorzaam te zijn aan de geboden als Hij door de duivel op de proef wordt gesteld. Hij wijst dan driemaal op wat er staat ‘geschreven’: ‘Niet van brood alleen leeft de mens’ (4,4); ‘Gij zult de Heer, uw God, niet op de proef stellen’ (4,7); ‘De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen’ (4,10).

Strofe 2

De tweede strofe legt de ogen van de blinde uit als zijnde ‘onze harten’ (regel 2). Zoals Gods schepping voor de blinde gesloten bleef (Lucas 18,35), zo bleef immers ‘dit woord’ voor de twaalven (waartoe ook wij gerekend worden) verborgen (18,34). Wij zien niet wat de blinde wel zag. Die werd ziende en volgde Jezus in zijn opgang naar Jeruzalem terwijl hij God loofde (18,43).

Strofe 3

Of wij Jezus zullen volgen en of ook voor ons geldt ‘Gij gaat vooraan’ (regel 3) is nu de vraag. Petrus hint hier kort voor de genezing van de blinde al op (18,28). Alles blijkt ervan af te hangen of wij gaan zien hoe duister de werkwoorden zijn rondom de opgang van Jezus: overgeleverd worden, bespot, gesmaad, bespuwd, gegeseld, gedood worden en – al even duister – opstaan (18,32-33). Met de blinde roepen wij de ‘Zoon van David’ aan (18,38-39), dat Hij ‘onze harten’ opent (strofe 2, regel 2), ons niet zal ontbreken (regel 3). Alles met het doel om te kunnen doen wat de blinde doet: Hem volgen met ‘een lofzang in de mond gegeven’ (strofe 4, regel 3).
De zinsnede ‘die zoon van David zijt’ (strofe 2, regel 3) verwijst naar wat de blinde man roept aan de poort van Jericho: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ (Lucas 18,38-39). Deze roep klinkt ook op Palmzondag, nu uit de mond van de menigte bij de intocht van Jezus in Jeruzalem en uit de mond van de kinderen in de tempel: ‘Hosanna, de zoon van David’ (Matteüs 21,9.15).

Strofe 4

De vierde strofe is in beide liederen identiek. De woorden ‘brood’ en ‘lofzang’, elk in de mond gegeven (regel 2-3), staan op beide liturgische dagen geheel op hun plek. Aan het begin van de vasten verwijzen ze naar het evangelie als de blinde samen met heel het volk God looft omdat hij ziende is geworden (Lucas 18,43). En aan het begin van de Goede Week verwijzen ze naar de avond van Witte Donderdag, wanneer brood en beker centraal staan. Ook kan gedacht worden aan ‘Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg’ (Matteüs 26,30). Dat duidt op het Hallel, de lofpsalmen 113 tot en met 118, die op de Pesachavond klinken.

Strofe 5

In de laatste strofe komen ‘onze ogen’ uiteindelijk aan de orde (regel 2), opnieuw gerelateerd aan Lucas 18,31 waar wij lezen dat Jezus zei: ‘Zie, wij gaan op naar Jeruzalem’. Nu wij dit lied zingen, zien we eindelijk wat Jezus daarmee bedoelde, en begrijpen: ‘Dit is uw opgang naar Jeruzalem / waar Gij uw vrede stelt voor onze ogen’ (regel 1-2).
De titel van het lied ‘Van de opgang’ vindt een bestemming in strofe 5: ‘naar Jeruzalem’. De liturgie van Palmzondag met de palmprocessie brengt ook ons daar. In ‘deze laatste dagen’ stelt Jezus zijn vrede ‘voor onze ogen’, een vrede die voor ‘allen’ is. Deze woorden herinneren aan de tranen van Jezus als Hij spreekt over de vrede en de stad ziet die Hij is binnengegaan (Lucas 19,42).
Het ‘verhogen’ van de naam (regel 3) heeft een dubbele lading, omdat er impliciet ook aan de ‘verhoging’ aan het kruis wordt gerefereerd. Daarmee verwijst het lied naar de dubbelheid van de verlaging die een verhoging is in de verzen 8 en 9 van de klassieke en huidige epistellezing van Palmzondag (Filippenzen 2,5-11), een dubbelheid die aan het licht treedt in de slotregel ‘heden hosanna, morgen kruisig Hem’. Ze laat de twee gezichten zien van de opgang die weerspiegeld worden in de viering van ‘Palm- en Passiezondag’.

Poëtische aspecten

Dit lied lijkt bij eerste lezing wat afstandelijk in zijn taal vanwege het bespelen van een bij vlagen archaïsch aandoend taalregister – ‘thans’ (beginstrofe), ‘heden’ (slotstrofe), ‘ontsluit’ (strofe 2) – en tegelijk wil het ook de innigheid bereiken. Misschien echter zijn zulke woorden die meestal alleen in een kerk gebezigd worden en haast een jargon vormen, wel nodig. En is het gebruik van deze woorden juist een manier om de tekst van dit lied een direct herkenbare nestgeur te geven.
Het omarmende rijm, A-b-b-A, met in de laatste klank het klinkend afhechten van steeds een strofe is maar een van de manieren waarop dit lied de verinniging probeert te bereiken. Het is ook steeds de ‘Gij’, de ‘U’, die liefdevol wordt toegesproken. Zo zingen we ‘Gij’ in de beide eerste strofen, en – in toenemende frequentie – in de volgende twee strofen ‘Gij’, ‘Gij’ en ‘Gij’, of ‘Gij’, ‘U’ en ‘Gij’. Maar in de laatste strofe verschuift in de laatste regel opeens de aanspreekvorm van de tweede naar de derde persoon: ‘kruisig Hem’. Degene die heel het lied is toegesproken wordt op het einde losgelaten en alleen gelaten, zo ongeveer als in het bezongen verhaal.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Klaas Touwen, Menno van der Beek en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 337-338).


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie, zie Liedboek 536.


Media

Uitvoerenden: Ad hoc koor o.l.v. Christiaan Winter; Harry van Wijk, orgel (bron: KRO-NCRV)