Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

561 - O liefde die verborgen zijt


Jan Willem Schulte Nordholt
Willem Retze Talsma

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Als inspiratie voor dit lied noemt Jan Willem Schulte Nordholt zelf de tekst van Blaise Pascal (1623-1662) waarin hij zegt dat Jezus in doodsnood zal zijn tot het einde van de wereld: zie couplet 3. Andere bronnen zijn: ‘de actualiteit van onze boze wereld’ en Matteüs 25,45: ‘Wat gij aan de minsten hebt gedaan…’ (Compendium, k. 446).
Het lied stond in het Liedboek voor de kerken (1973) als gezang 176. Daar was het onderdeel van de rubriek ‘Tijd voor Pasen’, in het huidige liedboek ‘Veertigdagentijd’ genoemd. Het rijmschema is consequent A-A-B-B. Het metrisch schema is eenvoudig: 8-8-8-8. Er zijn talloze melodieën die daarop passen.

Inhoud

Couplet 1

Ignatius van Antiochië (†107), volgens de traditie leerling van de apostel Johannes, noemt Jezus in zijn brief aan de Magnesiërs ‘Gods Woord dat uit de stilte voortkwam’ (8,2). God is weliswaar actus purus – een en al zijn – maar dat brengt geen koortsachtige hectiek met zich mee. Juist de volkomen vredige stilte karakteriseert Gods eeuwige zijn. ‘In diepe stilten eeuwigheid’. Vanuit deze diepe vrede, als op de berg van de verheerlijking, daalt God af naar het ondermaanse, naar ons bestaan dat ‘wordt verraden en verdaan’. Jezus werd verraden door Judas. En er is iets unieks in Jezus’ lijden. In Schulte Nordholts eigen woorden: ‘Maar de verlossing van de mensen / die lijdt Hij heel alleen.’ (Liedboek 582:5) Toch is Jezus’ lijden tegelijk mysterieus verbonden met het lijden in heel de wereldgeschiedenis. Daarop legt dit lied de nadruk. Paulus, die vaak de uniciteit en eenmaligheid van Jezus’ offerdood benadrukt, kan tegelijk schrijven: ‘... dat ik in mijn lichaam mag aanvullen wat er nog aan Christus’ lijden ontbreekt’ (Kolossenzen 1,24).

Couplet 2

Mensenbloed wordt achteloos gestort. Er zijn immers zoveel mensen, volgens sommigen al veel meer dan ecologisch verantwoord is… Maar de Messias ziet: ‘Hun bloed is kostbaar in zijn ogen’ (Psalm 72,14). Een andere psalm zegt: ‘Kostbaar is in de ogen des Heren de dood van zijn gunstgenoten’ (Psalm 116,15, NBG 1951).

Couplet 3

‘De minsten van de mensen’ zijn degenen die Jezus ook noemt: ‘een van deze geringste mensen’ (Matteüs 25,45). Wat hun wordt aangedaan, wordt Jezus aangedaan. Daarom kan Jezus aan Saulus vanuit de hemel vragen: ‘Waarom vervolg je mij?’ (Handelingen 22,7). Blaise Pascal verwoordde dit mysterie van verbondenheid als volgt: Jésu sera en agonie jusqu à la fin du monde: il ne faut pas dormir pendant ce temps-là (Jezus zal in doodsstrijd zijn tot het einde der wereld; wij moeten in die tijd niet slapen; Pensée 553).

Couplet 4

‘O liefde (…) die met ons mens geworden zijt.’ God is mens geworden. De incarnatie (vleeswording) is een kernpunt van het geloof. God heeft dat ‘voor’ ons gedaan, ten onzen bate. Maar dat ‘voor’ is onlosmakelijk verbonden met het voorzetsel ‘met’. Jezus’ andere naam is Immanuël – God met ons (Matteüs 1,23). Hij koos ervoor om ‘met’ ons de weg te gaan door lijden tot heerlijkheid (Lucas 24,26). Dat hangt samen met wie God is: Liefde. Wij bidden dan ook niet: los onze problemen op, maar – haast als een kind dat bang is in het donker – laat ons niet alleen. Blijf bij ons, Heer (Lucas 24,29).

Couplet 5

‘Ik voel me dodelijk bedroefd’ (Matteüs 26,38). ‘Kunnen jullie niet eens één uur met mij waken?’ (26,40) ‘Daarop lieten alle leerlingen hem in de steek en vluchtten weg’ (26,56) Hoe kunnen wij voorkomen dat we dit steeds weer herhalen? De heiligen wijzen ons een weg van solidariteit. Theresia van Calcutta (1910-1997) wilde bij de ‘armsten der armsten’ zijn. Ze bleef daar en ondervond innerlijk een jarenlange geestelijke droogte. Therèse de Lisieux (1873-1897), ooit gezegend met een warm geestelijk leven, daalde af in de wanhoop van de godverlatenheid en zag dat als solidariteit met de moderne mens die God kwijt is. Beide heilige vrouwen laten zien wat het is ‘bij U zijn in de pijn / waarmee de mensen mensen zijn’.

Auteur: Wouter van Voorst


Melodie

Bij de liedtekst van Jan Willem Schulte Nordholt componeerde Willem Retze Talsma een hypodorische melodie (zie over de modi en de hexachorden het overzichtsartikel). Hij zal bewust voor deze modus gekozen hebben: hypodorisch heeft ten opzichte van dorisch een meer ernstig ingekeerd karakter. Dat komt ook tot uiting door doordat in het hypodorisch de dominanttoon niet een kwint boven de finalis ligt, maar een kleine terts. In de g-hypodorische melodie van Talsma is g’ (re) de finalis en bes’ (fa) de dominant. Met deze twee tonen (re-fa) opent de melodie, waardoor het karakter van de wijs als het ware meteen gepresenteerd is.
De regels 1 en 4 spelen zich hoofdzakelijk af rond de finalis g’ (re), waarbij de afsluitende formule re-fa-sol typerend is voor hypodorisch. In de regels 2 en 3 is de dominanttoon bes’ het belangrijkste. Dat komt ook doordat in beide regels wisseltonen van de dominant (bes’ – fa) een wezenlijke rol spelen: regel 2 sluit af met een cadensformule op de onderwisseltoon a’ (mi), dus: mi-re-mi, en regel 3 met een afsluitende formule op c” (sol): sol-fa-sol. Als je een noot zou toevoegen aan de regels 2 en 3, dan zou dat een bes’ zijn, want de a’ (mi) en c” (sol) trekken als het ware naar de dominanttoon bes’ (fa).
De regels 2 en 3 werken heen naar een emotioneel hoogtepunt in regel 3: de es” die fungeert als een fa-super-la, waarna de melodie in regel 3 daalt naar het niveau van regel 1. Regel 3 is de enige van de vier regels die zich in het hoger gelegen hexachordum molle (bes’-g”) afspeelt. Bovendien is het de enige regel die strikt in secunden verloopt. In de regels 1 en 4 komen we drie en in regel 2 twee tertssprongen tegen.

De melodie is op een zo logische wijze op de huid van de tekst geschreven dat het nauwelijks opvalt dat zij niet alleen melodisch maar ook ritmisch een goed doordachte structuur heeft. De ritmiek van de regels 1 en 2 is identiek, evenals die van de regels 3 en 4 (afgezien van de beginnoot). Op deze manier heeft de componist het rijmschema AABB van de tekst ritmisch vormgegeven in de melodie.
Aandacht vraagt de overgang van regel 3 naar 4: tussen deze regels moet geen kwartrust plaatsvinden.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Schola Davidica o.l.v. Lisette Bernt; Gert Oost, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 561 (strofen 1, 2, 3) door Els Beelen, zang en Vincent van Laar, orgel (Dorpskerk Eelde).