Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

565 - Het hoogste woord daalt uit het licht


Een eerste kennismaking

Liedboek 565 is van oorsprong een vroegkerkelijke adventshymne waarvan de sporen teruggaan tot de tiende eeuw, en die in de dertiende eeuw door de theoloog-hymneschrijver Thomas van Aquino (1225-1274) tot uitgangspunt werd gekozen voor zijn gelijknamige hymne voor het Getijdengebed op Sacramentsdag (Latijn: Sanctissimi corporis et sanguinis Christi solemnitas). Dit is in de Rooms-Katholieke Kerk het hoogfeest, dat op de tweede donderdag na Pinksteren wordt gevierd en waarop wordt stilgestaan bij het geheim van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de gaven van de eucharistie). In het Liedboek werd de tweede versie van deze hymne opgenomen (Liber Hymnarius, blz. 5 en 115). In de rooms-katholieke Latijnse liturgie is dit gezang (Verbum supernum prodiens) met name geliefd om zijn laatste twee strofen (O salutaris hostia – ‘O zalig Lam’), die op momenten van devotie graag apart worden gezongen.


Verbum supernum


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Deze hymne werd in de vertaling van Jan Willem Schulte Nordholt voor het eerst gepubliceerd in Hymnen en Liederen (1964,, blz. 171). Vervolgens werd het als gezang 353 opgenomen in het Liedboek voor de kerken (1973). In deze tweede uitgave werd de tekst genoteerd op een voormiddeleeuwse Engelse melodie. Met een tekstaanpassing op verzoek van de Nationale Raad voor Liturgie (zie daarover hieronder) kreeg het een plaats in Getijdenboek (1990, blz. 567). Deze tekstversie werd met de melodie van Floris van der Putt opgenomen in Gezangen voor Liturgie (tweede editie 1996, nr. 614) en het Liedboek. In het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 364) vinden we deze tekst op de gregoriaanse melodie uit het Liber Hymnarius (blz. 115). Laus Deo (2000, blz. 982) plaats deze tekst op een melodie van Maurice Pirenne uit het fonds van de Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie (Abdijboek Varia 63).

Oorspronkelijke tekst

Het auteurschap van Thomas is onzeker. Deze geleerde pater dominicaan (‘doctor angelicus’), wiens vermaarde Summa Theologiae de grondslag is geworden van de rooms-katholieke kerkleer vanaf de dertiende eeuw, kreeg in 1264 van paus Urbanus IV (1261-1264) opdracht het getijdengebed samen te stellen voor een nieuw liturgisch feest, Corpus Christi. Hij zou behalve Verbum supernum prodiens voor de lauden vroeg in de morgen, ook de overige voor dit officie vereiste hymnen hebben geschreven: de sequentia Lauda Sion salvatorem, de hymne voor de vespers Pange lingua gloriosi / corporis mysterium, en die voor de metten (het nachtgebed) Sacris sollemniis.

Eigenlijk is alleen in de eerste strofe de band met het oude adventslied bewaard gebleven: ‘het hoogste Woord daalt uit het licht’ van Gods aangezicht (denk aan Johannes 1). Jezus komt voort uit het goddelijke en wordt de Godmens, die in zijn menselijke natuur dat goddelijke gehandhaafd heeft. Was de ‘nacht’ (regel 3) in eerste instantie de stal van Betlehem, door de vierde regel wordt deze duidelijk de nacht van Jezus’ levenseinde. In de Latijnse tekst staat in de tweede strofe tweemaal tradere (verraden; overleveren) en in de volgende strofen viermaal het woord dare (geven). Deze werkwoorden lijken de kernwoorden van het lied te zijn: Christus wordt overgeleverd en levert zichzelf over, Hij geeft zichzelf weg (Van Tongeren 1988, blz. 231). In deze tweede strofe geeft Judas Hem over aan zijn vijanden, maar geeft Hij zichzelf in het ‘maal des levens’ aan zijn leerlingen. In de derde strofe de overgave door Christus tot een hoogtepunt: Hij geeft ons zichzelf als voedsel.

Vertaling

De vertaling is zoals al werd vermeld van de hand van Jan Willem Schulte Nordholt. Als protestants theoloog/hymnoloog duidt hij de rooms-katholieke leer over de transsubstantiatie van de Latijnse versie in orthodox-protestantse zin. Voor hem is niet de derde, maar de vierde strofe het hoogtepunt van dit gezang (Compendium, k. 803-804). De betekenis van Christus ligt er immers kernachtig in geformuleerd: Hij is voor ons lotgenoot, brood, losgeld en loon. In de vijfde strofe gaat het niet meer over Christus, maar richt de zingende gemeente zich tot Hem. Hij is ‘het zalig Lam dat voor ons boet’ en de weg bereidt naar het leven bij God. De zesde strofe ten slotte is de traditionele doxologie, algemene lofprijzing. De drie-ene God wordt lof gebracht om het heil dat wij zullen ontvangen: het leven in het vaderland, dat geen einde zal hebben.

Wie de vertaling in het Liedboek voor de kerken vergelijkt met die van dezelfde auteur in het Liedboek zal verschillen ontdekken in de tweede en derde strofe. In de tweede is ‘jongeren’ omgezet in ‘leerlingen’. Vooral de derde strofe heeft een gedaanteverandering ondergaan. Ziehier deze strofe in de twee versies, gelegd naast de originele Latijnse tekst:

Latijnse origineel

Liedboek voor de kerken (1973)

Liedboek (2013)

Quibus sub bina specie
Carnem dedit et sanguinem,
Ut duplicis substantiae
Totum cibaret hominem.

In twee gedaanten, vlees en bloed,
is Hij hun aller overvloed,
brood wordt gebroken,wijn gestort,
zodat de mens verzadigd wordt.

In twee gedaanten, brood en wijn,
wil Hij ons aller voedsel zijn.
Hij geeft zichzelf,zijn vlees en bloed,
zodat Hij ons volkomen voedt.

We zien dat de vertaler in deze tekstversie dichter bij het Latijn blijft. De rooms-katholieke Nationale Raad voor Liturgie, die de hymne wilde opnemen in het Getijdenboek, vond Schulte Nordholt blijkbaar bereid daarvoor zijn vertaling enerzijds meer conform het origineel te reviseren, zonder anderzijds te hoeven ‘vervallen’ in de klassieke transsubstantiatieleer. Wie weet, misschien was ook hijzelf in dit opzicht ruimer van opvatting geworden.


Melodie

De melodie is van de hand van Floris van der Putt, die deze in 1988 maakte in opdracht van de redactie van het tijdschrift Continuo van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging.
Men wilde voor deze klassieke tekst een andere melodie dan die uit het Liedboek voor de kerken. De componist nam als melodisch uitgangspunt de oorspronkelijke gregoriaanse melodie van Verbum supernum, die in de traditie echter vaker voor Jesu dulcis memoria van (waarschijnlijk) Bernardus van Clairvaux (1090-1153) gebruikt wordt. Deze melodie is in het Liedboek opgenomen als nr. 373. Van der Putt schreef er ook een fraaie orgelbegeleiding bij (zie begeleidingsbundel bij het Liedboek).

Liber Usualis, no.780 (1962), blz. 452

Omdat Schulte Nordholt aansluiting had gezocht bij de versvoetenindeling van het gregoriaanse model wilde Van der Putt daar ook van uitgaan. Zijn bewerking is van bijzondere waarde om de manier waarop hij een op het recitatief gebaseerde klassieke gregoriaanse hymnemelodie verbond met latere tonaliteitsopvattingen. De melodie is oorspronkelijk gebouwd rond de reciteertoon la (zie het gregoriaanse voorbeeld), de toon waarmee wordt begonnen en afgesloten. Er wordt alleen aan het eind van het derde gedeelte vluchtig stilgestaan op een contrastrijke sol. De componist respecteert de centrale toon – bij hem is dit de noot b’ – volledig. Hij sluit echter na de contrasttoon sol (bij hem de noot g’) boven ‘nacht’ (van de eerste strofe) de laatste regel niet af op hoofdtoon b’, maar daalt af naar een nieuwe slottoon e’. Bovendien brengt hij in de laatste regel extra melodische kleur aan door de noot cis’ in c’ te veranderen (in dorisch: fa-super-la). Het is een ‘gewoon’ lied in dorisch geworden.

De vraag is natuurlijk naar het waarom van deze melodische ombouw. Had hij bijvoorbeeld niet beter bij de afsluiting de centrale toon van het gregoriaanse voorbeeld kunnen handhaven en daarmee tevens de originele melodische spanning? Met dit laatste is niet het minst ook de soepele opeenvolging van de verschillende strofen gemoeid, die bij Van der Putt door de klassieke afsluiting op een grondtoon telkens voor een moment onderbroken wordt. Zijn uitgangspunt zal geweest zijn deze oude hymne meer naar de gemeente toe te schrijven. Wat genoemde soepele opeenvolging van de strofen betreft: dat was blijkbaar bewust niet zijn bedoeling, want tussen de strofes door komt telkens een tussenspel van het orgel, dat gelijk is aan het voorspel (Vernooij 2015, blz. 286-288).

Liturgisch gebruik

‘Het hoogste woord daalt uit het licht’ is zeer geschikt als gezang voor de ‘drie dagen van Pasen’, de categorie waarin het Liedboek het heeft ingedeeld. Vanwege zijn drie hoofdthema’s (maaltijd – lijden – verrijzenis) is het een mooi lied voor de viering van Witte Donderdag. In de lijn van de traditie kan het ook een belangrijke plaats vervullen bij de viering van de Maaltijd van de Heer. In de rooms-katholieke devotie gooit het hoge ogen op Sacramentsdag.

Auteur: Anton Vernooij

Bronnen

Compendium bij de gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Amsterdam 1977, k. 803-804.
Getijdenboek. Gebeden voor elke dag. Brussel/Zeist 1990.
Liber Hymnarius. Solesmes 1983.
Jan van Biezen en Jan Willem Schulte Nordholt, Hymnen. Een bloemlezing met muziek uit de vroeg-christelijke en middeleeuwse gezangen van de Latijnse en Griekse Kerk. Tournai 1967.
Louis van Tongeren en Siem Groot, ‘Het hoogste woord daalt uit het licht’. Continuo, 3 (1988), blz. 231-232 en muziekbijlage blz. 241.
Anton Vernooij, Maar één ging er zingen. Een muzikale biografie van Floris van der Putt (1915-1990). Heeswijk 2015.


Media

Uitvoerenden: Oosterhouts Kamerkoor o.l.v. Huub Bartz; Hans Avontuur, orgel