Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

571 - In stille nacht houdt Hij de wacht


In stiller Nacht

Friedrich Spee von Langenfeld
Sytze de Vries
Keulen 1649
Bey stiller nacht

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Tijdens een kerkliedconferentie in Duitsland, in 1993, werd de dichter Sytze de Vries gegrepen door het lied ‘Bei stiller Nacht’ van de katholieke dichter Friedrich Spee von Langenfeld. Het inspireerde hem om op de melodie van dit Duitse geloofslied de tekst ‘In stille nacht houdt Hij de wacht’ te schrijven.
Het lied werd voor het eerst gepubliceerd in Zingend Geloven deel 6 (1998, nr. 76). De dichter nam het op in zijn eigen bundels Tegen het donker (2002, nr. 46) en Jij mijn adem (2009, nr. 129). Het lied is ook te vinden in Tussentijds (2005, nr. 159) en de rooms-katholieke bundel van Vlaanderen Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 381).
De dichter veranderde de laatste twee regels in ‘Waakt dan en bidt! Dan raak ik nooit / meer aan de nacht verloren.’ Deze versie nam Zingt Jubilate over.
Het Liedboek greep terug op de versie van Zingend Geloven.

Vorm

Het lied bestaat uit vijf strofen. De meeste strofen bestaan uit twee tweeregelige zinnen. De versvoet is een regelmatige jambe.
De even regels hebben eindrijm (in de eerste strofe onvolledig). De strofen 1 en 4 beginnen beide met ‘In stille nacht’. Binnenrijm zien we op verschillende plekken: in strofe 1 ‘nacht’ – ‘wacht’, ‘waar’ – ‘zwaar’; strofe 2 ‘niet’ – ‘lied’ en strofe 4 ‘nacht’ – ‘volbracht’. Alliteratie komt voor in strofe 1 ‘wacht’ – ‘waar’ en in strofe 2 ‘harten’ – ‘hangen’. Daarnaast is er nog klinkerrijm in strofe 1 in de lettergrepen ‘a’ en ‘aa’.
Opmerkelijk zijn de tegenstellingen in strofe 1 tussen ‘wachthouden’ en ‘slapen’, in strofe 2 het zingen van het ‘lied’, de ‘lofzang’, tegenover ‘verstommen’, in strofe 3 tussen de ‘beker vol van vreugdewijn’ en de ‘bittere kelk’ en in strofe 4 tussen ‘nacht’ en ‘morgen’.
In de laatste strofe wijzigt het perspectief van ‘wij’ naar ‘ik’.

Inhoud

Het Duitse voorbeeld

De bundel Zingend Geloven vermeldt dat het om een ‘vrije bewerking’ gaat van het Duitstalige lied van Friedrich Spee, maar wie beide liederen naast elkaar bestudeert, ziet toch ook grote verschillen.
Het oorspronkelijke lied werd gepubliceerd onder de titel ‘Trauergesang von der Not Christi am Ölberg in dem Garten’ in de bundel ‘Trutz-Nachtigal’, in 1649 gepubliceerd in Keulen. Klik hier om de tekst is terug te vinden.
Dit lied bestaat uit vijftien strofen waarin Christus in Getsemane zijn doodsklacht uitspreekt: Hij ziet op tegen het lijden en de dood aan het kruis. Hij vraagt de kelk niet te hoeven drinken en raakt in een dialoog met God de Vader; daarna roept Hij zijn aardse moeder aan. Het lied eindigt in een jammerlijke stilte van godverlatenheid.
Het lied van De Vries thematiseert de houding van de leerlingen die Jezus in de steek laten op dit moment dat Hij zo zwaar beproefd wordt. Jezus wordt niet met name genoemd: uit de hoofdletter bij de persoonsvorm moeten we opmaken dat de Godszoon wordt bedoeld. De eerste persoon meervoud verwijst dan naar de leerlingen; maar de gemeente kan dit ook op zichzelf betrekken.
Het centrale thema in het lied van De Vries is het waken, met als kernzin ‘Waak en bid’. Opmerkelijk is dan dat de dichter in zijn bundel Tegen het donker als schriftverwijzing Lucas 22,39-46 aangeeft. In deze versie van de scène van Jezus op de Olijfberg wordt de thematiek van het waken niet genoemd; wel in de parallelplaatsen Matteüs 26,36-46 en Marcus 14,32-42. De uitdrukking ‘Waak en bid’ vinden we letterlijk in Matteüs 26,41, respectievelijk Marcus 14,38.

Strofe 1

De eerste regel is afgeleid van het Duitse lied; ‘Bei stiller Nacht Zur ersten Wacht’ werd ‘In stille nacht houdt Hij de wacht’. Jezus heeft zijn leerlingen gevraagd met Hem te waken, maar zij vallen in slaap. De oogleden van de leerlingen (‘wij’) zijn van zwaarte neergevallen en ze zijn uitgeput in hun hart. Waar Jezus aan het kruis Psalm 22 in de mond zal nemen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten’, zijn het hier de leerlingen die Hem verlaten.

Strofe 2

De tweede strofe verwijst naar de ‘lofzang’ die Jezus met zijn leerlingen heeft gezongen. Volgens de joodse traditie hebben zij na het pesachmaal het zogenaamde Groot-Hallel gezongen, Psalm 113-118 (Matteüs 26,30). Ze verwijten zichzelf dat die lofliederen niet in hun geheugen zijn gebleven en dat ze die niet in hun hart hebben bewaard. De vreugde van de lofzang is ‘verstomd’: zelf zijn ze met stomheid geslagen door de dreigende dood.

Strofe 3

In de derde strofe wordt het Laatste Avondmaal in herinnering geroepen. Daar is de beker met wijn rondgegaan, wijn die verwijst naar de vreugde. Maar de beker is getransformeerd in een ‘bittere kelk’ die Jezus nu moet drinken. Hij vraagt zijn Vader om deze beker weg te nemen (Matteüs 26,39 en Lucas 22,42). De leerlingen nemen de schuld op zich. Zij zijn het die Hem deze drinkbeker hebben geschonken, vol met eenzaamheid waarin Hij zich nu in alle verlatenheid bevindt.

Strofe 4

De vierde strofe begint opnieuw met de ‘stille nacht’ waarin Hij de doortocht volbracht. De ‘nacht’ staat hier voor de doodsnacht: het is niet de avond na het pesachmaal, maar de duisternis van zijn sterven op Goede Vrijdag. Door zijn marteldood heeft Jezus onze gang door het leven doorbroken, zijn lijdensweg is een ‘doortocht’ naar nieuw leven voor ons. Het verhaal van de uittocht klinkt al even: de doortocht van Exodus. Hij heeft door de donkerte van de nacht het licht van de dag, ‘de nieuwe morgen’ mogelijk gemaakt, dankzij de trouw van zijn Vader voor ons. Zo wordt hier vooruitgewezen naar Pasen.

Strofe 5

De laatste strofe verandert het perspectief naar het individu. Ikzelf word aangesproken in mijn verantwoordelijkheid om tot het laatste toe zijn oproep te horen om te waken en te bidden: dat is zijn ‘wachtwoord’. Door daar gehoor aan te geven zullen Jezus en ikzelf met elkaar verenigd worden. Met deze oproep doet het lied sterk een appèl op ons persoonlijk geweten. Dat kan worden doorgetrokken naar onze eigen levenshouding. We mogen niet versagen, niet in slaap vallen, wanneer een vriend, onze naaste in doodsnood verkeert.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied sluit direct aan op het verhaal van de inzet van het lijdensverhaal in de Hof van Olijven, dat in de meeste kerken klinkt aan het eind van de viering op Witte Donderdag. Dat is bij uitstek het moment om dit lied te zingen. Een andere mogelijkheid is om het te zingen bij de aanvang van de dienst op Goede Vrijdag.

Auteur: Jeroen de Wit


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 6’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de tekst is nieuw geschreven voor deze website.

Deze prachtige melodie, voor het eerst bij dit lied in druk verschenen in 1649, ondersteunt op verstilde en ingetogen wijze de tekst. De toonsoort is g-klein, de melodie heeft een omvang van een octaaf (d’- d”). Gedurende de eerste twee regels beweegt de melodie zich dalend binnen het hexachord van bes’ tot d’. In de derde regel wijkt de muziek incidenteel uit naar de majeurparallel Bes-groot, en wordt de hoge d” bereikt. Al gauw keert de melodie echter terug naar g-klein, waarin ook wordt afgesloten.
De begeleiding bevat typerende elementen van een kleine-tertstoon: verhoging en verlaging van de zesde en zevende toon van de toonladder en uitwijkingen naar de majeurparallel.
Temposuggestie: MM = 90-94 voor de kwartnoot.


Media

Uitvoerenden: Kathedraalkoor Brugge o.l.v. Ignace Thevelein; Jos Bielen, orgel