Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

574 - Glorie zij U, Christus, U leed onze nood


Ehre sei dir, Christe

Strofe 1: ‘Laus tibi, Christe’, 14e eeuw / ‘Ehre sei dir, Christe’, Nordhausen 1560 / Strofe 2 & 3:
Salzburg ca. 1350 / Königsberg 1527/ Wittenberg 1561/ Praetorius 1607
O wir armen Sünder

Tekst

Ontstaan

Het lied heeft een vrij complexe, maar wel boeiende geschiedenis. Voor het vroegste begin van het lied moeten we terug naar de negende eeuw. Uit die tijd dateert namelijk de hymne Rex Christe, factor omnium, een processielied voor de Goede Week waarin Christus als schepper en redder geprezen wordt. Volgens een achterhaalde theorie zou Gregorius de Grote de auteur van de hymnetekst zijn.

In de tijd dat dit lied ontstond, werd Christus nog bij voorkeur beleden als heerser en overwinnaar, en – in lijn daarmee – zag men zijn passie als een daad van overwinning. Karakteristiek in dit verband zijn ook de afbeeldingen van Christus Pantokrator uit de Oudheid en Middeleeuwen, of de afbeeldingen van de gekruisigde Christus met op zijn hoofd een koningsdiadeem in plaats van een doornenkroon. Door het lijden en sterven vestigde de Heer zijn heerschappij.

Deze visie op Christus’ passie treffen we bijvoorbeeld aan in een andere befaamde hymne uit die tijd, namelijk Vexilla regis prodeunt/‘De koningsvaandels trekken uit’:

Tot alle volken, roep het uit:
hoor, God regeert vanaf het kruis

(Liedboek 572: 4).

Ook de oorspronkelijke hymnetekst bezingt Christus als de goddelijke triomfator. Vanaf de veertiende eeuw raakt dit beeld op de achtergrond; er komt meer aandacht voor Christus die als mens geleden heeft en met wiens lijden mensen zich vanuit hun eigen ervaringen kunnen identificeren. Waarschijnlijk in de eerste helft van dezelfde eeuw werd aan de hymne een refrein toegevoegd dat na elke strofe gezongen werd:

Laus tibi, Christe, qui pateris
in cruce pendens pro miseris.
Cum patre qui regnas in caelis:
nos reos salva in terris.
Kyrie eleison.

Vertaling:

Lof zij U, Christus die leed,
hangend aan het kruis, voor de ellende!
U die met de Vader regeert in de hemel:
red ons, schuldigen op aarde!
Ontferm u, Heer.

Hoewel dit refrein ontstaan is in een tijd dat de menselijke kant van Christus’ lijden benadrukt werd, treffen we ook hier nog het beeld aan van de God-Mens Christus die in lijden en dood triomfeert en eeuwig heerst.

De Latijnse refreintekst is vermoedelijk een vertaling van een Duitstalig refrein dat rond 1350 geschreven moet zijn (Gelobet seist du, Christe, in deiner marter gross).

Het Latijnse/Duitse refrein werd in de tweede helft van de veertiende eeuw uitgebouwd tot het passielied Eya der grossen liebe, waarvan diverse coupletten inhoudelijk teruggrepen op Rex Christe, factor omnium. De laatste strofe van het passielied luidde:

 Ach du armer Judas,
was hast du getan
dass du deinen Herren
also verraten hast?
Darumb so mustu leiden
hellische pein,
Lucifers geselle
mustu ewig sein.
Kyrie eleison

Vertaling:

Ach jij arme Judas,
wat heb je gedaan,
dat je jouw Heer
zo verraden hebt.
Daarom moet je
helse pijn lijden.
Lucifers metgezel
moet je eeuwig zijn.
Kyrie eleison.

Dit couplet werd zeer populair, vooral ook om het te veranderen tot politiek gekleurde spotliederen waarin tegenstanders aangezegd werd dat zij – Lucifers metgezellen als ze zijn – eeuwig in de hel zullen branden.

Vanaf de zestiende eeuw

De Reformatie maakte eveneens dankbaar gebruik van Ach du armer Judas. Er verschenen een paar liedversies waarin de reformatorische rechtvaardigingsleer verwoord werd. De vroegste protestantse liedversie was Ach wir armen Menschen die in twee gezangbundels verscheen: in Etliche newe verdeütschte unnd gemachte ynn göttlicher schrift gegründte Christliche Hymnus un geseng (Königsberg 1527) en in de bundel Gantz newe geystliche teütsche Hynus und gesang (Nürnberg 1527) van Jobst Gutknecht.

Begin jaren veertig van de zestiende eeuw werd in Magdeburg het reformatorische Eyn schön Geistlick Sangböck gepubliceerd, waarin een lied voorkwam met de titel Van der sünde und van dem lidende Christi / up de wyse, Och du arme Judas. Dit lied met de beginregel ‘O wir armen Sünder’ werd gedicht door Hermann Bonnus (1504-1548), die theologie in Wittenberg studeerde en daar bevriend raakte met Martin Luther en Philipp Melanchton.

Het lied van Bonnus telde aanvankelijk zes coupletten, maar later werd een zevende strofe toegevoegd. Het betrof de Duitse vertaling van Laus tibi Christe uit de bundel Hymni durchs gantze jahr Deutsch (Nordhausen 1560):

Ehre sei dir, Christe,
der du littest Not,
an dem Stamm des Kreuzes
für uns bittern Tod,
herrschest mit dem Vater
in der Ewigkeit:
hilf uns armen Sünder
zu der Seligkeit
Kyrie eleison,
Christe eleison
Kyrie eleison.

Twintigste eeuw

Het lied van Bonnus werd in 1950 opgenomen in het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 57). In het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 175) verscheen een Nederlandse vertaling van Ad den Besten, waarvan de laatste strofe luidde:

Lof zij U, Heer Jezus,
die in grote nood
eenzaam en verlaten
stierf de bittre dood,
U die met de Vader
zult heersen voor altijd:
leid ons arme zondaars,
o Heer, ter zaligheid.
Kyrie eleison,
Christe eleison,
Kyrie eleison.

In het Evangelisches Gesangbuch (1994, nr. 75) is het lied grondig gewijzigd. De oudste, zevende strofe van het lied, Ehre sei dir, Christe, is het eerste couplet geworden, gevolgd door strofe 3 (Wäre nicht gekommen) en 6 (Darum wolln wir loben) uit Bonnus’ lied O wir armen Sünder.

In navolging van het Duitse liedboek is ook voor het Nederlandse Liedboek (2013) een nieuwe versie van het lied gemaakt. Maar anders dan in Duitsland werd hierbij ook een nieuwe tekstversie gemaakt. Jaap Zijlstra schreef deze nieuwe bewerking aan de hand van lied uit het Evangelisch Gesangbuch. De nieuwe Nederlandse bewerking opent dus eveneens met een vertaling van het Laus tibi, Christe.

In tegenstelling tot de vertaling uit het Liedboek voor de kerken verwijdert Zijlstra’s tekst zich inhoudelijk ver van de Latijnse en Duitse tekst. Het veelvuldig gebruik van het bezittelijk voornaamwoord ‘onze’ laat zien dat alle nadruk is komen te liggen op de gedachte dat Christus leed wat wij lijden. De basisnotie uit Laus tibi, Christe dat het lijden en de dood van de Heer direct verbonden zijn aan zijn verheerlijking en koningschap, is verdwenen.

Van de strofen 2 en 3 blijft de tweede nog het dichtst bij het Duitse origineel. In dit couplet wordt gerefereerd aan het bekende tweede hoofdstuk uit de brief aan de Filippenzen: Christus nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens (2,7); Hij was gehoorzaam tot in de dood, de dood aan het kruis (2,8).

Het slotcouplet heeft Zijlstra grotendeels omgevormd tot een bede om toewijding en eenheid van Gods volk. Van dit couplet is alleen de derde versregel (‘…. levend bij uw heilig woord’) herkenbaar uit het oorspronkelijke Duitse lied.

In het Liedboek is het oorspronkelijke kyrierefrein gehandhaafd: ‘Kyrie eleison, Christe eleison, Kyrie eleison’ (Heer, ontferm u, Christus, ontferm u, Heer, ontferm u). Deze drievoudige roep werd in de Middeleeuwen en Reformatie trinitarisch opgevat: Vader, Zoon en Geest. Overigens treffen we niet in alle vroege bronnen van het lied een driedelige kyrieroep aan; regelmatig eindigen de strofen met een enkelvoudig: Kyrie eleison.

Het Kyrie is niet alleen een roep om ontferming, maar ook een hulde aan Christus. In die zin sluit het ‘ontferm u’ aan bij het ‘Glorie’ waarmee het lied opent.


Melodie

De melodie die bij Liedboek 574 staat is gelijk aan die van gezang 175 (‘O wij arme zondaars’) uit het Liedboek voor de kerken. Een van de vroegste bronnen voor deze melodie is een handschrift uit een klooster te Salzburg uit de tweede helft van de veertiende eeuw, dat momenteel in de Österreichische Nationalbibliothek (Ms. 2856) bewaard wordt. De melodie staat daar afgedrukt bij het passielied ‘Eya der grossen liebe’.

In protestantse gezangboeken verscheen de melodie voor het eerst bij het lied Ach, wir armen Menschen in de reeds vermelde gezangboeken die in 1527 te Königsberg en Nürnberg verschenen.

Hermann Bonnus publiceerde zijn lied O wir armen Sünder zonder melodie(notatie). Toen Lucas Lossius het lied in zijn Psalmodia (Wittenberg 1561) opnam, drukte hij daarbij ook de melodie af. De melodie, die tot ver in de zeventiende eeuw voor verscheidene liedteksten gebruikt werd, kende verschillende varianten. De versie uit de gezangbundel van Lossius wijkt wat het kyrie-refrein betreft af van de versie die in de twintigste eeuw gebruikt wordt in Duitsland en Nederland en die afkomstig is uit de bundel Musae Sioniae (deel V, 1607, nr. 114) van Michael Praetorius.

De melodie van het kyrierefrein onderscheidt zich melodisch en ritmisch duidelijk van de coupletmelodie. De eerste vier regels van het couplet openen namelijk allemaal met vier repeterende kwartnoten op de roeptoon (a), gevolgd door twee halve noten. De toonherhalingen waarmee elke regel opent, verleent de melodie een sterk recitatief karakter; elke regel moet naar de vijfde en zesde noot toe gezongen worden. Het tempo dient vrij vlot te zijn, zoals de tactus major in combinatie met het gebruik van overwegend kwartnoten aangeeft.

In tegenstelling tot de melodieversie in het Liedboek voor de kerken (gezang 175) heeft de versie uit het nieuwe liedboek ook in het midden van de regels 3 en 4 twee halve noten.

Na de twee halve noten volgen weer vier kwartnoten die in de secundeschreden naar de hele noot leiden waarmee elke regel eindigt.

Het refrein speelt zich vrijwel geheel af rond de roeptoon a’. Opvallend is met name de hoge d” op de eerste lettergreep van ‘Christe’, waardoor de roep tot Christus nadruk krijgt.

Niet zonder betekenis is dat dit lied een mixolydische melodie heeft. Deze wijdse, opgewekte modus verwacht men wellicht niet bij passieliederen. Maar – zoals hierboven beschreven is – in de Latijnse hymen Rex Christe factor omnius en Laus tibi Christe en de Duitstalige bewerkingen ervan, wordt Christus’ passie belicht vanuit zijn overwinning en geïnterpreteerd als daden van triomf.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is opgenomen in de rubriek ‘Getijden van het jaar – Drie dagen van Pasen’. Er zijn uiteenlopende momenten te bedenken waarop het lied tijdens deze dagen gezongen kan worden. Ik noem een paar voorbeelden.

De componist Heinrich Schütz (1585-1672) eindigt zijn Matthäus-Passion (SWV 479) met ‘Ehre sei dir, Christe’. Het lied fungeert hier dus als afsluiting van het passieverhaal. Nog steeds is het een fraaie mogelijkheid op Goede Vrijdag de lezing van het lijdensverhaal met dit lied te besluiten.

Ook kan het lied gezongen worden tijdens de paaswake, bijvoorbeeld als onderdeel van de lichtritus.

Overigens wordt Ehre sei dir, Christe in Duitsland tijdens de passietijd ook wel gebruikt als kyrie/gloria-lied.

 Auteur: Jan Smelik