Jesu, meines Lebens Leben | |||
Ernst Christoph Homburg | |||
Jan Willem Schulte Nordholt | |||
Wolfgang Wessnitzer |
Tekst
Deze toelichting is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.
Er is maar een lied van Homburg werkelijk populair geworden en dat is het vermaarde Jesu, meines Lebens Leben. Zelfs dit is geen groots en bijzonder gezang, maar het dankt zijn populariteit, dunkt mij, aan twee dingen, de aanhef van de eerste strofe en het refrein. De aanhef is klassiek geworden, en zoals dat meestal het geval is met zeer klassieke teksten, hij is niet erg origineel. Homburg heeft twee zinsneden die kort tevoren door anderen waren gebruikt, op een goede en bezielde wijze samengevoegd: ‘Jezus, leven van mijn leven’, een zinswending te vinden in het avondmaalslied van Johann Heermann uit 1632:
O du mein Liebster Schatz,
o meines Lebens Leben
en: ‘Jezus, dood van mijnen dood’, uit een gedicht van Simon Dach uit 1648:
Wer hilft mich sonst in solcher Not,
wenn du nicht, Gott, du Todestod !
Homburg voegt die twee uitdrukkingen samen, op een aardige wijze, hoe bewust of hoe onbewust ontlenend weten wij niet, het doet er ook niet toe, hij creëert toch een nieuw geheel. En laten wij dit vooral ook niet waanwijs plagiaat noemen, Homburg deed wat in zijn tijd gebruikelijk was, wat trouwens in de traditie van de gezangen altijd gewettigd is geweest, hij sprak de taal van de kerk verder. Misschien is het slot, met zijn naïeve uitbundigheid, nog meer dan de aanhef de oorzaak van de bekendheid van het lied. Een kleine persoonlijke noot: mij was die ‘duizend, duizendmaal’ altijd wat veel en ik heb zelfs vertalende een andere koelere versie voorgesteld, maar ik heb mij, in het bijzonder door de gereformeerden die meespraken in onze commissie, laten overtuigen, dat het beter was om Homburg Homburg te laten en de gemeente het plezier van deze extase niet te ontnemen. Het lied als geheel is weliswaar niet zeer oorspronkelijk, maar het heeft een waardige oprechtheid en het is goed opgebouwd, met in elke strofe de kleine golfslag van lijden naar verlossing, heel fijn aangebracht. Al met al is het daarom een onmisbaar lied in onze bundel, waardoor wij Homburg niet vergeten.
Auteur: Jan Willem Schulte Nordholt
Melodie
De melodie is ritmisch en harmonisch zeer eenvoudig, maar heeft een blijmoedig karakter en past daardoor goed bij de tekst die ook het accent legt op de dankbaarheid voor het verlossend werk van Christus. Zoals altijd bij de Barvorm zijn regel 1 en 2 gelijk aan 3 en 4. De regels 2 en 4 moduleren duidelijk naar de dominant, regel 5 naar de subdominant , om dan via regel 6 weer op de grondtoon thuis te komen, als voorbereiding voor regel 7 en 8 die als tekstrefrein helemaal in de grondtoonsoort blijven staan. Waarschijnlijk heeft men de uitwijking in de 5de regel naar de subdominant al spoedig als iets vreemds ondervonden, waardoor verbasteringen van deze regel in omloop kwamen (a’-fis’-b’-a’-g’-fis’-e’-e’). Helaas werd de melodie in deze verbasterde versie ook ten onzent populair (via de bundel Oude en Nieuwe Zangen van M. van Woensel Kooy en de ‘Hervormde Bundel-1938’). Het Evangelisches Kirchgesangbuch uit 1950 en het Evangelisches Gesangbuch uit 1994 herstelden wel de vijfde regel, maar niet de slotregel (lieten in plaats van het gepuncteerde ritme met vooruitgenomen grondtoon, de herhaalde secunde als twee (kwart)noten). Het Gezangboek van de Evangelisch-Lutherse Kerk in Nederland (1955) en de uitgebreide Enige Gezangen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1956) durfden het herstel van de melodie nog niet aan. Pas de gereformeerde bundel 119 Gezangen (nr. 36) gaf de herstelde melodie terug; het herstel levert de gemeente weinig moeite, als men er slechts even op attendeert.
Interessant is in de structuur van deze melodie nog het feit, dat het motief fis’-d’-g’-fis’-e’-d’ uit de eerste regel in de slotregel als inzet terugkomt, terwijl regel 6 niet anders is dan een getransponeerde tweede regel (een kwart hoger).
Bij het zingen kieze men een niet te slepend tempo. Bij de overgangen van de regels steeds ademtijd afnemen van de slotnoot van de vorige regel en geen gaten tussen de regels maken, een zonde die in vele Nederlandse gemeenten is ingeburgerd en waartegen organisten vaak te weinig strijden. Ook de slotregel eist een correcte uitvoering van het ritme, te meer waar dit de enige ritmische variant is die de melodie kenmerkt.
Auteur: Bernard Smilde