Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

57a - De merel fluit als morgenopening


De merel

Anton Ent
Theo Goedhart

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Anton Ent (Henk van der Ent) schreef ‘De merel fluit als morgenopening’ bij Psalm 57 in opdracht van de Liedboekredactie. Psalm 57 is een van de psalmen die zelden of nooit worden gezongen, terwijl er toch sterke beelden in staan. De psalmist schuilt in de schaduw van Gods vleugels. Hij wordt belaagd, maar bevrijd uit het net dat zijn tegenstanders voor hem hebben gespannen. Nu is zijn hart gerust en wil hij zingen en spelen voor zijn God: ‘Ontwaak, mijn ziel. ontwaak met harp en lier, ik wil het morgenrood wekken’ (Psalm 57,9).

Anton Ent is van kinds af aan met de psalmen vertrouwd. Over de psalmen schrijft hij: ‘Nooit kom ik los van de boom, hoe afgewaaid / ik ook ben’ (in: Man van twee wegen, ’s-Hertogenbosch 2007, 57; gedicht ‘Blad’ bij Psalm 53). Met die boom doelt hij op de ‘taalstam’ van de psalmen. Hijzelf is een blad, dat groeit aan een tak van deze boom. Maar de boom leeft niet van zichzelf. Hij heeft wortels die levenssappen opzuigen uit diepe gronden. ‘Ik blijf voelen hoe wortels / naar water verlangen.’ Ent: ‘Het verlangen naar de grond van ons bestaan is essentieel in dit gedicht. Sommigen noemen dat God. Ik ben zelf liever terughoudend in het benoemen hiervan. Augustinus zei: God bestaat in de vocativus, dus in de aanspreekvorm: U. De psalmen reiken naar de onbenoembare ‘U’, de Verborgene (…) Bestaan in de ogen van de ‘U’, daar gaat het eigenlijk om. (…) Je moet leren zeggen: ‘Hier ben ik’. Dat is aanvaarding van alles wat je bent en van het leven waarin je staat. Je zegt het ten overstaan van de ‘U’. Voor mij is deze zin, dit getuigenis van levensmoed, de laatste jaren heel belangrijk geworden: ‘Hier ben ik’.’ Vanuit deze grondhouding wil Anton Ent de psalmen ‘van binnenuit’ lezen. (Bron: Tjerk de Reus, ‘Reiken naar het onbenoembare. Anton Ent over het verstaan van de psalmen. In: Sneinspetiele (weekendbijlage Friesch Dagblad), 2 juni 2007, 16-17. Klik hier voor het gehele interview.)

Hoe leest Anton Ent Psalm 57? Welke woorden en beelden haalt hij eruit om daar ‘van binnenuit’ een nieuw lied mee te bouwen? In de toelichting aan de compendiumredactie noemt hij zelf de volgende elementen:

  • ‘Morgenopening’: zie Psalm 57,9;
  • ‘Schuilen’: zie 57,2;
  • ‘Scherm’ (‘bescherming): zie 57,3;
  • ‘Stokebranden’: zie 57,5 en de berijmde psalm: ‘Ik lig, gedrukt door felle stokebranden’ (Psalm 57: 3, oude berijming);
  • ‘Liefde en trouw’: zie 57,4 en 57,11;
  • ‘Wees mij nabij’: zie 57,2.

Inhoud

De merel fluit als morgenopening…

Dat dit een lied over de merel is, zal niemand ontgaan. Drie van de vier coupletten beginnen met ‘De merel…’. Het fluiten van de merel draagt het hele lied. Hij schuilt erin.
Dit fluiten wordt door verschillende ‘ui’-klanken versterkt: ‘fluit’, ‘sluit’, ‘buien’ ‘haalt uit’, ‘schuilt’ (4x). De slotregels vormen een oplopende reeks:

  1. ‘… de boom waarin hij schuilt’;
  2. ‘… het lied waarin hij schuilt’;
  3. ‘… het licht waarin hij schuilt’;
  4. ‘… zolang ik (merel) fluit van U waarin ik schuil’.

De vogel wordt vaak gebruikt als een zinnebeeld voor de ziel. Maar waarom heeft de dichter van alle ‘vogelen des hemels’ (Psalm 8) juist de merel gekozen? Behalve dat de merel in onze streken een van de meest voorkomende zangvogels is, fluit hij zijn lied in de randen van de nacht. Al vroeg in de morgen laat hij de hele wereld weten dat de nacht voorbij is en de dag begint. En ’s avonds zoekt hij een hoge boomtop op om de dag af te sluiten met zijn wonderschone lied. De bewegelijkheid van de merelzang horen we terug in de melodie van Theo Goedhart.

Couplet 1

Het beeld van de merel die fluitend aankondigt dat de ochtend is aangebroken, kennen we van het prachtige Engelse ochtendlied van Eleanor Farjeon waarin gedankt wordt voor de nieuwe dag: ‘Morning has broken / blackbird is singing…’ (Liedboek 216, in een vertaling van Andries Govaart).

De merel fluit als morgenopening
het lied dat bange nachten sluit…

In Psalm 57,8-9 wil de dichter zingen en musiceren, want, zegt hij: ‘Ik wil het morgenrood wekken’. Er staat niet: ‘door het morgenrood gewekt / wil ik zingen en spelen’. Deze omkering vinden we ook hier. Met zijn gefluit opent de merel de morgen en sluit de nacht. Dat is wat zijn lied bewerkt (actief, in de tegenwoordige tijd). Het binnenrijm van de ‘bange nachten’ laat de angst dáár. Maar het lied doet nog meer.

dat kleedt en kleurt in heldergroen
de boom waarin hij schuilt.

De alliteratie van het kleden en kleuren klinkt feestelijk. Zingend maakt de dag zich op in het heldergroen van de boom, waarin de merel schuilt. De merel, de boom en de schuilplaats – wie deze beelden verstaat, weet dat de Verborgene niet ver is.

Couplet 2

Het is een scherm voor buien angst en pijn
en stokebranden om hem heen…

De boom biedt bescherming, hij is ‘een scherm’ tussen de bedreigde en zijn bedreigers. Deze bedreigers komen opzetten als buien van angst en pijn, als ‘stokebranden om hem heen’. Een ‘stokebrand’ is een onruststoker, een agitator. Ent ontleent dit Oudnederlandse woord aan de psalmberijming uit 1773, die weer gebaseerd is op de Statenvertaling (Psalm 57,5). Het woord zegt trefzeker wat zo’n onverlaat doet: hij stookt het vuurtje van zijn spot op om het zijn slachtoffer na aan de schenen te leggen.

Die spotten fel hoe vals kan zijn
het lied waarin hij schuilt.

Ze proberen hem in zijn hart te raken. Als het lied van de merel vals is, dan gaat het licht uit.

Couplet 3

Maar deze ordeverstoring gaat ze niet lukken, die stokebranden.

De merel zingt dat hij geborgen is…

Dwars tegen zijn belagers in zingt de merel dat hij geborgen is

in wat hij jubelt heel de dag.

Wat is de inhoud van de jubelzang die hem bergt?

In trouw en liefde spiegelt zich
het licht waarin hij schuilt.

In drie woorden wordt de kern van heel zijn lied gevat: trouw, liefde en licht. Zij vormen samen de grond van zijn bestaan. Elk van deze drie verwijst naar de Verborgene, de ‘U’, voor (ten overstaan van) wie de merel zingt. Het lied is het licht waarin de merel schuilt.

Couplet 4

De merel in de lijsterbes haalt uit…

De merel is een van de ‘lijsterachtigen’. Hij schuilt in zijn eigen boom, die bessen draagt zo oranje als zijn snavel. En hij ‘haalt uit’. Uithalen is een geïntensiveerde vorm van zingen (belten). De merel rekt zijn hals en fluit:

wees mij nabij, U bent nabij…

In deze bede, die in één adem door getuigenis is, zegt hij voor het eerst ‘mij’, ‘ik’ en ‘U. Zo zingt hij zijn relatie met de Ene van binnen naar buiten en van buiten naar binnen. Maar er volgt iets achteraan.

… U bent nabij
zolang ik roep, zolang ik fluit
van U waarin ik schuil.

Van de merel leren wij dat zingen (roepen, fluiten) de conditie is waaronder wij ‘ik’ leren zeggen, en ‘U’, om daarin (in het fluiten) een schuilplaats te vinden. De merel doet het ons voor. Bij deze regels moet ik denken aan het prachtige lied van Sytze de Vries: ‘Zolang wij ademhalen’, ook een lied over het zingen (Liedboek 657).

Liturgische bruikbaarheid

Liedboek 57a past in verschillende vieringen en op verschillende momenten in de liturgie. Op een zondag door het jaar kan het een openingslied zijn. In cursus- of groepswerk zou het een verrassende dagopening kunnen bieden, zeker als er tijd en gelegenheid is om de beelden op zich te laten inwerken. We kunnen denken aan zondag Cantate en andere vieringen waarin de betekenis van het zingen wordt gethematiseerd of waarin vanuit de groene theologie de aarde en de schepping centraal staan. Dat in onze tijd de merel snel in aantal afneemt omdat hij niet alleen door een grote hoeveelheid huiskatten, maar ook nog eens door ziekte wordt bedreigd, is een teken aan de wand. Dat geeft nog een andere klank aan het zinnetje ‘zolang ik roep, zolang ik fluit…’

Auteur: Corja Bekius

Creatieve verwerking

beeld: Corja Bekius, De merel


Melodie

Algemeen

‘Hoe vertaal ik vogelzang naar gemeentezang?’ Zo vroeg componist Theo Goedhart zich af bij het lezen van de tekst van Anton Ent. En er dringt zich nog een vraag op: hoe verhouden de psalmwoorden en gedicht ‘De merel’ zich tot elkaar, en wat betekent dit voor de muzikale invulling?
Vanuit de spelonk het indringende gebed van David, waarin angst én vertrouwen opklinken; en vanuit de boom het lied van de merel, die – tegen het donker in – van geborgenheid zingt. David wordt hier merel, boven zijn eigen angst en onmacht ‘uitstijgend’. Was het niet Olivier Messiaen die over vogelzang sprak als ‘door God geïnspireerde muziek’?

Analyse van de melodie

Theo Goedhart heeft heldere keuzes gemaakt in zijn compositie: in de melodie (en ook in de begeleiding, zie hieronder) houdt hij het modale karakter van de Geneefse psalm overeind, en strooit hij ruimhartig met verwerkingen van de eerste vier noten van de psalm (a’-c’’-b’-a’).
Het antwoord van Theo Goedhart op de aan het begin gestelde vraag hoe je vogelzang kunt vertalen naar gemeentezang, is het gebruik van de bovenwisseltoon, de korte triller (praller), die in de tweede maat verschijnt bij ‘fluit’ (b’-c’’-b’) en in vertraagde vorm goed zingbaar is bij gemeentezang. Het is een van de vele figuren in het rijke zangrepertoire van vogels.
Hoewel de melodieën van Liedboek 57 en 57a beide mixolydisch zijn, wordt de dominant a’ in de melodie van Goedhart aanvankelijk meer als finalis opgevat (zie opmerking 3 bij Begeleiding).
Citaat van de componist: ‘De melodische curve is, wonderlijk genoeg, sterk geënt (...) op de hymne ‘Vexilla regis prodeunt’ (Liedboek 572). De derde regel van ‘Vexilla’ heeft bijna letterlijk model gestaan voor mijn tweede regel’.

Liedboek 572, regel 3:
Liedboek 57a, regel 2:
De al genoemde melodische cel a’-c’’-b’-a’ speelt zowel in de psalmmelodie als in de melodie van Liedboek 57a een prominente rol. Vergelijk de eerste en laatste regels van beide melodieën.

Overeenkomst melodie eerste regel:

Liedboek 57, regel 1:
Liedboek 57a, regel 1:
Overeenkomst slotregels:

Liedboek 57, regel 5 (vergelijk melodie bij ‘wijkt voor de nieuwe morgen’):
Liedboek 57a, regel 4:
Omdat de melodie van Theo Goedhart een driedelige maatsoort heeft, is er variatie mogelijk in de plaatsing van dit motief (regel 1: ‘De merel fluit…’, opmatig; regel 2: ‘nachten sluit’: startend op het zware maatdeel). Dit geeft de melodie een vloeiende beweging, mede door het voorgestelde metronoomcijfer (MM = 132 voor de kwartnoot).
De eerste regel is in tegenstelling tot de volgende drie regels niet vier maar vijf maten lang; het woord ‘morgenopening’ is verbreed tot drie maten: de hemiool zorgt voor meer ruimte en tijd!
De tweede regel start met het openingsmotief op e’, met een verlengde tweede noot, gevolgd door het wisseltoonmotief van de vogel en afsluitend met het openingsmotief, nu weer op a’.
Daarmee vormen de twee regels behalve tekstueel ook muzikaal een afgerond geheel.
De derde regel kent twee verborgen vormen van het openingsmotief: de tertssprong is verkleind tot een secundeschrede, de eerste keer op a’ (‘dat kleedt en kleurt’), de tweede maal als sequens op b’ (‘in heldergroen’), waarna de vierde regel met het openingsmotief op fis’ (‘boom waarin’) en de latente hemiool afsluit op d’.
Zo is deze melodie tegelijk hecht van constructie, én soepel en vloeiend.

Begeleiding

Omdat de begeleiding bij dit lied bepaald geen doorsnee-zetting is, wil ik er enkele woorden aan wijden:

  1. In de optionele fluitpartij – de merelpartij – kiest Goedhart voor een begrijpelijk citaat uit Peter en de wolf van Sergej Prokofjev; de fluit is in dit werk het vogel-instrument.De fluitpartij maakt gebruik van allerlei figuren die men zich bij vogelzang kan voorstellen. Het gaat hierbij meer om een algemene vogelzang-associatie dan om een specifiek merelgeluid.
  2. De orgel-/pianobegeleiding bevat tal van elementen die bij de melodiebeschrijving alaan de orde waren; het is een veelheid aan verwantschappen. Zoekt en ge zult vinden! Een fraaie vorm is te vinden in de eerste regel: de alt neemt hier met de hemiool e’-g’-fis‘(-f’-e’) een voorschot op de hemiool in de melodie onder het woord ‘morgenopening’.
  3. De begeleiding ondersteunt grotendeels deze modale beweging: orgelpunt op A gedurende de eerst vijf maten, daarna wordt via een kort G-orgelpunt de finalis D bereikt.

Nota bene

  1. Theo Goedhart wijst erop dat in de fluitpartij de eerste en tweede noot van maat 10respectievelijk fis’’’ en e’’’ moeten zijn. Vanaf de vijfde druk van de begeleidingsuitgave is dit gecorrigeerd.
  2. De componist raadt aan om de fluitpartij bij maximaal twee coupletten te spelen.
  3. Voor wie geïnteresseerd is: beluister ‘Le merle noir’ (fluit en piano) van Olivier Messiaen (klik hier).

Auteur: Arie Boers