Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

582 - Door wat voor grote eenzaamheden



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied verscheen eerder in de bundel Zingend Geloven 4 in 1991 (nr. 17). Het kreeg daarna een plek in Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 379) en het Liedboek.

Inhoud

De synoptische evangeliën vertellen over Jezus’ gebedsstrijd in Getsemane (Matteüs 26,36-46; Marcus 14,32-42 en Lucas 22,39-46). Zijn drie meest vertrouwde leerlingen nam Hij met zich mee, maar zij vielen in slaap. Dat was één van de vele ‘eenzaamheden’ waar Jezus doorheen moest. Wij identificeren ons in dit lied al zingende met de slapende leerlingen. Het steeds herhaalde ‘wij’ omvat ook ons. Daarmee krijgt het lied het karakter van een schuldbekentenis. Deze schuldbekentenis heeft een dankbare ondertoon. Jezus’ eenzaamheid betekent voor ons verlossing. ‘Maar de verlossing van de mensen/ die lijdt Hij heel alleen.’ (strofe 5)

De apostel Paulus spreekt herhaaldelijk over het ‘met Hem lijden’ en ‘met Hem gekruisigd worden’.  Over Maria staat geschreven dat een zwaard door haar ziel ging (Lucas 2,35). Dit lied zet een heel ander accent. Jezus’ verlossende lijden voltrekt zich in de eenzaamheid. Zonder ons, voor ons. En hoezeer wij Christus ook navolgen, de diepste kern van zijn lijdensweg blijft onnavolgbaar. Dat is geen gemakzuchtige constatering. Wij blijven ernstig in gebreke; dat is de reden van Jezus’ eenzaamheid.

Strofe 1

Jezus is door grote eenzaamheden ‘aan ons voorbijgegaan’. Die uitdrukking kan negatief klinken: Hij passeert ons. Wij kunnen Hem toch niet bijhouden. Maar met het Pascha in gedachten, waar de engel des Heren de huizen van de Israëlieten voorbijgaat of passeert (Exodus 12,13), is het tegelijk iets heilzaams. Ons leven wordt gespaard, Jezus lijdt onze verlossing. Hij doet dat op een manier die ‘onnavolgbaar’ is. Het ‘voorbijgaan’ roept ook herinneringen op aan Liedboek 607, ‘Gij zijt voorbijgegaan’.

De reden dat Jezus ons passeert, is het feit dat we op een andere golflengte zitten, al gebruiken we onnadenkend wel de juiste woorden. We hebben Jezus wel beleden, maar Hem niet werkelijk verstaan. Het onbegrip van de leerlingen is een regelmatig terugkerend thema in de evangeliën. (Matteüs 16,23; Lucas 9,45; Johannes 12,12 etc.)

Strofe 2

Petrus, Johannes en Jakobus gingen met Jezus mee de tuin van Getsemane in (Matteüs 26,37) maar vielen vervolgens in slaap (26,40.43.45). Wij, gelovigen van nu, doen het niet beter. De woorden zijn er wel, maar de navolging ontbreekt. In strofe 1 ontbrak ons het ‘verstaan’, nu eveneens de navolging.

Strofe 3

‘Het duister van zijn Vader’ krijgt in het lijdensverhaal zichtbare gestalte tijdens de drie uren duisternis (Matteüs 27,45). Jezus roept dan zijn verlatenheid uit met de woorden van Psalm 22 (Matteüs 27,46). Maar de duisternis is er ook al in Getsemane. De Vader verbergt zijn aangezicht en het wordt donker. Zijn drie meest vertrouwde leerlingen slapen en komen Hem niet nader. Het doet denken aan Psalm 88. ‘Mijn beste vrienden hebt U van mij vervreemd, mijn enige metgezel is de duisternis.’ (88,19)

Strofe 4

Liturgisch verwijlen is wat anders dan werkelijk peilen. Het is al heel wat wanneer we onze gedachten concentreren op de lijdensweg van Jezus. Er is immers zoveel dat ons afleidt… Maar zelfs met de beste concentratie blijven onze gedachten oppervlakkig. Wij peilen Jezus’ lijden niet. Onze navolging is verbaal, een kwestie van ‘belijden’ (strofe 1), ‘waken met woorden’ (strofe 2), ‘woorden en lied’ (strofe 4).

Strofe 5

Liturgie: met vrome wensen en gebeden om Jezus heen stuwen, zoals ooit de schare deed (Lucas 8,45). Ook bij de intocht en op de Via Dolorosa was Jezus omringd door mensen. Omstuwd door mensen en toch alleen. Het evangelie vertelt vaak over het onbegrip van de leerlingen en van de menigte. Heeft Jezus in de kerkgangers van nu wel een groep geestverwanten? Op een enkele heilige na moeten we toegeven: ook wij laten Hem alleen. Een spreuk van Blaise Pascal, waar Schulte Nordholt veel mee op had, komt in gedachten: ‘Jezus zal in doodsstrijd zijn tot het einde der wereld; wij moeten in die tijd niet slapen.’

Vorm

Hoe kunnen we het lijden van de Heer bezingen op een manier die ons raakt? Grootse retoriek heeft eerder een tegengesteld effect. Jan Willem Schulte Nordholt kiest voor het tegendeel ervan: niet-gepolijste taal, die soms bijna de spreektaal nadert en soms een beetje hakkelend klinkt. ‘De laatste drie die Hem behoorden, sliepen in Getsemane’. Zo zou een normale zin luiden. Maar we zingen het met een extra ‘die’. ‘De laatste drie…, die sliepen’ (strofe 2). Een ander effect is de woordherhaling. ‘Wij, wij waken wel met woorden’ (strofe 2; merk de alliteratie ook op). ‘Niemand, niemand komt Hem nader’ (strofe 3). En dan is er steeds het sterke contrast tussen wat we wél kunnen en wat we niet kunnen. ‘Wij kunnen wel bij Hem verwijlen / … / maar kunnen niet zijn lijden peilen’ (4). In strofe 1 en 3 gaat Jezus’ lijden voorop, om vervolgens gecontrasteerd te worden met wat ‘wij’ ervan terechtbrengen. Strofe 2 en 4 zijn helemaal gewijd aan onze onmacht tot navolging. In strofe 5 komt tenslotte de omkering. Vooropgaat onze onmacht, maar de slotregels geven het laatste woord aan Jezus’ verlossend lijden. ‘Maar de verlossing van de mensen / die lijdt Hij heel alleen.’

Het lied is geheel in de wij- en hij-vorm geschreven. Wij zingen over Jezus. De aanroep tot Hem blijft achterwege. Daarmee benadrukt het lied de afstand tussen Jezus en ons.

Auteur: Wouter van Voorst


Melodie

In de liedtekst van Jan Willem Schulte Nordholt over de gebedsstrijd van Jezus in Getsemane identificeren de zangers zich met de slapende leerlingen (zie teksttoelichting).
De ingetogen melodie van Eric Jan Joosse versterkt de sterkking van de tekst.
De toonsoort kan als d-klein worden geduid, maar doet door het karakter van de melodie en het uitsluitend gebruiken van halve noten en kwartnoten aan dorische melodieën in het Geneefse psalter denken. Afwijkend in dat opzicht is het ontbreken van halve rusten na regel 1 en 3. Daardoor klinkt elk regelpaar als een geheel, gezongen onder één spanningsboog.
Het ritme van regel 1 en 3 is gelijk, dat van regel 2 en 4 komt sterk overeen. De componist heeft in regel 4 alleen de syncope naar voren verplaatst, omdat de dichter een uniek metrisch schema toepast: 9-8-9-6.
Het ingetogen karakter van de melodie bereikt Joosse onder meer door hoofdzakelijk secundeschreden toe te passen en slechts enkele grotere intervallen: in regel 1, 3 en 4 een terts en eenmaal een kwart (a’-d”) in regel 3, waarmee de hoogste noot van de melodie wordt bereikt. Daardoor wordt onwillekeurig het accent op de daarbij behorende lettergreep gelegd: ‘wel’ (strofe 1). Ook in de overige strofen klinken op deze noot voor het tekstbegrip essentiële lettergrepen.
De melodie heeft een fraaie spanningsopbouw: in de eerste drie regels ligt de hoogste noot steeds een terts hoger: g’ in regel 1, bes’ in regel 2 en d” in regel 3. Doordat de derde regel buiten het in de overige regels gebruikte hexachordum naturale treedt, klinkt die regel nadrukkelijk als het hoogtepunt van de melodie. Deze regel heeft ten opzichte van de andere de grootste ambitus: een sext (f’-d”).

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Kathedraalkoor Brugge o.l.v. Ignace Thevelein; Jos Bielen, orgel (strofen 1, 2, 3, 5)