Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

584 - Is zijn ure nu gekomen


Maria onder het kruis

17e eeuw
Stabat Mater dolorosa

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘Is zijn ure nu gekomen – Maria onder het kruis’ maakte aanvankelijk onderdeel uit van de Johannespassie die Sytze de Vries met de componist Christiaan Winter eind jaren negentig schreef voor de Goede Vrijdagliturgie in de Oude Kerk van Amsterdam. Deze passie werd gepubliceerd in de serie Amsterdams Katernen, onder de titel ‘Gekomen is het uur’ (deel 26, 1999).
De tekst van de passie is onderverdeeld in vier passages rond respectievelijk de figuren Petrus, Pilatus, Maria en Jozef van Arimatea. Wanneer hun ‘rol’ in het verhaal is afgelopen, sluit de aanwezige gemeente dat af met een lied, waarin ze zich zingend kan identificeren met de betreffende persoon.
Het onderhavige lied van Maria was voorzien na de passage uit het Johannesevangelie over de kruisiging (19,17-27), waarbij de makers uitgingen van de bekende melodie van het ‘Stabat Mater dolorosa’ (zie de bespreking hiervan onder Liedboek 573).
In zijn verzamelbundel Jij, mijn adem (Zoetermeer, 2009) nam Sytze de Vries het lied op (nr. 132), met weglating van de strofen 5 en 6:

Mij gaf Hij zijn vriend als hoeder,
nieuwe toekomst voor een moeder.
Hij is het die ons verbindt.

Nu dit leven wordt gebroken
blijft zijn liefde uitgesproken,
waarin ik mij welkom vind.

Deze strofen sluiten expliciet aan op de passage van Maria en Johannes onder het kruis (Johannes 19,25-27) en versterken daarmee het verstaan van de tekst. De dichter verklaarde dat hij deze strofen toen waarschijnlijk als minder ervoer.
In deze nieuwe publicatie zijn ook twee wijzigingen aangebracht. De derde regel in strofe 2 luidde aanvankelijk: ‘wordt zijn uittocht hier volbracht’. In de voorlaatste strofe stond oorspronkelijk: ‘zijn bloed voedt ons met leven’. Het persoonlijk voornaamwoord Hij / Hem staat in de versie in Jij, mijn adem, met uitzondering van strofe 6, met kleine letter.
Het Liedboek nam de versie van Jij, mijn adem over, maar wel consequent met de hoofdletter in Hij / Hem.

Vorm

Het lied volgt de strofenbouw van het ‘Stabat mater dolorosa’: drieregelige strofen die in paren het rijmschema a-a-B, c-c-B vertonen. Het metrum staat regelmatig in de trocheüs (-v). Overheersende klanken zijn de ‘oo’ en de ‘aa’.

Inhoud

De eerste strofe verwijst naar Jezus die hangt aan het kruis. De vraag wordt gesteld of nu het laatste uur is aangebroken, waarop Hij eerder al had gezinspeeld (Johannes 12,23; 17,1). Het ‘uur’ fungeert als een leidmotief in het hele vierde evangelie. Nu zijn sterven nadert, vallen zijn dromen ineen, ze verdwijnen in het donker.

De leerlingen komen in de tweede strofe aan het woord en de aanwezigen in de viering kunnen zich bij hen aansluiten. Jezus volbrengt (een typisch johanneïsche term) zijn lijdensweg, terwijl de omstaanders Hem hebben verlaten doordat ze verstrikt (‘gevangen’) zijn in zichzelf.

De derde strofe sluit aan op de passages in het lijdensverhaal (hoofdstukken 18 en 19) waar Jezus de koning van de Joden wordt genoemd. De ik-figuur is Maria. Zij herinnert zich de aankondiging van haar zoon door de engel Gabriël, die immers gezegd had dat Hij koning zou worden en ‘de troon van zijn vader David’ zou innemen (Lucas 1,32-33).

Het kruis wordt in de vierde strofe voorgesteld als de schandpaal, waaraan Jezus hoog is verheven. Hierin klinkt de tekst door van Filippenzen 2,8-9: Hij heeft zich vernederd en daarom heeft God Hem hoog verheven. In de kruisdood zelf wordt het leven gekroond. De retorische vraag wordt gesteld, of Hij in deze ontluistering wel de Zoon van God is.

Het moederschap van Maria klinkt door in de vijfde strofe. Zij heeft Hem immers de borst gegeven. In Lucas 11,27 wordt daarnaar verwezen door een omstaander: ‘Gelukkig zijn de borsten waaraan u gedronken hebt’. Nu haar spreekwoordelijke kruik is gebroken, kan ze dan zijn dorst nog lessen (Johannes 19,28)? De thematiek van de ‘gebroken kruik’ komt ook voor bij de profeten Jesaja (30,14) en Jeremia (25,34), waar het een metafoor is voor het onheil dat het volk overkomt.

Het beeld van de kruik wordt voortgezet in de zesde strofe. Maria herinnert zich de bruiloft van Kana, waar Hij vreugdewijn schonk uit de kruiken (Johannes 2,7-9). Dat staat in schril contrast met de spot die Hij te verduren krijgt en de bittere gal die Hij te drinken krijgt (Johannes 19,29). De dorst van Maria zelf vindt wel lafenis in de beelden in de volgende strofe (er staat een dubbele punt aan het eind van de zesde strofe).
De gemeente kan zich identificeren met de dorstige Maria en versterkt worden door het visioen. De droge woestijn zal bloeien, een beeld dat ons herinnert aan het visioen van Jesaja (35,1-3). Het bloed van haar dode Zoon kan ons leven vullen als de wijn van Kana.

De laatste strofe is de conclusio: ondanks dat Jezus sterft, blijft Hij bij Maria. Met het uitblazen van zijn laatste adem (Johannes 19,30) geeft Hij stem aan ‘psalmen in de nacht’. De dichter had hiermee de kruiswoorden van Jezus in gedachten, die verwijzen naar de psalmen. De trouwe kerkganger zal de uitdrukking mogelijk doen denken aan de laatste regel van het lied van Willem Barnard ‘De aarde is vervuld’ (Liedboek 650).

Liturgisch gebruik

Het lied kan gezongen worden in de liturgie van Goede Vrijdag, maar ook in andere vieringen waarin het lijdensverhaal centraal staat.

Jeroen de Wit


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 573.