Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

592 - Stil ligt de tuin rondom het witte graf


16e eeuw - De Engelsche fortuyn

Tekst

Herkomst en verspreiding

De geschiedenis van dit lied begint bij de oude melodie ‘De Engelsche Fortuyn’. De Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting deed in 1982 in ‘Gevolg geven aan lezen en luisteren: zo maar een verzoek aan muzikanten en dichters’ (Mededelingen aflevering 56, blz. 4580-4592) een oproep om nieuwe melodieën bij bestaande liedteksten en nieuwe teksten bij enkele oude melodieën te schrijven. In die laatste categorie schreef dichteres Joke Ribbers (1933-2003) een nieuwe tekst bij de ‘De Engelsche Fortuyn’. Haar tekst schildert op meditatieve wijze de situatie rondom Jezus’ graf op Stille Zaterdag. Het lied werd uitgegeven in Zingend Geloven 3 (1988, lied 13) en later in Zingt Jubilate (2006, lied 378). Voor Zingend Geloven schreef Willem Vogel een nieuwe melodie bij Ribbers’ tekst. ‘Stil ligt het graf’ werd in eerste instantie verspreid met Vogels melodie. De redactie van het Liedboek vond die melodie te psalmachtig en te weinig meditatief. Daarom werd er naar een alternatief gezocht en uiteindelijk kwam men uit bij ‘De Engelsche Fortuyn’. Zo zijn de tekst en de oorspronkelijke melodie inmiddels weer samen.

Inhoud en vorm

‘Stil ligt de tuin rondom het witte graf’ is een melancholisch lied, een meditatie op de situatie dat Jezus wel is begraven, maar nog niet is opgestaan. De intensiteit van het lijden is overgegaan in de serene rust van het graf en de hoop is bijna weg. Toch is het ook een lied van verlangen en verwachting, dat voorzichtig vooruitziet naar vernieuwd leven. Het lied telt drie strofen van zes regels. Het lettergrepenschema is 10-10-11-10-11-10. De regels rijmen steeds in paren. In rijke beeldtaal schildert Ribbers de scène van het graf met rouwende vrienden en verbindt die aan een beroep dat de hele schepping op de Schepper doet, een roep om opwekking, herschepping, een nieuwe morgen, een hemels vrederijk. De dichter maakt scheutig gebruik van alliteraties en assonanties.

Strofe 1

Ribbers contrasteert de sereniteit van de grafscène (een stille tuin, een wit graf) met het verdriet en de rouw van de ‘vrouwen en vrienden’ (regel 3). De tekstklank versterkt het beeld. Wit en stil (Stille Zaterdag) staat tegenover zwart en zwaar. Alles is verloren, vervlogen, weggevlucht. Zoals de steen het graf afsluit, zo drukt het verdriet ‘zwaar als een steen’ op het hart (regel 4). Andere alliteraties die opvallen zijn: witte-waar (regel 1-2); voor-verloren-vrouwen-vrienden (regel 2-3); zwart-zwaar (regel 3-4); hun-hart-hoop (regel 4-5). Er is ook nog binnenrijm te zien in steen-leeft (regel 4/6) en hoop-vervlogen (regel 5). De laatste regel is geïnspireerd op Romeinen 8,22: ‘Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt.’ De schepping resoneert in het drama rondom het graf, in de ervaring van verlatenheid. Zoals de vrienden eerder wegvluchtten bij Jezus’ lijden, zo zorgt de dood nu voor een schijnbaar definitief einde aan hun vriendschap met de Heer. De slotregel is tegelijkertijd de overgang van de grafscène in de eerste strofe naar het appel van de schepping in de volgende twee strofen.

Strofe 2

Nu krijgt het verdriet woorden en stelt vragen. In deze strofe ligt een spanning tussen spreken en zwijgen. De vragen zijn niet alleen van de ‘vrouwen en vrienden’, maar van heel de schepping. ‘Duisternis overmant het licht der zon’ (regel 6) is een beeld dat doet denken aan de duisternis op de kruisheuvel (Matteüs 27,45-46). Het zwijgen van de scheppende God en van zijn roepende Zoon (‘Drie dagen is zijn stem niet meer gehoord’, regel 1) doet de wereld vragen en ademloos wachten op het woord (regel 2). ‘Waarom verlaat Hij nu wat zijn hand begon?’ (regel 4; vergelijk Psalm 138,8). De schepping beroept zich op oudtestamentische wijze op Gods trouw. In deze strofe is de alliteratie met de ‘w’ prominent, mede vanwege de vragende formuleringen: wacht-wereld-woord-waar-waarom. Binnenrijm is te vinden in waar-aarde-waar-name-waarom-verlaat (regel 3-4-5) en in zoon-overmant (regel 4/6).

Strofe 3

In strofe 3 gaat dit beroep op God verder: vanwege zijn grote gerechtigheid zou Hij zijn Gezalfde (dat is de Messias) moeten opwekken. Ook dit wordt met alliteraties versterkt: gerechtigheid-groot-Gezalfde en de herhaling van ‘wek’. Daarnaast is de ‘h’ veel aanwezig: Hem-hopen-Hem-herkennen-Hij-hemelse. Mogen-hopen (regel 3) vormen een binnenrijm. De poëtische tegenstelling is hier die van donker en licht, nacht en dageraad. Met het opwekken van de Gezalfde zou ook het ‘hemelse vrederijk op aarde’ moeten aanbreken (regel 5-6). Er klinkt al meer hoop dan in strofe 2, maar het blijven vragen. De vertwijfeling ten opzichte van God leidt tot zelftwijfel: ‘Mogen wij hopen dat bij de dageraad wij Hem herkennen als Hij voor ons staat?’ (regel 3-4). Dit verwijst ook naar de transformatie die de opgestane Jezus ondergaat – zijn vrienden zullen Hem niet zomaar herkennen. Het lied eindigt met al deze vragen: Stille Zaterdag zelf heeft tenslotte nog geen happy end.


Melodie

Het is niet duidelijk door wie of wanneer ‘De Engelsche Fortuyn’ geschreven is, maar het lijkt erop dat de melodie in Engeland in de late zestiende eeuw ontstaan is. In ieder geval was de melodie vanaf die tijd populair in zowel Engeland als Nederland, zelfs tot in de achttiende eeuw. In de ontstaanstijd werd de melodie ook al als klaaglijk ervaren: ‘Fortune my foe, why dost thou frown on me’. De melodie stond in Engeland bekend als de ‘Hanging Tune’ omdat die gebruikt werd bij openbare terechtstellingen. In de Nederlanden werd de melodie gebruikt voor Valerius’ ‘Stort tranen uyt, scheyt luyde, weent en treurt!’ over de dood van Willem van Oranje, maar ook voor liefdesliederen (Bredero en anderen). Uit diezelfde tijd zijn instrumentale bewerkingen van bekend van Byrd, Dowland, Tomkins, Sweelinck en Scheidt. Klik hier voor een overzicht van liederen op deze melodie.

Het lied heeft een regelmatige opbouw en is daardoor goed te onthouden. Elke regel heeft hetzelfde ritme, op de tweede maat na. In de eerste twee regels bestaat die uit twee halve noten, maar in de daaropvolgende regels verlevendigt het ritme. De melodie is regelmatig (A-A-B-C-B-C) en gaat elke regel naar een duidelijk slot toe. Waar in de voor kerkliederen populaire Barvorm de eerste regels herhaald worden, wordt in deze vorm juist het tweede gedeelte herhaald.

De melodie is genoteerd in e-dorisch en kent een duidelijke opbouw in toonhoogte. De eerste twee regels blijven relatief laag, binnen het hexachordum naturale, met de nadruk op de eerste en derde toon van de ladder. De derde en vijfde regel zoeken het hogerop, in het hexachordum durum. De verhoogde a’ in deze regels is opmerkelijk. De vierde en zesde regel beginnen ook in dit hoge hexachord maar muteren naar beneden, terug naar hexachordum naturale. De melodie verloopt grotendeels stapsgewijs, met als uitzonderingen de kwintsprong in regel 1/2 en de tertssprong in regel 3/5.

De melodie van ‘De Engelse Fortuyn’ past uitstekend bij de tekst van Ribbers door de melancholische sfeer die de melodie heeft. Toch is het niet alleen wanhoop: in het actieve ritme en de regelmatige cadenzen ligt ook een zekere opgewektheid besloten. Dit geeft een mogelijke spanning in de uitvoeringspraktijk: het lied nodigt uit tot een rustige, donkere uitvoering, maar het volksliedachtige karakter en de cadans gaan verloren als het lied slepend wordt gezongen.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is specifiek geënt op Stille Zaterdag, maar zou ook goed passen aan het einde van een Goede Vrijdagviering. Bij rouw en uitvaart kan het ook een functie hebben: het lied drukt de vertwijfeling bij de dood uit en geeft woorden aan waken bij een graf.

Auteur: Diederik Blankesteijn