Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

597 - Wees hier aanwezig, licht in ons midden


Grote litanie

Huub Oosterhuis
Bernard Huijbers

Melodie

Ontstaan en verspreiding

Een klassieke litanie is een liturgisch beurtgebed, bestaande uit een serie korte aanroepingen, die door twee groepen afwisselend worden gezongen. De ene groep geeft een intentie aan, vooral de naam van een heilige, een bepaalde nood of een korte voorbede, de tweede groep antwoordt met een acclamatie, zoals ‘bid voor ons’ of ‘verhoor ons’. De belangrijkste litanie is die van de paasnacht, welke daarom ook wel ‘grote litanie’ wordt genoemd. Deze begint na een inleiding (‘Kyrie eleison’ of ‘Wees hier aanwezig’) met een aanroeping van Maria en belangrijke heiligen (‘Heilige Maria - bid voor ons’, enzovoort), waarna de litanie wordt voortgezet met ‘Wees genadig - spaar ons Heer’, enzovoort, om te eindigen met ‘Christus - verhoor ons’. Zie hieronder het eerste gedeelte van de grote litanie van de paasvigilie in de vroegere Latijnse liturgie.

Graduale Romanum (1974, blz. 192-193)

Zie de sterke gelijkenis met de vormgevingen van de twee litanieën ‘met alle heiligen’ van Nico Vlaming respectievelijk Niek Schuman, de nrs. 135 en 136 in Dienstboek – een proeve (Zoetermeer 1998, blz. 731-733 en 734-737). Sterk geïnspireerd door vooral de vorm van de klassieke grote litanie schreef tekstdichter-liturgist Huub Oosterhuis (*1933) de tekst van Liedboek 597 voor de paaswake van 1967 in de Westerkerk te Amsterdam. Deze maakt deel uit van een van de eerste als één geheel geschreven Nederlandstalige liturgieën en werd gepubliceerd in In het voorbijgaan (Utrecht 1968, blz. 197-235,). De componist is Bernard Huijbers (1922-2003).

In dagblad De Tijd van 31 maart 1967 vertelt Oosterhuis dat de opzet voor deze liturgie enkele weken voor Pasen in hem opkwam tijdens een wandeling langs de zee in Spanje. ‘Terug in Amsterdam zei ik tegen Huijbers: Ben, er moet daar of daar een litanie komen. Ik hoor iets klimmends, het moet lang duren, en hier zijn zinnen die er volgens mij in moeten’ (Kees Kok, in De vleugels van een lied, Amsterdam 1966, blz. 58-59). Verraden deze woorden iets van de grote inbreng van Bernard Huijbers bij de vormgeving en zelfs verwoording van deze litanie? Het illustere duo heeft later aan de grote litanie van de paasnacht een nieuwe en minder uitgebreide vorm gegeven. Zie Liedboek 596.

De ‘Grote Litanie’ werd eerder opgenomen in Liturgische gezangen voor de viering van de eucharistie I (1972, nr. 178) en in Verzameld liedboek (2004, nr. 181). In Duitstalige landen werd deze litanie bekend door opname in de eerste editie van Gotteslob (1975, nr. 764) met een vertaling door Lothar Zenetti (1926-2019).

Analyse van de melodie

De melodie beweegt zich van begin tot eind in één oplopende lijn. Het melodisch materiaal bestaat uit een kort nagenoeg gelijkblijvend formule, die alternerend door de twee groepen, waarin de gemeenschap zich heeft verdeeld, gezongen wordt, en die laag inzet en vervolgens stap voor stap soms licht gevarieerd stijgt, totdat een volledig melodische afstand van en deciem bereikt is: van de lage toon c’ aan het begin tot een hoge e” in de bede 67.

Het valt op dat de trapsgewijze stijging van de melodie een zelfstandig gebeuren lijkt, dat vooral een geleidelijke opvoering van de melodische spanning beoogt. Inbreng van Huijbers in de uiteindelijke vormgeving? De tekst van dit lange gezang is bijvoorbeeld niet nader onderverdeeld, terwijl zulks in zijn oorspronkelijke versie wel het geval is. Zie In het voorbijgaan (Utrecht 1968, blz. 218-221). Heeft Huijbers deze indeling omwille van zijn melodische opzet van één opgaande melodische lijn ongedaan gemaakt?

De gebruikte melodie is psalmodisch: een centrale reciteertoon – in de eerste bede de lage toon e’ – wordt ingeleid door een korte aanloop (intonatie), c’-d’-c’-d’, en afgesloten met een eveneens korte afsluitende cadens. Deze psalmodische formule zou door Huijbers, die zijn melodieën graag putte uit het gregoriaans, ontleend kunnen zijn aan de sequens ‘Inviolata, integra et casta es, Maria’:

Bijzonder is de werking van de psalmformule, niet om de noten op zich, maar om de gevolgen van het gevolgde procedé. De componist brengt namelijk met deze herhaalde mantra-achtige melodie en haar geleidelijke stijging de gemeenschap als vanzelf in beweging: elke nieuwe melodische stap verhoogt niet alleen navenant de spanning, maar ook de dynamiek van het gebeuren. Iedereen zal automatisch mee gaan doen. Het enthousiasme krijgt vanaf aanroeping 73 bovendien een feestelijke dimensie doordat de gemeente zich zingend vertakt in driestemmigheid. Welk een verrassing: de drie gebruikte melodische versies van de acclamaties blijken ook tegelijkertijd te kunnen klinken. De vierende gemeenschap doet nog een keer een melodisch stapje omhoog (in aanroeping 73) om uiteindelijk niet echt af te sluiten – we zouden wel willen blijven zingen – maar in een bijna triomfantelijke uitroep: vertragend en een lang aangehouden laatste noot.

We zien in Liedboek 597 een voorbeeld van een wezenlijke functie van liturgische muziek, van wat gezongen eredienst vermag. Behalve dat zij draagster van een tekst is, die toch een zekere objectiviteit moet tentoonspreiden, heeft zij ook een subjectieve factor die de liturgische bijeenkomst voor elke deelnemer op zijn of haar manier laat uitgroeien tot wat deze beoogt te zijn: een ware viering van Gods geheimen, voorafbeelding van de eeuwige heerlijkheid, waar de engelenkoren in een hemelse liturgie Gods lof zingen. Bouwelementen van het feest van de liturgie zijn naast de tekst(en) en hun ‘werking’ vooral de muzikale factoren zoals daar zijn de melodie, samenklanken, ritme, dynamiek en elan.

Hoe deze liturgie in de Amsterdamse gemeenschap van Huijbers en Oosterhuis in 1971 gevierd werd en hoe de deelname van de gemeente tijdens de litanie groeide in intensiteit valt goed te beluisteren op de geluidsopname die te horen is op deze website. Deze opname werd voor het eerst uitgebracht op de LP Passage (1971). Op de hoes daarvan spreekt componist Huijbers van ‘het visioen van een goede mens in een veilig heelal. (…) Je zingt je in het zweet, tien minuten lang, om er achteraan te geloven: dat heet litanie, zo magisch als vanouds, zo zuiverend als uithuilen. En dan is het voorbij en is Hij voorbij gegaan, kun je Hem op de rug zien: achteraf begrijpen wat er met je gebeurd is tot nu toe’.

Het zou kunnen zijn dat Huijbers zich bij de opzet van deze compositie als één groot melodisch crescendo heeft geïnspireerd op de muziek van de componist Ernest Gold (1921-1999) bij de toenmaals slechts zeven jaar eerder (1960) geproduceerde film Exodus over de passage van het joodse volk vanuit de verdrukking naar het hun beloofde land Israël, welke navenant muzikaal uitloopt op een hoogtepunt, in dat geval een grootse bijna triomfantelijke massaal gezongen hymne.

Uitvoering

Het kan dan ook niet anders of de tachtig korte aanroepingen worden met toenemende intensiteit en Schwung gezongen. Als het ‘klikt’ zal dit overigens vanzelf gaan. Als men bij de voorbereiding meent dat dit voor de plaatselijke gemeenschap te hoog gegrepen is, lijkt het beter Liedboek 597 niet te kiezen, maar daarvoor in de plaats bijvoorbeeld nr. 596. Deze litanie vraagt ook om een groot aantal zangers. De geleidelijke toename van de dynamiek werkt alleen bij samenzang door velen. Aan het begin van Liedboek 597 wordt aangegeven dat in afwisseling tussen twee of meer groepen kan/moet worden gezongen. De bundel met de meest recente geautoriseerde gedichten van Huub Oosterhuis met melodie (Verzameld Liedboek, 2004, blz. 181-189) geeft een nadere precisering: bede 1 is voor voorzang, 2 voor koor A, 3 voor voorzang, 4 voor koor B, 5 voor koor A + B, 6 voor allen, 7 voor Koor A + allen, 8 voor Koor B + Allen. Het is de bedoeling dat vanaf 9 steeds om en om Koor A + allen en koor B + allen zingen.

Auteur: Anton Vernooij

-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Analyse van de muziek van deze litanie toont dat Huijbers een ingenieus compositieprocedé heeft toegepast.

1. De melodie bestaat uit een mantra-achtige opbouw waarbij gebruik gemaakt wordt van drie korte melodieën van vier maten. Elke melodie wordt steeds zes keer gezongen.

Melodie A (1-6):

Melodie B (7-12; in 12 zit in de voorlaatste maat een variatie):

Melodie C (13-18):

2. Elke melodie wordt begeleid door eenvoudige akkoorden die zich in tertsen tot elkaar verhouden. Elk akkoord wordt een maat aangehouden:

Melodie A:

Melodie B:

Melodie C:

Bij de overgang van de ene naar de volgende melodie is er in harmonisch opzicht ook weer van een dalende terts sprake: van melodie A naar melodie B: A min-F; van melodie B naar melodie C: D min-Bes.

3. Het totale geheel van de melodieën A-B-C wordt vier keer herhaald, steeds een kleine terts hoger. Zo zijn er vijf segmenten: de verzen 1-18; 19-36; 37-54; 55-72 en 73-80. Bij het laatste segment worden de drie melodieën gecombineerd en gezamenlijk acht keer gezongen.

Melodie A begint bij vers 1 op een c’:

bij vers 19 op een es’:

bij vers 37 op een fis’:

bij vers 55 op een a’:

bij vers 73 op weer een c” (dus nu een octaaf hoger dan de melodie bij vers 1):

Daarmee is het octaaf met kleine-tertssprongen doorlopen.

Ook voor de melodieën B en C geldt deze tertsencirkel. Bij de verzen 73 tot en met 80 worden de melodieën A, B en C gelijktijdig gezongen.

4. Bij de overgang van melodie C naar melodie A wordt harmonisch ook een dalende tertssprong gemaakt:
          tussen verzen 18-19       G min-Es
          tussen verzen 36-37       Bes min-Fis
          tussen verzen 54-55       Cis min-A
          tussen verzen 72-73       E min-C

5. Een volledig overzicht van de opbouw met versnummers, melodieën, beginnoot en ondersteunende harmonieën:

verzen melodie beginnoot harmonieën
1-6 A c' C-A min-C-A min
7-12 B c' F-D min-F-D min
13-18 B f' Bes-G min-Bes-G min
19-24 A es' Es-C min-Es-C min
25-30 B es' As-F min-As-F min
31-36 C as' Des-Bes min-Des-Bes min
37-42 A fis' Fis-Dis min-Fis-Dis min
43-48 B fis' B-Gis min-B-Gis - min
49-54 C b' E-Cis min-E-cis
55-60 A a' A-Fis min-A- Fis min
61-66 B a' D-B min-D-B min
67-72 C d" G-E min-G-E min
73-80


A+B+C


A: c" (bovenstem)
B: g' (middenstem)
C: g' (onderstem)
C-A min-C-A min



De gecombineerde melodieën A+B+C worden bij 73-80 acht keer gezongen.
De harmonieën bij 73-80 zijn weer gelijk aan die van 1-6.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Fons- en Igkoor o.l.v. Bernard Huijbers en Philip Engelen; Thom Jansen, orgel; Paul Weller, gitaar; Henri de Berk, slagwerk (live-opname Paasnacht 1971)