Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

611 - Wij zullen leven, God zij dank


Een eerste kennismaking

Dit lied van Sytze de Vries werd oorspronkelijk geschreven voor de paasnacht, waarin het verhaal van de uittocht uit Egypte klinkt en de gemeente haar doop gedenkt. Israël trok de Schelfzee door en werd zo erfgenaam van een nieuw land, ‘dat nooit meer vruchteloos verzandt, / waar onrecht nimmermeer zal wonen’ (strofe 1). Gaande door het water staan ook wij in die traditie, hebben wij deel aan de bevrijding uit Egypte. Zo zijn wij genoemd als dochters en als zonen, de erfgenamen van die belofte.
In de gehele paastijd leven wij vanuit dit bijzondere moment: ‘In dood gedompeld waren wij, / nu met Hem stralend nieuw verschenen!’ (strofe 4, vergelijk Romeinen 6,4-6). Een andere bouwsteen voor dit lied is Romeinen 8,10-18, waar de apostel zijn lezers oproept zich te laten leiden door de Geest van God. Deze Geest wordt in de doop op ons gelegd. Zo leeft Christus in ons en worden wij levend door die Geest: ‘Nu wordt uw Geest op ons gelegd, / in vrijheid brengt Gij ons terecht’ (strofe 2).
Willem Vogel schreef een krachtige melodie bij de tekst, wellicht een uitbeelding van de woorden ‘God zij dank’ (couplet 1) en ‘stralend nieuw verschenen’ (couplet 5). De tweede en de vierde melodieregels zijn herhalingen van de eerste en de derde met een kleine variatie. In de slotregel vraagt de lange tweede noot even aandacht: de tekst in elke strofe vraagt hier om een accent.
Het lied moet levendig gezongen worden.

Auteur: Pieter Endedijk


Sytze de Vries
Willem Vogel

Tekst

Dit lied, geschreven voor de paasnachtviering van 1984 (de dichter was toentertijd predikant in de hervormde gemeente te Purmerend), vindt zijn meest geëigende plek bij de doopbediening of doopgedachtenis in die nacht. Daar is het voor geschreven. Maar ook als slotlied, voorafgaand aan de zegen en aan psalm 150 die de paaswake afsluiten, is het een vrolijk overtuigende samenvatting van waar de paasnacht voor staat: ‘Wij zullen leven, God zij dank’. De laatste regel van het lied vat daarbij de hele viering in een zin samen: ’De nacht is voor het licht verdwenen’.

De auteur noemt het een dooplied, maar de strekking is breder. De doop is dan ook allesomvattend, zeker in de paasnacht. De tekst van dit lied refereert aan Paulus’ opmerkingen over het gedoopt zijn in de dood van Christus Jezus en het opgewekt worden ‘om een nieuw leven te leiden’. Deze woorden uit Romeinen 6,3-6(14) vormen sinds de herziening van het rooms-katholieke Lectionarium (Vaticanum II) een vast onderdeel van de paaswake, zo ook overgenomen in het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland.

Naast Romeinen 6 klinken er in dit lied ook woorden door uit Romeinen 8, waarin onder andere staat dat ‘allen die door de Geest van God worden geleid, kinderen van God zijn. U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven, u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn.’ (Romeinen 8,14-15).

Wie het geheel van de liturgie van de paaswake voor ogen heeft, bestaande uit de lofzang rond het Licht, de grote opstandingsverhalen uit de Schriften  en de viering van de doopgedachtenis (de viering van de Maaltijd van de Heer daargelaten) zal veel daarvan horen meeklinken in de tekst van dit lied.

Door het lied

Strofe 1: dochters en zonen

De eerste regel van het lied is direct een statement, in een combinatie van verzuchting en proclamatie, van een belijdenis na hervonden geestkracht. Het ‘God zij dank’ klinkt als een verlossing. Maar zo, los geschreven (en gezongen), wordt het direct ook een uiting van grote dankzegging.

Het ‘zullen leven’ en ‘erfgenamen’ verwijst naar beide genoemde Romeinenlezingen. Wie de andere klassieke lezingen in de paasnacht gehoord heeft (aangaande de schepping, de zondvloed, de verlossing van Isaak, de doortocht door de Schelfzee, de bevrijding uit de angst van Egypte, de opstanding in het dal vol van dorre doodsbeenderen, de profeet Jona aan land gespuugd, etcetera) die hoort dit alles zeker ook meeklinken. Wij zijn op de oever van een nieuwe aarde aangekomen, van een land dat altijd vrucht zal dragen. Wie daar komen (wij die het zingen), zijn Gods dochters en zonen. Wat hierbij opvalt is ten eerste dat de zonen, het zoonschap waar Paulus (bijbels-theologisch) over spreekt, hier wordt aangevuld met dochters, en vervolgens, dat deze laatsten op de eerste plaats worden gezet! Ladies first. En zo hoort het ook.

Strofe 2: Geest van de vrijheid

De slavernij en de onderdrukking, waar Egypte symbool voor staat, deze knechting, deze dood is voorbij. Daarover spreekt de tweede strofe. Dat de Geest op ons gelegd wordt verbindt de auteur met het handgebaar op het hoofd van de dopeling, beeld en teken voor het ontvangen van de heilige Geest. Natuurlijk valt ook te denken aan twee lezingen uit Ezechiël (36,24-28 en 37,1-14) die beiden volgens verschillende tradities tot de klassieke paasnachtlezingen gerekend worden, uiteraard vanwege de gave van de Geest waarmee de Heer zijn volk begenadigd en tot leven wekt. De ‘vrijheid’ is die van Gods kinderen, waar Paulus vol van is (Romeinen 8,21-24). Dat dit alles leidt tot het ontvangen van ‘een nieuwe naam’ is het gevolg van een nieuwe menswording door de doop.

Strofe 3: in Christus     

Mooi vloeiend gaat de tweede strofe over in de derde, met de herhaling van ‘naam’. Dat wij een nieuwe naam ontvangen hebben doet ons Gods naam herkennen, en hem /Hem? aanroepen als ‘onze Vader’. Onze omkeer, de vergeving van zonden, de  opwekking uit de dood – het zijn de Bijbelse beelden waarbij het schenken van een nieuwe naam plaats vindt. Dan kan je ook samen ‘onze Vader’ roepen (vergelijk Romeinen 8,14). Paulus verzekert ons, dat ‘allen die door de Geest van God worden geleid, kinderen van God zijn. U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven; u hebt de geest ontvangen om Gods kinderen te zijn, en om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’. De Geest zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn.’ (Romeinen 8,14-16).

Ook in deze strofe wordt weer verwezen naar Ezechiël (36,26): ‘Een nieuw hart zal Ik u geven’- verwoord met ‘Uw hart spreekt onze harten aan’. En in de twee slotregels wordt de christologie nog eens pregnant samengevat: het aangezicht van God is Christus, ‘in Christus komt Gij zelf ons nader.’ Hij is het aangezicht van God, Hij doet ons bestaan. Zoals Paulus kan zeggen: ‘In Hem leven, bewegen, zijn wij’ (Handelingen 17,28).

Strofe 4: stralend nieuw

De laatste strofe verwijst naar het doopwater dat ook doodswater is. Maar opgewekt uit de dood zijn wij bekleed met Christus. Dat wordt in de paasnacht – en wellicht bij elke doopbediening – zichtbaar gemaakt door de dopeling te bekleden met een wit gewaad (of omslagdoek, vaak in de vorm van een stola) : ‘U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u met Christus omkleed’ (Galaten 3,27). We zijn ‘stralend nieuw verschenen’.

Het lied eindigt, zoals boven al aangegeven, met de slotregel die als conclusie over de hele paasnacht kan worden uitgeroepen: ‘de nacht is voor het licht verdwenen.’

Een krachtige tekst, opgewekt, vrolijk belijdend met een even sterke melodie.

Een lied voor de paasnacht, voor een doopviering of doopgedachtenis, en rondom catechese en prediking over de doop. Zelfs ‘op de levensgrens’, zoals in een uitvaartdienst, behoudt dit lied zijn zeggingskracht.

Auteur: Nico Vlaming


Melodie

Hoewel een ‘voorstudie’ van dit lied al voorkomt in het Lied van de Week van mei 1985 laat de uiteindelijke versie nog tot het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw op zich wachten. De tekst heeft vanaf de uitgave in de Amsterdamse Katernen 3 en 7 zijn uiteindelijke vorm gekregen. De melodie van Ignace de Sutter (geleend uit de Vlaamse liedbundel Zingt Jubilate voor het lied ‘O Christus, Heer der heerlijkheid’) heeft dan plaatsgemaakt voor die van Willem Vogel. Dichter en componist waren vanaf 1988 dan ook directe collega’s geworden in de Amsterdamse Oude Kerk; de Vries als predikant en Vogel als kerkmusicus.

Vervolgens maakte het lied op min of meer gebruikelijke wijze furore. Met een melodische wijziging in de slotregel kwam het in zijn definitieve vorm via Zingend Geloven 5 (1995, nr. 88), Tussentijds (2005, nr. 173) en de bundels Tegen het donker (2002, nr. 52) en Jij, mijn adem (2009, nr. 142) uiteindelijk in het Liedboek terecht.

Zoals gezegd is er een link tussen gezang 89 uit het Liedboek voor de kerken (‘O Christus, Heer der heerlijkheid’) en het hier besproken lied. Beide teksten zijn terug te voeren op Romeinen 8 én ze hebben dezelfde poëtische vorm. In gezang 89 volgt Mehrtens het rijmschema op de voet. Wat dat betreft is de grote lijn van Vogels melodie in Liedboek 611 opvallend te noemen: de dichter koos voor het rijmschema A-b-A-A-b, terwijl de Willem Vogel daar een melodisch rijm a-a-b-b-c tegenover stelde. Wel maakt de componist in zijn openingsmotief een eerbiedige buiging naar zijn goede kompaan Frits Mehrtens: het ‘O, when the saints’-motief (do-mi-fa-so) in de eerste vier noten werd immers door Mehrtens – onder andere in het genoemde gezang 89 –  regelmatig toegepast:

Liedboek 611:

Liedboek voor de kerken gezang 89:

Liedboek 339a:

Liedboek 655:

alsmede in de kleine-tertsvariant (la-do-re-mi):

Liedboek 540 (ook 311):

Liedboek 447:

Liedboek 589:

Daarnaast is ook de vrije ritmiek in deze melodie (onregelmatige afwisseling van lange en korte noten) eerder een stijlkenmerk van Mehrtens dan van Vogel.

Misschien is het hineininterpretieren, maar het zou zomaar kunnen dat Willem Vogel ook de melodie van Nun danket alle Gott (Liedboek 704) heeft willen laten meeklinken. Deze melodie werd immers ook gebruikt in het bekende pinksterlied ‘Wij leven van de wind’ (Liedboek 687). Naast de overeenkomst in toonsoort – het vrolijke en opgeruimde F-groot – is de associatie tussen ‘Dank, dank nu allen God’ (704) en ‘God zij dank’ (611) snel gelegd, evenals het gedachtenrijm tussen ‘Wij delen in het vuur dat neerstrijkt op de hoofden’ (687) en ‘Nu wordt uw Geest op ons gelegd’ (611). Zie het notenvoorbeeld hieronder voor de melodische verbanden. Met de hier beschreven aanname is ook het gebruik van het gepuncteerde ritme in de slotregel verklaard. Dit is immers een opvallende ritmische figuur in een melodie die verder slechts uit halve noten en kwartnoten bestaat én een karakteristiek motief is in de melodie van Nun danket alle Gott.

Het enige niet verklaarbare motief is te vinden aan het begin van de slotregel. Dat is precies de plek die Vogel – waarschijnlijk op verzoek van de redactie van Zingend Geloven – aangepast heeft. De slotregel luidde aanvankelijk als volgt:

In deze melodieregel – slechts bestaande uit secundeschreden – is zonder moeite de connectie te herkennen met Mehrtens’ melodie van gezang 89 uit het Liedboek voor de kerken. De melodie van Liedboek 611 heeft in de uiteindelijke versie een uitbundig slot dat recht doet aan dit vrolijke paaslied. Ik zie dan ook deze later aangebrachte aanpassing zonder meer als een verbetering.

De meerstemmige koorzetting – zie de koorbundel bij het Liedboek – vergezelt deze melodie al vanaf de ontstaanstijd. Ze is even onbevangen als de melodie en bestaat slechts uit grote en kleine drieklanken, op drie na alle in grondligging. Slechts in de tweede en in de laatste regel komt een voorhouding voor. Voor het wijzigen van één noot dient hier verantwoording afgelegd te worden. De op twee na laatste noot van de tweede regel in de altpartij (bij ‘als’) was oorspronkelijk een g’. De opvallende kwintparallel die daardoor ontstond tussen sopraan en alt, gecombineerd met een dalende stemvoering in alle stemmen heeft de muziekredactie van het Liedboek doen besluiten deze noot in een d’ te veranderen. De begeleidingszetting van ondergetekende is harmonisch meer ‘gekruid’, maar mist daardoor de onbevangenheid die zo kenmerkend is voor dit lied. Een vrolijk tempo van 144 kwartnoten per minuut is passend bij deze melodie.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Cantate Deo Ouderkerk aan den Amstel en Koperkwintet Leger des Heils o.l.v. Willem Vogel