Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

621 - Heerlijk verschenen is de dag


Erschienen ist der herrlich Tag


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied verscheen voor het eerst in de bundel Die Sontags Evangelia uber das gantze Jar In Gesenge verfasset, Für die Kinder und Christlichen Haußveter, welke in 1560 bij de bekende uitgeverij Erven Georg Rhau te Wittenberg verscheen. Dit liedboek was, zoals uit de titel en voorrede blijkt, niet bedoeld voor de kerkelijke liturgie, maar voor kinderen en huisvaders.

De vele herdrukken wijzen erop dat de bundel in een behoefte voorzag. Twee liederen uit dit liedboek werden populair: het beroemde kerstlied Lobt Gott, ihr Christen alle gleich (‘Loof God, gij christenen, maak Hem groot’, Liedboek 474) en het paaslied Erschienen ist der herrlich Tag (‘Heerlijk verschenen is de dag’). Ten aanzien van de melodie van het laatstgenoemde lied meldde de fameuze Duitse hymnoloog Johannes Zahn aan het einde van de negentiende eeuw dat de wijs  ‘bis jetzt’ algemeen bekend was, ook doordat hij meerdere liedteksten vergezelde (Die Melodien der deutschen evangelischen Kirchenlieder, Band 1, Gütersloh 1889, nr. 1743).

In Nederland werd Hermans paaslied aan het einde van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw bekend. De melodie treffen we aan in de Godsdienstige Liederen (Amsterdam 1882) van de Nederlandsche Protestantenbond bij een vaderlandslied van Nicolaas Beets. Joh. de Heer gebruikte de melodie in zijn Kerstzangbundel voor koor en huisgezin (Rotterdam 1916) bij een anoniem kerstlied. Ook Hendrik Hasper publiceerde de melodie bij een door hem geschreven paaslied in Geestelijke liederen uit den Schat van de Kerk der Eeuwen (’s-Gravenhage 1935, nr. 211).

Conform de oorspronkelijke bestemming van het paaslied van Nikolaus Herman was de eerste Nederlandse vertaling speciaal voor kinderen gemaakt; Maria van Woensel Kooy vertaalde vier strofen van het paaslied ten behoeve van haar bundel Wijding in de kinderkerk (Rotterdam z.j. [1916], blz. 66). Deze liedversie met de beginregel ‘Des morgens als de zon ontwaakt’ verscheen later ook in Jeugdzangen (Assen 1927, nr.40) en Laudamus (Rotterdam 1932, nr. 70).

Voor de ‘Hervormde Bundel 1938’ werd een nieuwe vertaling van vier coupletten van Hermans paaslied gemaakt. Ook het paaslied Frühmorgens, da die Sohn aufgeht van Johannes Heerman (1585-1647) kreeg in deze bundel een nieuwe vertaling en werd voorzien van de melodie van Hermans Erschienen ist der herrlich Tag (‘Hervormde Bundel 1938’, gezang 60).

Bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken werd gekozen voor een nieuwe tekstversie. Deze werd gemaakt door Willem Johan van der Molen en kwam ongewijzigd in het Liedboek terecht.

In 1962 gebruikte Tom Naastepad de melodie voor zijn paaslied ‘Het ledige graf’. Dit lied kreeg een plek in het Liedboek voor de kerken (gezang 209) en ook als Liedboek 628.

Inhoud

Het opschrift boven het lied luidde: Ein new Geistlich Lied von der fröhlichen ufferstehung unsers Heilands Jhesu Christi für die Jungfrewlein in der Megdlein schul in Jochimsthal. N.H. Deze titel vermeldde dus niet alleen het onderwerp van het lied, maar ook voor wie het oorspronkelijk bestemd was: voor de leerlingen van de meisjesschool te Sankt Joachimsthal, waaraan Nikolaus Herman destijds als docent verbonden was.

Evenals het voorgaande lied in de bundel Die Sontags Evangelia is dit lied bestemd voor de  ‘heiligen Ostertag’ en wordt als evangelielezing vermeld: Marcus 16.

Het lied telt oorspronkelijk veertien coupletten. Na twee inleidende strofen wordt in de strofen 3 tot en met 6 het paasevangelie verteld: de vrouwen bij het graf (strofe 3-4), de verschijning aan de discipelen (strofe 5, vergelijk Johannes 20,19-31), de Emmaüsgangers (strofe 6, vergelijk Lucas 24,13-35). Het lied noemt dus niet alleen gebeurtenissen zoals die vermeld staan in Marcus 16.

Een bijzonderheid van het paaslied is dat in de strofen 7 tot en met 12 oudtestamentische verhalen ter sprake komen die typologisch geïnterpreteerd worden. Dat Simson een leeuw overmeesterde en de stadspoorten van Gaza afbrak (Rechters 14 en 16) wordt gezien als type van Jezus’ overwinning op de dood:

Unser Simson, der trewe held,
Christus, den starcken Lewen felt,
Der hellen pforten er hint regt
Dem Teuffel all sein gwalt erlegt,
Alleluia.

Christus’ verblijf van drie dagen in het graf wordt vergeleken met de drie dagen dat Jona in de walvis zat:

Jonas im Walfisch was drey tag,
So lang Christus im grab auch lag,
Denn lenger in der todt kein stund
In seim rachen behalten kund,
Alleluia.

Ook verschillende aspecten van de uittocht uit Egypte worden typologisch betrokken op Jezus Christus die zijn volk wegleidt uit de slavernij van zonde en dood. Bijvoorbeeld in de oorspronkelijke tiende strofe:

Heut gehn wir aus Egyptenland,
Aus Pharaonis dienst und band.
Und das recht Osterlemmelein
Wir essen heut im brod und wein,
Alleluia.

In navolging van het Evangeliches Kirchengesangbuch (1955, nr. 80) werden in het Liedboek voor de kerken – en daarna in het Liedboek – alleen de strofen 1, 2, 9, 13 en 14 van het oorspronkelijke lied opgenomen. Daarmee is het verhalende karakter van het oorspronkelijke lied verdwenen, en ontstond een lied waarin enkel de betekenis van het paasverhaal verwoord wordt. Het spreekt voor zich dat daarbij verbanden te leggen zijn met diverse passages uit het Nieuwe Testament over de opstanding. Ook zijn er diverse verbindingen te leggen met paasliederen uit de Middeleeuwen en Reformatie, zoals het dertiende-eeuwse Surrexit Christus hodie (Erstanden ist der heilig Christ, vergelijk Liedboek 617) en Luthers Christ lag in Todesbanden (‘Christus lag in de dood terneer’, Liedboek 618).

Strofe 1 en 2

De coupletten 1 en 2 geven de centrale boodschap van het lied weer. De eerste strofe is mogelijk geïnspireerd op Psalm 118,24 (‘Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen’), het graduale voor Pasen. Die relatie is in de Duitse tekst iets sterker dan in de Nederlandse vertaling: ‘dran sich niemand gnug freuen mag’. De regels 3 en 4 van couplet 1 refereren aan Kolossenzen 2,15: ‘Hij heeft zich ontdaan van de machten en krachten, hij heeft hen openlijk te schande gemaakt en in Christus over hen getriomfeerd.’ In de tweede strofe worden deze  overwonnen ‘machten en krachten’ opgesomd: ‘De nacht, de zonde en de dood, / de hel, het leed, de angst, de nood’.

Strofe 3 en 4

Het derde couplet volgt in het oorspronkelijke lied op de hierboven geciteerde strofe waarin Jona’s verblijf in de walvis als voorafbeelding getekend wordt van Christus’ driedaagse verblijf in het graf (vergelijk Matteüs 12,40). In de Nederlandse vertaling ligt in dit couplet de nadruk iets minder sterk op de triomfantelijke vernietiging van de dood (vergelijk 1 Korintiërs 15,55) dan in de oorspronkelijke Duitse tekst:

Sein raub der todt must saren lan
Das Leben siegt und gwan im an
Zerstöret ist nu all sein macht,
Christ hat das leben widerbracht,
Alleluia.

In strofe 4 wordt betekenis van de opstanding voor de natuur en de hele kosmos bezongen: ‘Heel de aarde, al het schepsel zal / opstaan in ’t zonlicht overal’. In de Duitse tekst komt duidelijker naar voren dat het heelal zich verheugt met Pasen:

Die Sonn, die Erd, all Creatur,
Alls, was betrübet was zuvor,
das frewt sich heut an diesem Tag,
Da der Welt Fürst dernider lag,
Alleluia.

Een relatie tussen Pasen en de lente, het ontwaken van de natuur uit de winterslaap, is bekend uit meerdere middeleeuwse liederen, zoals de bekende dertiende-eeuwse hymne Mundi renovatio (vergelijk Liedboek voor de kerken, gezang 202) van Adam van St.-Victor. Het betrekken van de hele creatuur in de lofprijzing is bovendien een thema dat in diverse psalmen terug te vinden is (bijvoorbeeld Psalm 96, 97, 98 en 148).

Strofe 5

Het afsluitende slotcouplet grijpt terug op de eerste strofe in die zin dat opnieuw opgeroepen wordt de opstanding te bejubelen. Daarbij wordt de halleluja-acclamatie als soort samenvatting van die lof genoemd: ‘… singen das Halleluja fein’ / ‘…een stralend Halleluja in’.

Het halleluja, dat in de tijd vóór Pasen niet geklonken heeft in de liturgie, wordt in dit lied voor paasmorgen ter afsluiting van elk couplet gebruikt.


Melodie

Nikolaus Herman schreef niet alleen de liedtekst, maar componeerde ook de melodie. In Die Sontags Evangelia staat de melodie voor het eerst genoteerd bij het paaslied ‘Am Sabbath frü Marien drey’. Onder de melodie lezen we: Uff diese Melodey mag man alle Evangelia singen, bis uff Pfingsten’. De melodie staat daarna ook nog afgedrukt bij ‘Erschienen ist der herrlich Tag’ en bij ‘Ein lied von der Auffahrt Christi:

In de literatuur zijn boeiende betogen gehouden welke melodieën mogelijk ten grondslag hebben gelegen aan Hermans melodie. Zo is beweerd dat de melodie – en dan vooral de eerste melodieregel – geënt is op de middeleeuwse antifoon Ad monumentum venimus gementes. Maar de overeenkomsten zijn eigenlijk marginaal en bovendien zijn er meer melodieën die dezelfde en zelfs grotere gelijkenissen vertonen. Karakteristieken van de eerste melodieregel van het paaslied komen we bijvoorbeeld ook tegen in de psalmen 9 en 114 uit het Geneefse psalter. Het lijkt erop dat Hermans melodie elementen en wendingen uit het kerkelijk en wereldlijk melodierepertoire bevat die destijds in veel meer melodieën gebruikt werden.

Analyse

De melodie heeft een paar karakteristieken die ervoor zorgen dat zij een uitgesproken uitgelaten en feestelijk karakter heeft. Allereerst is het ternaire, dansachtige ritme te noemen dat we in menig paaslied aantreffen (zie Liedboek 617, 619, 620, 622, 623). Na de krachtige opening van drie kwartnoten wordt het ritme lang-kort vrijwel onafgebroken volgehouden. Uitzondering vormt het einde van regel 2 waar het ritme op het woord ‘zwijgen’ even kort-lang wordt, wat de melodie een markante schwung geeft. Dit effect wordt ook bereikt in de slotregel door op de tweede lettergreep van ‘Halleluja’ geen halve, maar twee kwartnoten te zingen.

Het opgewekte karakter wordt ook bepaald door de wijze waarop de melodie zich beweegt tussen c’en d’’: in de eerste en vierde regel stijgt de melodie krachtig door het gebruik van een kwintsprong, die aan de melodie direct aan het begin veel vitaliteit verleent. Het hoogste punt bereikt de melodie in regel 2, terwijl het laagste punt gehaald wordt bij de overgang van regel 3 en 4. De vierde regel bevat de twee grootste sprongen uit de voorgaande regels: een kwart- en kwintsprong. Voor ingewijden in de modi-theorie: het hexachord naturale (c.q. het toongebied van c’-a’) wordt voortdurend afgewisseld met het hexachord durum (c.q. het toongebied van g’-e”).

De melodienotatie die in Nederland gevolgd wordt, wijkt op een paar plaatsen af van de oorspronkelijke en van de versie die is vastgesteld door de Arbeitsgemeinschaft für ökumenisches Liedgut (AöL), een samenwerkingsverband van Duitstalige rooms-katholieken en protestanten dat de tekst- en melodieversies van gemeenschappelijke liederen vaststelde. De eerste regel bevat geen ‘stralende figuur’ zoals in het origineel en AöL:

Notatie bij Herman (1560) & AöL

Het slot van regel 2 met de zestiende nootjes in de notatie van Herman is voor gemeentezang niet geschikt. In Nederland is een andere oplossing gekozen dan door de AöL:

Notatie bij Herman, 1560:

Ten slotte komt in de oorspronkelijke melodie de ‘stralende figuur’ uit de eerste regel ook voor in de derde regel:

Notatie bij Herman (1560) & AöL

 

Het markante is dat de notatie van AöL gelijk is aan die in de ‘Hervormde Bundel 1938’.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Gereformeerd Vocaal Ensemble Groningen o.l.v. Henk Valk; Jan van der Hoeven, Heleen van der Hoeven, Willy Oldenhuis, Anneke Snoep, Nanny van der Vinne en Marjan Valk, viool; Gerarda de Groot en Lilian van den Hoeven, cello; Sietze de Vries, orgel