Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

628 - Nu moet gij allen vrolijk zijn


Een eerste kennismaking

Van de dichter Tom Naastepad (1921-1996) is bekend dat hij zijn liedteksten schreef op bestaande melodieën. De keuze van een melodie was vaak heel bewust om een verbinding te leggen tussen het oude lied en de nieuwe tekst. Zo werd door Naastepad vaak het oorspronkelijke lied verbreed.
Liedboek 628 is daarvan een gaaf voorbeeld. De woorden zijn gehoord op de melodie van het paaslied van Nikolaus Herman (1500-1561), ‘Erschienen ist der herrlich Tag’, in een vertaling als 621 in het Liedboek opgenomen. De inzet van het lied van Naastepad luidt: ‘Nu moet gij allen vrolijk zijn...’ Dat ‘nu’ is de ‘heerlijk verschenen dag’ (621:1).
De zeven strofen van het lied zijn naar de zeven dagen van de voltooide schepping, legt Naastepad uit. De tuin met het lege graf (strofe 1) is een zwijgend teken, maar sprekend, daarom openen wij de mond voor het lied. Deze tuin wijst terug naar de hof van Eden (strofe 3), nu niet door een engel met een vlammend zwaard afgesloten (Genesis 3,24), maar een engel die getuigt van de verrezen Heer (Matteüs 28,2-7). Het graf is nu een open boek (strofe 4), een mond vol zaligheid (strofe 6). De engel bij het graf wijst de ingang van het paradijs (strofe 7).

Auteur: Pieter Endedijk


Het lege graf

Erschienen ist der herrlich Tag

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied is in 1963 geschreven door Tom Naastepad (1921-1996), toen nog priester in Schiedam, waar hij ‘voorhofsdiensten’ hield. Dit waren diensten die bedoeld waren om als een voorhof rondom het heiligdom van de eucharistie te staan, diensten die de eucharistie zouden toelichten en er ook naar toe zouden leiden en waarin de volkstaal nadrukkelijk een plek kreeg – iets dat vooruitliep op de vernieuwingen van na het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965).
Het lied kreeg onder andere een plek in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 209), Gezangen voor Liturgie (1983, nr. 506), Zingt Jubilate (1977, nr. 416), Laus Deo (2000, blz. 857) en Weerklank (2016, nr. 182).

Vorm

‘Het lied dat ik schreef gaat in zeven strofen, naar de zeven dagen van de voleindigde schepping en van het voldragen woord en van het gerijpte zaad; een lied van de grote Sabbath’ (Naastepad in Compendium, k. 521). Het rijmschema is A-A-B-B/‘Halleluja’. Halfrijm komt op een plaats voor: ‘zijn’ – ‘tuin’ (strofe 1).. De aangesprokenen in strofe 1 tot en met 4 zijn: ‘gij allen’. Daarna worden de dood (strofe 5) en de goede engel aangesproken (strofe 7). De enige strofe waarin wijzelf expliciet ter sprake komen, is strofe 6. ‘Wij willen zingen’.

Inhoud

Alles draait in dit lied om opening. Het graf gaat open, het woord gaat open, het paradijs gaat open. Dat hangt nauw met elkaar samen. Omdat we geen gehoor gaven aan het Woord, liepen we het leven mis en moesten we het paradijs uit (strofe 3). Jezus heeft het Woord gehoorzaamd (strofe 5). Zijn dood en verrijzenis betekenen voor ons dat het Woord toegankelijk wordt. Steeds is in dit lied sprake van ‘mond’, ‘zingen’, ‘spreken’. Het graf wordt een welsprekende ‘mond vol zaligheid’ (strofe 6, regel 4) en ook onze eigen mond gaat heilzaam open.

Strofe 1

Als een klaroenstoot begint het lied: nú. We moeten allen vrolijk zijn. Het is een moeiteloos moeten dat in strofe 6 beantwoord zal worden met: ‘Wij willen zingen’. De schepping gaat ons voor: ‘de bomen zingen in de tuin’ (vergelijk Psalm 96,12). Mensen kunnen volgens de uitdrukking zwijgen als het graf, maar nu zingen we: ‘Het lege graf verzwijgt het niet’. ‘Het’, dat kan op paasmorgen alleen maar de verrijzenis van Christus zijn. De associatie van graf en mond komt in de Schrift meermalen voor. ‘Ons gebeente ligt bij de muil (letterlijk: mond) van het dodenrijk’ (Psalm 141,7). ‘Een open graf is hun keel’ (Psalm 5,10; Romeinen 3,13). Daar valt geen levenwekkende taal uit te verwachten. Anders is het met het graf waaruit Christus verrezen is, dat zingt een lied.

Strofe 2

We bezingen niet alleen dat er een lied op gang komt, maar ook dat loze woorden verstommen. Op welke loze woorden doelt Naastepad? ‘Al die woorden die Hem hebben ter dood gebracht: alle leugen, alle schijnheiligheid, alle valse exegeses, alle clichés, alles waarvan de wereld zo vermoeid wordt en naar adem snakt’ (Compendium, k. 521). De wereld komt op adem; ze was buiten adem en afgemat. Opgelucht zingt ze mee ‘met de vogels in de lucht’. Zij zingen het mooist in de ochtend, als de ‘nacht is weggevlucht’. Dat is op paasmorgen meer waar dan ooit.

Strofe 3

Nadat Adam en Eva uit het paradijs verdreven waren, versperden cherubs met vlammende zwaarden de toegang (Genesis 3,24). Op de paasmorgen is er weer een engel, maar nu een engel met goed nieuws: ‘dat alle leed geleden is, omdat de Heer verrezen is’ (Marcus 16,6). De tuin uit strofe 1 is dus niet alleen maar de tuin waarin Jezus begraven lag, maar ook een verwijzing naar de tuin van Eden.

Strofe 4

Het graf was verzegeld (Matteüs 27,66). Dat zegel heeft Jezus weggedaan. Maar bij het woord ‘verzegelen’ kan men ook denken aan een verzegelde boekrol, zoals in de Openbaring van Johannes (5,1). Dat is symbool voor het niet toegankelijk, niet verstaanbaar zijn van Gods Woord. Met Pasen gaat de Schrift pas goed open (vergelijk Lucas 24,32.45). ‘Nu kunnen wij zijn woord verstaan’ (regel 2). ‘Zijn graf is als een open boek’ (regel 3): toegankelijk voor iedereen. Als je naar binnen gaat, zie je de windsels liggen (Johannes 20,5.7). Ze zijn getuigen van de verrijzenis. Ook staan ze symbool voor alles wat het woord ontoegankelijk maakt. ‘De windsels, die het woord verduisterden, liggen in de hoek’ (Compendium, k. 522). Op Pasen klinkt het Woord onomwonden.

Strofe 5

Eerst waren wij de aangesprokenen: ‘Nu moet gij allen vrolijk zijn’ (strofe 1, regel 1). In de daaropvolgende strofen kwam de motivatie van die oproep: het paradijs gaat open, het Woord wordt verstaanbaar. Nu wordt de dood rechtstreeks aangesproken. ‘O dood, die Hem ontkomen liet’ (regel 1). De dood is een soort bewaker en Jezus ontsnapt. Maar het gaat nog verder: ‘Hij neemt bezit van uw gebied’ (regel 2). Paulus doet iets soortgelijks: ‘Dood, waar is je overwinning?’ (1 Korintiërs 15,55). Het hele domein van de dood is nu van Jezus. Hij gaat in en uit door gesloten deuren (Johannes 20,19). Deze deuren staan ook symbool voor de dood. ‘Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk’ (Openbaring 1,18).

Strofe 6

Nadat we eerst aangesproken waren en nadat de dood aangesproken werd, spreken we nu onszelf uit. ‘Wij willen zingen dat Hij leeft’ (regel 1). Het moeten van strofe 1 is een vrijwillig moeten. ‘Hij leeft die God gehoorzaamd heeft’ (regel 2; Filippensen 2,8). Jezus heeft ge-hoor-zaamd. Hij heeft Gods woord ten volle gehoord en ten uitvoer gebracht. Dat is het geheim van het toegankelijk worden van Gods woorden (strofe 4). Wie is er een betere uitlegger dan Jezus? Het graf dat in strofe 1 een ‘mond geopend voor het lied’ genoemd werd, heet nu ‘een mond vol zaligheid’. Als een welsprekend teken staat dit graf ‘ledig in de tijd’ (regel 3), een getuige voor de komende eeuwen van iets dat de tijd overschrijdt: de verrijzenis en het eeuwig leven.

Strofe 7

Net als strofe 5 begint de laatste strofe met een aanspraak: ‘O’. ‘O goede engel bij het graf’. Deze engel zegt in strofe 3 ‘dat alle leed geleden is’. Het is een goede engel, tegendeel van de cherub met zijn vlammend zwaard, die de toegang tot het paradijs verspert. Deze engel moet juist het jonge groen bewaken en de ingang van het paradijs wijzen. ‘De lente lost de winter af’ (regel 2). Het klinkt als de wisseling van de wacht. De strenge, winterse bewaking wordt afgelost door de warme, lenteachtige bewaking. Er klinkt ook iets van zelfkritiek in het verzoek aan de bewaker. ‘Bewaak het jonge groen’ (regel 3). Wij mensen laten vaak onze vernielzuchtige kant zien en maken niet veel van de opdracht om de tuin te ‘bewerken en bewaken’ (Genesis 2,15). Moge de goede engel ons helpen.

Liturgische bruikbaarheid

Tom Naastepad schrijft over het gebruik van dit lied: ‘Eigenlijk kan het alleen op Pasen en in de week erna gezongen worden’ (Compendium, k. 521). Meer valt er niet over te zeggen.

Auteur: Wouter van Voorst


Melodie

Voor bespreking van Nikolaus Hermans melodie Erschienen ist der herrlich Tag, zie bij Liedboek 621.


Media

Uitvoerenden: Zeeuws Vocaal Ensemble en Maria Magdalena-cantorij Goes o.l.v. Kees van Eersel; Trudy Gunst-Dekker, fluit; Lenie de Meij, harp; Henk G. van Putten, orgel