Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

629 - Ik ben in mijn hof gekomen


Een eerste kennismaking

In de synagoge is Hooglied de feestrol van Pasen. Tom Naastepad (1921-1996) schreef een mooi lied waarin het Hooglied en Johannes 20,11-18, het evangelie van de paasmorgen, op elkaar worden betrokken. De tekst moet verstaan worden vanuit het perspectief van Christus. Al vanaf de vroegchristelijke kerk verstaat men Christus als de bruidegom van de gemeente. Maar tegelijk wordt de gemeente de ik-figuur, de gemeente als het lichaam van Christus.
Naastepad schreef zijn teksten op bestaande melodieën, maar niet om gemakkelijk op een bepaald metrisch schema te leunen. Hij koos de leenmelodie zorgvuldig uit. Zo geeft hij aan een oud lied weer een nieuwe dimensie. De melodie behoort oorspronkelijk bij het paaslied ‘Jesus Christus, unser Heiland’ van Martin Luther (1483-1546; zie Liedboek voor de kerken, gezang 204).

Auteur: Pieter Endedijk


De hovenier

1529 / Leipzig 1545
Jesus Christus, unser Heiland

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied wordt voor het eerst vermeld in de maandbrief van 18 april 1963 (enkele dagen na Pasen) die Tom Naastepad voor zijn parochie schreef. Naastepad was toen pastoor in Rotterdam. Sinds 1958, toen hij nog in Schiedam stond, experimenteerde hij met ‘voorhofsdiensten’ waarin hij de reformatorische lied- en uitlegtraditie in de catholica wilde binnenbrengen. Het lied werd gepubliceerd in Op de dorsvloer. Toespraken en nieuwe liederen uit het leerhuis (Hilversum/Antwerpen 1964, blz. 335-336) en vervolgens onder andere in Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 622), Het lied op onze lippen (2003, nr. 52) en Tussentijds (2005, nr. 77).

Vorm

Het rijmschema is a-B-a-a-B waarbij de middelste regel regelmatig op zich staat: a-B-c-a-B. Het lied bevat veel halfrijm: ‘komen’ – ‘lover’ (strofe 1), ‘bruid’ – ‘verblijd’ (strofe 2), enzovoorts. Alle strofen beginnen met ‘Ik ben’ + voltooid deelwoord. Alleen in strofe 4 is het: ‘Ik heb (gevonden)’. Er zijn heel wat liederen die met ‘ik’ beginnen. Meestal identificeren we ons al zingende gemakkelijk met die persoon. In dit lied ligt dat anders. De ‘ik’ is de verrezen Christus die terugblikt op zijn ontsnapping aan het graf. Dat is bepaald geen alledaagse ervaring. Het lied is eenvoudig en mysterieus tegelijk. Eenvoudig qua melodie en vorm: korte regels. Mysterieus door degene met wie wij meezingen: de Verrezene in de hof.

Inhoud

De Bijbeltekst waarop het lied in eerste instantie gebaseerd is, is Johannes 20,11-18. Hierin ziet Maria Magdalena de opgestane Jezus aan voor de tuinman (20,15). Tom Naastepad beschouwt dat niet als vergissing. Jezus is werkelijk hovenier (ondertitel). ‘Het is geen vergissing een hovenier te zien in Een die zich altijd heeft geopenbaard als een zaaier en als de bezorger van Gods wasdom (…)’ (Op de dorsvloer, 326). Daarbij gaan de gedachten vooral naar de paradijstuin (Genesis) en meer nog naar het Hooglied. Dat is in de synagoge de feestrol die men leest op Pesach/Pasen. De geliefde spreekt zijn bruid daar vaak aan als ‘Zusje, bruid van mij’ (5,1, et cetera). Dat gebeurt in dit lied ook: ‘mijn zuster, mijn bruid’ (strofe 2 en 7, regel 2). Het lied krijgt zo het karakter van een liefdeslied. Met name de moeite die de minnaar ervaart voordat hij bij zijn geliefde kan komen, staat centraal. De eeuwen door is Jezus voorgesteld als bruidegom en de kerk of de gelovige ziel als bruid. Naastepad bevindt zich in dit beeldverband, maar gaat een eigen spoor. Het lied is niet piëtistisch, het behoudt een wijde blik. ‘Aarde, breek in jubel uit!’ (slotregel).

Strofe 1

‘Ik ben in mijn hof gekomen’. Naastepad hecht aan het woord ‘hof’, het is hem liever dan het woord ‘tuin’. Bij ‘hof’ denkt hij aan vrijheid in de begrenzing. ‘Een hof is per definitie een omheining, een beslotenheid, een uitverkiezing en een bescherming. En álle betekenissen van het woord ‘hof’ hebben hierop betrekking: kerkhof, gerechtshof, koningshof, het hof maken’ (Op de dorsvloer, 323). In dit lied treedt de laatste betekenis op de voorgrond: het hof maken. Ook kan ‘hof’ staan voor het lichaam van de bruid. ‘Zusje, bruid, een besloten hof ben jij’ (Hooglied 4,12). Daarop zinspeelt het woord ‘lust’: ‘tot mijn lust, tot mijn lied’. Jezus is in dit lied de minnaar en tuinman tegelijk. Het woord ‘lust’ is dubbelzinnig. Zingen kan ‘je lust en je leven’ zijn. Maar het woord heeft ook erotische connotaties. De schepping zingt mee met de minnaar. ‘Zinge het lover, de wind is in de bomen’. Dat kan zinspelen op het slot van Hooglied 4: ‘Ontwaak, noordenwind! Kom, zuidenwind! Waai door mijn hof’ (4,16). De volgende strofe vertolkt het vers dat daarop volgt.

Strofe 2

Deze strofe vertolkt Hooglied 5,1 vrij nauwkeurig. In de NBV21 is het eerste gedeelte van dit vers een uitspraak van ‘hij’ (de minnaar), terwijl het tweede gedeelte in de mond van de ‘meisjes’ wordt gelegd. Zij moedigen het stel aan de liefde te genieten. ‘Eet, vriend en vriendin! Drink, en word dronken van liefde!’

Strofe 3

In het boek Hooglied is regelmatig sprake van dag en nacht, van slapen en ontwaken. ‘Ik sliep, maar mijn hart was wakker’ (5,2). ‘’s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief’ (3,1). In deze strofe is de nacht tegelijk de nacht van het graf, die voorgesteld wordt als dief. Maria van Magdala vreest dat Jezus gestolen is (Johannes 20,2). Op een fundamentele manier is de dood zelf een dief die mensen steelt. Maar ‘sterk is de liefde’ (regel 3). ‘Sterk als de dood is de liefde’ (Hooglied 8,6). In de woorden van Naastepad: ‘Geen grendel kan haar tomen, / Ik brak door de dodenwacht’. Bij het graf van Jezus stonden wachters; zij vluchtten weg bij zijn verrijzenis. In het boek Hooglied is sprake van wachters die de bruid mishandelen (5,7). In dit lied staat de moeizame toegang tot de hof centraal, waarbinnen de vrijheid genoten kan worden. De minnaar moet door de dodenwacht heen breken. Dit motief van bevrijding en doorbraak speelt een rol in de strofen 3, 4, 5 en 6.

Strofe 4

Strofen 4 en 5 zijn meer geïnspireerd door het evangelie dan door het Hooglied. Jezus werd gebonden (Johannes 18,24). Hij werd gekwetst door vele wonden: geseling, doornenkroon, vijf wonden aan handen, voeten en zijde. De geliefden van het Hooglied ontmoeten weerstand op hun weg naar elkaar. De liefde ontmoet obstakels op zijn weg. Dit motief wordt in het evangelie veel aangrijpender zichtbaar. Om ons tot bruidegom te kunnen worden, moest Jezus weerloos worden ‘totterdood’ (regel 5).

Strofe 5

De nacht waarvan in strofe 3 sprake was, keert terug. Het ‘diepst van de nood’ (strofe 4) wordt hier tot ‘het holst van de nacht’. De minnaar is ‘als het licht geboren / uit het holst van de nacht’ (regel 1-2). Jezus heet het licht van de wereld (Johannes 8,12). Zijn verrijzenis uit de doden is het opgaan van licht in het holst van de nacht. Deze verrijzenis is een gebedsverhoring: ‘God heeft [mij] willen horen’ (regel 4). De evangeliën schetsen de lijdende Jezus als een biddend mens.

Strofe 6

De zanger is ontkomen (strofe 3) nadat hij gebonden (4) en verloren (5) was. Hij is ‘als een lied ontstegen’ aan de val van de tijd (6). De geliefde heet in strofe 1 een lied: ‘mijn lust, mijn lied’. De minnaar zelf is ook een lied dat opstijgt. Wat is de val van de tijd? Het ligt niet voor de hand om de tijd als zodanig een vloek te noemen. Alleen de gescheidenheid van God maakt de tijd tot een gevangenis, tot zinloze vergankelijkheid. Daaraan ontstijgt de verrezen Christus. ‘Ik ben de alfa en Ik ben de omega’ (regel 3-4; Openbaring 1,8). ‘Ik leef tot in eeuwigheid’ (regel 5; Openbaring 1,18). De ik-vorm die in dit lied zo dominant is, refereert niet alleen aan het boek Hooglied, maar ook aan het boek Openbaring.

Strofe 7

Deze strofe herneemt de beginregel van het lied. Maar waar de zanger eerst kwam ‘tot mijn lust, tot mijn lied’, komt hij nu ‘tot mijn zuster, mijn bruid’. Een zegswijze, ontleend aan het Hooglied. Deze regels worden gevolgd door een dubbele punt: ‘hemel op aarde, / de hemel is mijn woning, / aarde, breek in jubel uit!’ Het lied, dat gaat over het samenkomen van geliefden, krijgt hier een kosmische wending. In den beginne schiep God de hemel en de aarde. Deze raakten van elkaar vervreemd. Nu komt alles goed: ‘hemel op aarde’. ‘Gods woonplaats is onder de mensen’ (Openbaring 21,3). God woont in de hemel, maar deze hemel is niet langer afgescheiden van de aarde. Naastepad was niet geneigd te zeggen dat wij naar de hemel gaan. Ook verzette hij zich tegen de verplatting van Pasen als lentefeest zonder meer. ‘Paschen is niet het feest ván de aarde, maar van de hemel op aarde, dat is: van het paradijs, en het paradijs is een hof’ (Op de dorsvloer, 324). Het lied eindigt als een psalm: ‘Aarde, breek in jubel uit!’ (vergelijk Psalm 66,1).

Liturgische bruikbaarheid

Het lied baseert zich in eerste instantie op Johannes 20,11-18. Dat werd in het oude Missale Romanum gelezen op donderdag in de paasweek, het ‘paasoctaaf’. In het Gemeenschappelijk Leesrooster krijgt Paaszondag in alle jaren Johannes 20,1-18 toegewezen, een lezing die dus ook de ontmoeting met Maria Magdalena omvat. Het lied heeft dan ook zijn meest natuurlijke plek in de eerste dagen van Pasen. ‘In de synagoge is het de gewoonte om met Pasen het boek Hooglied te lezen en volgens diverse kerkvaders (Origenes, Gregorius de Grote, Bernard van Clairvaux) deed men dat ook in de oude kerk. Wie zich bij deze oude traditie aansluit, kan uiteraard dit lied dan een passende plaats geven.’

Auteur: Wouter van Voorst


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken ‘ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.

Tom Naastepad schreef zijn tekst op de melodie van Luthers paaslied Jesus Christus, unser Heiland (zie Liedboek voor de kerken gezang 204).

Het merkwaardige is, dat de vijf regeltjes van deze melodie, die op geen enkele manier ‘moeilijk’ zijn, steeds geheimzinniger worden. Waarschijnlijk wordt dat veroorzaakt doordat de regels 1, 2, 4 en 5 zich beperken tot de kwint e’-fis’-g’-a’-b’, terwijl alleen de middelste regel met zijn inzet op c” ‘naar buiten breekt’, – het is alsof we het graf zien opengaan. Maar er ‘gebeurt’ verder om zo te zeggen bijna niets, we zouden ons ook wel vergist kunnen hebben. Precies die ingetogenheid van het bedachtzaam beleden geloof geeft aan deze melodie haar spankracht: ze heeft een grote uitstraling.

Auteurs: Willem Vogel / W.G. Overbosch

NB.: De dubbel lange noot aan het begin, zoals te vinden in het Liedboek voor de kerken, is in het Liedboek niet overgenomen, conform de huidige zangpraktijk in Duitstalige landen (red.).