Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

632 - Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven


Huub Oosterhuis
Stralsund 1665/Halle 1741
Lobe den Herren, den mächtigen König der Ehren

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Onder de titel ‘Het lied van de Dag des Heren’ publiceerde Huub Oosterhuis voor het eerst het lied ‘Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven’ in het bundeltje 30 Liederen voor een Nederlandse liturgie (Hilversum 1964). Daarna werd het in vrijwel alle liedbundels in de Rooms-Katholieke Kerk opgenomen.
In Aandachtig Liedboek (Baarn 1983, nr. 32) van Huub Oosterhuis werd de tekst opgenomen met een kleine variant. In de derde strofe stond aanvankelijk ‘En zo voortaan / eren Gods heilige Naam. / En Hem in waarheid aanbidden.’ Deze regels werden gewijzigd in de tweede persoon: ‘En zo voortaan / eren uw heilige Naam. / En U in waarheid aanbidden.’ In de bundels na 1983, zoals Gezangen voor Liturgie (1984; 1996), werd deze wijziging doorgevoerd.
Het lied heeft geen plaats meer gekregen in Oosterhuis’ eigen bundels Verzameld Liedboek (Kampen 2004) en Stilte zingen (Utrecht 2018).
In de protestantse kerken werd het lied geïntroduceerd in de bundel Tussentijds (2005, nr. 170), waarna het een plaats kreeg in het Liedboek. In de bundel Weerklank (2016) is het opgenomen als nr. 170.

Vorm

Het lied bestaat uit drie strofen van vijf regels van onregelmatige lengte. Het metrum wordt bepaald door de dactylus (-vv). Het rijmschema is a-a-B-B-a. In de laatste strofe is het eindrijm onvolledig. De versregels hebben een ongelijke lengte: regel 1 en 2 bestaan uit vijf versvoeten; regel 3 heeft twee versvoeten en regel 4 heeft drie versvoeten (beide met een cesuur in de laatste versvoet) en regel 5 bestaat uit drie volledige versvoeten. Het Liedboek heeft om typografische redenen de eerste twee zinnen opgesplitst in twee regels.
Op verschillende plaatsen komt alliteratie voor, het duidelijkst is de herhaling van de ‘d’ in de eerste regel. De tweede strofe bevat opvallend vaak de klinker ‘oo’.
Assonantie komt voor in de tweede strofe, regel 2: harte – verhard; in de derde strofe verstaan – voortaan – Naam – aanbidden. Een letterlijke herhaling zien we in het woord dood binnen de tweede strofe en de uitdrukking van harte in de tweede en derde strofe, regel 2.
Er vindt een persoonswisseling plaats van Hij (strofe 1 en 2) naar U (strofe 3). Een herhaling zien we in de eerste twee lettergrepen van de laatste regels van strofe 1: (‘heeft Hij’). Opmerkelijk is in strofe 2 de herhaling van ‘Hij’ aan het begin van regel 3 en 4, waarna regel 5 begint met ‘wij’.

Inhoud

De structuur heeft enigszins de vorm van een gebed. Strofe 1 en 2 zingt van de gedachtenis (anamnese) van de verlossing door de opstanding van Jezus. In de derde strofe wordt om de heilige Geest geroepen (de epiclese).
De eerste strofe bezingt de verlossing van Pasen: dat is ‘de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven’, want ‘diep in de nacht heeft Hij verlossing gebracht en ons licht aangeheven’. In de anamnese vallen verleden, heden en toekomst samen. De aanvangszin staat in de tegenwoordige tijd: Dit is de dag. Daarmee wordt aangegeven dat de verlossing (het paasmysterie) vannacht (diep in de nacht) opnieuw heeft plaatsgevonden, namelijk door de opstanding uit het graf.
De eerste regels zijn een parafrase van Psalm 118,24: ‘Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen’. Ongetwijfeld verwijst de dichter hier naar de gradualepsalm (‘Haec dies’) uit de Romeinse Mis op paaszondag. In deze psalm wordt ook de bevrijding bezongen. De psalmist dankt God, omdat de Heer hem heeft gered van de dood en doet een oproep tot dankzegging. In het lied staat de oproep tot getuigenis in het meervoud: ‘laat ons Hem loven en danken’.
De tweede strofe verwijst naar Romeinen 5,12 (Oosterhuis geeft deze verwijzing ook in het Gezongen Liedboek (Baarn 1993)). Paulus schrijft in de Romeinenbrief dat door één mens, te weten Adam, de zonde in de wereld is gekomen. Door deze erfzonde zijn wij allen levenloos: ‘dood’, ‘verminkt en verloren’. Wij zijn ook ‘doof in ons hart’: met deze metafoor wordt aangegeven dat onze geest is verhard, waardoor wij ‘zijn woord niet horen’. Maar door de genade van God (‘Hij is zo groot’) heeft Christus de dood overwonnen. De gevolgtrekking is de belijdenis in de laatste regel dat wij zijn ‘herboren’ tot nieuw leven.
In de derde strofe gaat het lied over in een gebed om de Geest. Impliciet vindt hier een persoonswisseling plaats, zoals dat ook vaak in een psalm gebeurt: Gods heilsdaden worden bezongen in de derde persoon, waarna God rechtstreeks in de tweede persoon wordt aangesproken. Hier gebeurt dat doordat wij vragen om zijn heilige Geest te zenden. Met andere woorden: er wordt gesmeekt om de zending van de Geest met Pinksteren. Zoals in Handelingen 2 wordt de Geest gezien als een ‘vuur’; en er wordt hieraan toegevoegd als een ‘stem in ons midden’, die wij wel kunnen ‘verstaan’. Door het vuur van de Geest ontstaat een goede verstandhouding van onderlinge liefde. Daardoor kunnen wij de naam van God eren en Hem in waarheid aanbidden. Wellicht is dit een allusie op Johannes 4,23-24, waar Jezus tegen de Samaritaanse vrouw zegt dat er een tijd komt dat wij Hem zullen ‘aanbidden’ ‘in geest en waarheid’.

Liturgisch gebruik

In het bundeltje 30 Liederen… van Oosterhuis wordt aangegeven dat dit lied is geschreven ‘voor de zondag, de Dag des Heren’ en als ‘danklied, voor de paastijd’. Het lied is bij uitstek geschikt om met Pasen te zingen en gedurende de hele paastijd. Maar aangezien de eucharistie de gedachtenis is van dood en verrijzenis, is dit lied eigenlijk altijd te zingen in een Dienst van Schrift en Maaltijd.
Opmerkelijk is dat Oosterhuis eraan toevoegt dat het te zingen is als afsluiting van een ‘eucharistieviering of avonddienst’. Ik heb echter de indruk dat dit lied in de liturgische praktijk bij voorkeur wordt gekozen als openingslied en dat lijkt me, gezien de aanhef van het lied en de oproep in de laatste regel om Hem te aanbidden, meer voor de hand te liggen. Het Liedboek heeft dit lied geplaatst bij de paasliederen en laat daarmee de plaatsing van het lied, aan het begin of het eind van de dienst, open.

Auteur: Jeroen de Wit


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 868.