Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

636 - Liefde is licht, opnieuw geboren


André Troost
Gerrit ’t Hart

Tekst

Ontstaan

Dit lied is oorspronkelijk geschreven met de melodie van Psalm 118 uit het Geneefse Psalter in het gehoor. Het verscheen eerder in de bundel van André Troost Voorzichtig licht (2008, nr. 51).

Inhoud

Het lied is een ode aan de liefde en treedt daarmee in de voetsporen van het Hooglied en het lied van de liefde in 1 Korintiërs 13. Allerlei eigenschappen van de liefde passeren de revue. Wat er in en door de liefde mogelijk is, wordt onder woorden gebracht. In die woorden is tegelijk het geheim van Pasen verborgen. Pas in de laatste strofe wordt openlijk over Pasen gesproken.

Vorm

Het lied heeft een speels karakter dat mede veroorzaakt wordt door dezelfde alliteratie in de beginregel van elke strofe en de ritmiek van het hele lied. Alliteratie komt meerdere malen voor: ‘liefde leeft langer’ (1.8); ‘biedt aan de woede beide wangen’ (2.3); ‘harten harder dan’ (2.4); ‘liefde kan legers overwinnen’ (2.5); ‘hoger dan de hoogste muur’ (2.6); ‘haarden van hoog oplaaiend vuur’ (2.8) en ’ziel in zonlicht’ (3.5).
Het slot van het lied haakt met het woord 'wakker' aan bij het begin van het lied.

Strofe 1

Het gaat in dit lied om liefde van een bijzondere kwaliteit. Ze is licht, maar wel ‘opnieuw geboren’ en wakker geworden ‘uit nacht en eenzaamheid’. Ze is dus opgestaan uit een doodse situatie. ‘Opnieuw geboren’ verwijst naar wat Jezus zegt tegen Nikodemus (Johannes 3,3).
Deze bijzondere liefde geeft het leven nieuwe glans. Ze is uit op intieme relaties waar vertrouwen heerst en zo geborgenheid (regels 3 en 4). Handen hoeven niets te verbergen en kunnen zich royaal openen, en ogen en oren zijn als antennes die ontvankelijk zijn voor beelden en geluiden van buiten. Zoals het licht van de dageraad de nacht laat verdwijnen, zo laat de liefde haat achter zich. Ze leeft langer dan de haat en koestert hoop voor de toekomst (1 Korintiërs 13,7-8). In de liefde tintelt het leven van Pasen.

Strofe 2

In deze strofe worden verschillende toespelingen gemaakt op passages in de Bijbel. Liefde komt door gesloten deuren heen, zoals de opgestane Heer bij de leerlingen kwam, terwijl de deuren gesloten waren (Johannes 20,19.26). Ze biedt aan de woede beide wangen, zoals Jezus daartoe ook aanspoort in Matteüs 5,39. God, die liefde is (1 Johannes 4,8), opent harde harten en met Hem is geen leger te sterk of muur te hoog (Psalm 18,30). Door de vijand lief te hebben wordt hij beschaamd en zal zijn vijandschap wegsmelten (Matteüs 5,44; Romeinen 12,20).

Strofe 3

Het ‘opnieuw geboren’ uit de eerste strofe wordt hier in de eerste regel nader aangeduid als ‘uit Hem geboren’. Deze woorden zinspelen op Johannes 1,13 en 1 Johannes 4,7. Dat laatste vers resoneert ook in de tweede regel. Tegelijk vindt er in vergelijking met deze Bijbelteksten een verschuiving plaats. In de liedtekst is niet een deel van de mensen uit God geboren, maar de liefde zelf. Hoe deze liefde gestalte gekregen heeft, wordt in de derde en vierde regel onder woorden gebracht. Hij, die zelf de bron van liefde is, heeft zijn kind aan ons verloren. Te denken valt hier aan Romeinen 8,32. God heeft zijn eigen Zoon prijsgegeven voor ons. Pasen (kruis en opstanding) schrijft de geschiedenis van dat kind die tegelijk de geschiedenis van Gods liefde is.
In regel 4 worden we opgeroepen om onze ziel, dat is ons leven, in zonlicht te laten dopen. Licht en zonlicht zijn beelden voor de liefde die in de geschiedenis van Pasen is verschenen. Het woord ‘dopen’ schildert hier het overstraald worden met het licht van de zon. In de oude kerk werd de doop ook wel ‘verlichting’ genoemd. De pasgedoopten heetten illuminati. Het ‘zonlicht’ contrasteert met ‘nacht’ in de eerste strofe. De boze dromen die in ‘nacht en eenzaamheid’ (strofe 1) zomaar kunnen opkomen houden het niet in dat licht. Was het in strofe 1 de liefde zelf die wakker werd uit nacht en eenzaamheid, in strofe 3 kust Gods liefde vanuit een open hemel ons wakker (regel 7 en 8).
Die laatste regel lijkt wel een knipoog naar het sprookje van Doornroosje. Maar meer voor de hand ligt een verwijzing naar Hooglied 1,2. De liefde tussen man en vrouw wordt in de uitleg van dat boek betrokken op de relatie tussen God en zijn volk. Hooglied is in de synagoge ook de feestrol die met Pesach wordt gelezen.

Liturgische functie

Het lied is opgenomen in de rubriek ‘De drie dagen van Pasen’. Het is geschikt voor de dienst in de paasnacht of de paasmorgen. Ook valt te denken aan de tweede zondag van Pasen, wanneer Johannes 20,19-23(31) wordt gelezen, de verschijning van de Heer aan de leerlingen, inclusief Tomas.

Auteur: Jan Groenleer


Melodie

De dichter van dit lied, André Troost, vroeg Gerrit ’t Hart om een melodie te schrijven bij deze tekst. Troost en ’t Hart zijn beiden kerkelijk werkzaam geweest in Ermelo.
De melodie heeft de klassieke structuur van de Bar-vorm: de eerste vier regels vormen de Stollen, waarbij regel 3 en 4 identiek zijn aan regel 1 en 2. In het Abgesang (de regels 5 tot en met 8) keren melodische motieven uit het Aufgesang terug.
Bij het schrijven van de melodie heeft ’t Hart zich sterk laten leiden door de tekst. De eerste drie woorden van regel 1, die in elke strofe identiek zijn, ‘Liefde is licht’, krijgt op de woorden ‘liefde’ en ‘licht’ dezelfde hoge noot d”, waarmee de componist letterlijk laat horen: liefde = licht (zie rode pijl). Deze hoge inzet geeft de melodie meteen een uitbundig karakter dat versterkt wordt door de grote sprongen in de melodie en de afwisseling van binaire en ternaire eenheden in de eerste, derde en zevende regel. Al in de eerste regel wordt het volledige octaaf d”-d’ overbrugd. Het laatste woord van de eerste regel in zowel strofe 1 als strofe 3 (‘geboren’) krijgt uitbeelding in een stijgend motief vanaf de grondtoon (d’-e’-fis’-fis’), dat wordt voortgezet in het begin van regel 2 (fis’-gis’-gis’-a’; blauwe pijl). Dit stijgend motief van vier noten in secundeschreden wordt beantwoord met een dalend motief van vier noten in secundeschreden (zie groene pijl). In deze regel moduleert de melodie naar de dominanttoonsoort A-groot. Dat wordt al aan het begin van deze regel ingezet door het gebruik van de gis’, waardoor de melodie – ondanks haar verwijzingen naar het Geneefse psalter – zich ontpopt als een niet-zestiende-eeuwse/modale melodie. Ook de regels 4 en 7 eindigen met dit motief, in regel 7 een terts lager en een ander ritme.
Het eerste motief van regel 1/3 (d”-b’-a’-d”) keert aan het begin van de regels 5, 7 en 8 terug (paarse haak), bij de regels 5 en 8 in getransponeerde en gemuteerde vorm.
Het ritme van de regels 1, 3 en 7 is gelijk, dit geldt ook voor de regels 2, 4, 5, 6 en 8. De melodie heeft een statig, majestueus karakter, allereerst doordat uitsluitend halve en kwartnoten worden toegepast en daarnaast door melodische aspecten, zoals het krachtige kwartinterval, zowel letterlijk (bijvoorbeeld a’-d”) als omspeeld (bijvoorbeeld d”-b’-a’-d”). Door het gebruik van alleen halve en kwartnoten in combinatie met de tactus minor doet de melodie sterk denken aan Geneefse psalmmelodieën.
Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Schola van de Lutherse Gemeente Ede o.l.v. Annemarie van der Meij; Dick Troost, orgel