Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

650 - De aarde is vervuld


Een eerste kennismaking

In het klassieke kerkelijk jaar heet de derde zondag van Pasen ook wel ‘Misericordia Domini’ naar de antifoon uit Psalm 33,5b-6: ‘De aarde is vervuld van de goedheid van de Heer’. Het evangelie over de Goede Herder (Johannes 10,11-16) gaf de zondag ook die naam. In de driejarige lectionaria is dat evangelie verplaatst naar de vierde zondag van Pasen in het B-jaar.
Liedboek 650 is een bewerking van het citaat uit Psalm 33 en deze tekst van Willem Barnard (1920-2010, met de melodie van Frits Mehrtens (1922-1975), is een van de bekendste en misschien ook beste liederen uit die oogsttijd van de ‘Nocturnen’, de Amsterdamse liturgische proefparochie in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, waar Barnard en Mehrtens als respectievelijk voorganger en kerkmusicus aan verbonden waren.
In zijn lied legt de dichter geen verbinding tussen de psalmtekst en het evangelie van de Goede Herder, maar wel met een andere paasbeeldspraak uit het Johannesevangelie: de graankorrel die in de aarde moet vallen om vrucht te dragen (Johannes 12,24). En dat alles wordt in sublieme taal weergegeven: ‘Gods goedheid is te groot / voor het geluk alleen, (...) zij daalt als vruchtbaar zaad / tot in de groeve af / omdat zij niet verlaat / wie toeven in het graf’ (strofen 2 en 3).

Auteur: Pieter Endedijk


Misericordia Domini


Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst en de melodie van dit lied zijn ontstaan in de tijd van de Amsterdamse Nocturnen, dus aan het einde van de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Het bundeltje Wij moeten Gode zingen (1960) opent met dit lied van Willem Barnard en Frits Mehrtens. Het lied kreeg al spoedig meer bekendheid door opname in de 102 Gezangen (1964, nr. 3) en daarna komen we het in alle belangrijke liedbundels in Nederland en Vlaanderen tegen, waaronder het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 223), Zingt Jubilate (1977, nr. 572), Abdijboek (vanaf 1981, Varia 51), Gezangen voor Liturgie (1986, nr. 417), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 660), Laus Deo (2000, blz. 876), Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 83).

Jürgen Henkys (1929-2015) maakte een Duitse vertaling: ‘Die Erde ganz erfüllt’, te vinden in zijn bundel Stimme, die Stein zerbricht (München 2003, nr. 3). Samen met de Nederlandse tekst, een Engelse vertaling van Fred Kaan (1929-2009), ‘The whole earth is fulfilled’, en een Franse vertaling van Daniel Hameline (*1931), ‘Pour rendre grâce à Dieu’, is het lied te vinden in de internationale bundel Colours of Grace (2006, nr. 114).

Inhoud

Dit lied bezingt het paasmysterie vanuit een psalmvers. De beginregels zijn een letterlijke vertaling van de aan Psalm 33,5 ontleende introïtusantifoon, die bovendien de naam geeft aan deze zondag: ‘Misericordia Domini plena est terra, alleluia’. Klassiek is het dan wel de derde zondag van Pasen (‘tweede na’), in het ABC-jaar pas de vierde: zondag Misericordias Domini en zondag Jubilate hebben in de aan Vaticanum II ontsproten liturgievernieuwing stuivertje gewisseld, zodat de verschijningsverhalen direct na Pasen klinken en pas daarna de meer boventijdelijke beelden van Christus bemediteerd worden. Op de achtergrond van het lied staat een doorgaande lezing uit het Genesisboek, dat op deze zondag openligt bij het verhaal van Kaïn en Abel, Genesis 4: ‘Gods goedheid is te groot voor het geluk alleen’ (strofe 2).

Verband met het scheppingsverhaal (Genesis 1-2)

Barnard heeft op deze derde zondag van Pasen Genesis 1 en 2 nog op het netvlies staan. De goedertierenheid, de goedheid (‘vriendschap’, ‘trouw’, ‘liefde’ in nieuwere vertalingen), die te groot is voor alleen paradijselijk geluk, gaat in dit lied door heel het leven en alle verlatenheid heen. En ook: Gods goedheid is te groot voor het eenzaam geluk van de enkele mens (Genesis 2,18), de mens is op gemeenschap en wederkerigheid aangewezen. Het ‘relaas van het leven’ begint op de akker (Genesis 3,23): het ‘is een relaas van moeite en moedwil’ (W. Barnard, Binnen de tijd. Het zinsverband der liturgie, Haarlem/Hilversum z.j. [1965], 126). Barnard merkt op dat de Bijbel begint met een tuin en eindigt met een stad – maar dan wel een ‘tuinstad’, omdat de beelden waarmee die stad wordt beschreven ontleend zijn aan wat leeft en bloeit – en dat daartussen nog veel moet gebeuren. Geroepen op die weg zijn gelovigen sinds Abraham in dit aardse domein tegelijk pelgrims en zaad (Genesis 12).
‘Als alles is doorleden en volbracht, is de schepping van hemel en aarde pas een feit, een factum, geworden. Dan is voor allen en altijd waar, wat in de hymne van de Oorsprong staat geboekstaafd als woord van God: het is tov, het is zeer tov; welgeschapen, goed en mooi, volmaakt’ (Binnen de tijd, 128).
‘Het is duidelijk, dat het woord misericordia reeds welbewust naar het evangelie toe-vertaalt. Men moet dan ook die ‘volheid’, het aardrijk door, van de goedheid Gods liefst niet willen aantonen door in de stijl van gods-bewijzen de reilende zeilende wereld ‘goed te praten’! Zo’n op zichzelf aanvechtbare vertaling is een aanwijzing, dat de messiaanse denkstijl iets anders vergt: zoals men Genesis moet lezen van Pasen uit, zo kan men over die ‘goedertierenheid’ waarvan de aarde ‘vol is’ alleen maar reppen in de paasgemeente. De psalm is als pascha-psalm pas... vol’ (Binnen de tijd, 125).

Eenvoud met diepte

De aanhef ‘De aarde is vervuld / van goedertierenheid’ zou zomaar als een metafoor gelezen kunnen worden. Maar het vervolg: ‘zij daalt als vruchtbaar zaad / tot in de groeve af’ (strofe 3) maakt duidelijk dat die goedheid meegaat tot in het graf – ‘omdat zij niet vergeet / wie godverlaten zijn’ (strofe 4). De afsluiting luidt dan: ‘De oogst ruist in de wind / als psalmen in de nacht’ (strofe 7). Een eigenaardig precies beeld, dat alleen geschreven kan zijn door een man die de metten heeft meegemaakt in een monastieke omgeving. En die daar moed uit haalde.
De minst begrepen strofe van dit lied is de vijfde, met het enjambement van ‘de sterren’ die ‘bereid’ zijn ‘als dienaars tot de oogst’. De velden zijn wit om te oogsten en de sterren staan klaar om er met man en macht aan mee te helpen. Het zaad en de sterren horen al bijeen sinds Genesis 15,5 waar Abram de sterren moet tellen: ‘zo talrijk zal uw zaad zijn’. Toen de baptisten een supplement bij hun liedbundel Lofzangen en gebeden uitbrachten (1974), wilden zij het lied graag opnemen maar liefst zonder die vreemde strofe. Barnard echter bleek onverbiddelijk, de baptisten moesten overstag.

Poëtische aspecten

Laat in de zeventiende eeuw introduceerde Isaac Watts voor het kerklied het van de volkskunst afgekeken common metre, met het vierregelige couplet dat per regel om en om drie en vier beklemtoonde lettergrepen had. Tegen deze volkse inbreng was nogal wat weerstand, maar de kerk waar in de negentiende eeuw de door Barnard bewonderde dichteres Emily Dickinson opgroeide, die van Amherst in Noord-Amerika, zong alles van Watts. En Dickinson bouwde haar gedichten vaak op zijn ritme. Willem Barnard maakt het zich hier nog een tandje moeilijker door ook regel 2 en 4 in drie metrische heffingen regels te vatten.

Liturgische bruikbaarheid

Dat het lied in brede kringen van de kerk geliefd is, zal niet verbazen. De toon is zo gewoon en zo diep, zo hoopvol ook, een pastorale met weids uitzicht en een diep verlangen. Uiteraard draagt de eenvoudige en daardoor sterke melodie zeer bij aan de vanzelfsprekende waardering.
Het lied eindigt niet: zij die God beminnen en op zijn goedheid wachten, zingen – zij ruisen als een psalm. ‘Bij alle ellende van onderdrukking en ballingschap is toch dat besef overheersend: ‘wij moeten Gode zingen’, de lofzang is geen luxe. Zingen desnoods contre-coeur en met verstikte stem’ (Willem Barnard, Lofzang is geen luxe. Gepeins bij de psalmen, Zoetermeer/Kapellen 2005, 7).
Het lied kreeg in 1973 in het Liedboek voor de kerken een willekeurige plaats in de algemene rubriek ‘paastijd’. Barnard daarover: ‘In zoverre is het maar goed, dat dit lied niet als zondagslied voor de derde zondag van Pasen te boek staat. Niettemin, als het verband met die paasviering niet wordt beseft en het citaat uit Psalm 33 niet wordt herkend, verliest het lied veel van zijn zeggingskracht! (...) Maar omdat héél het geloof doordrongen is van het Pascha zal het zonder enig bezwaar ook bij andere gelegenheden gezongen kunnen worden. Voor zoveel liederen geldt dat: men kan ze ook buiten het verband van hun bijzondere aanleiding zingen, maar zij spreken toch meestal wel des te klemmender als men beseft waar hun oorsprong ligt’ (Compendium, k. 552).
In het register op liturgisch gebruik in het Liedboek wordt het lied daarom ook genoemd bij uitvaart (blz. 1608).

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Eward Postma, Menno van der Beek en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 431-432).


Melodie

De eenvoudige melodie van Mehrtens vormt met de tekst van Barnard een volmaakte eenheid. De vier korte regels kennen alle hetzelfde ritme. In de melodie horen de regels paarsgewijs bijeen.
Wim Kloppenburg, die als leerling van Mehrtens het ontstaan van veel melodieën heeft meegemaakt, schreef over zijn stijl: ‘In een tijd, waarin veel componisten melodieën in een neomodale stijl schreven, noteerde hij een groot deel van zijn melodieën in majeur. En juist die melodieën zijn geliefd geworden in de zingende gemeente, zoals ‘Alles wat over ons geschreven is’ (Liedboek 536 en 556), ‘Zing jubilate voor de Heer’ (Liedboek 652), ‘Zing voor de Heer een nieuw gezang’ (Liedboek 655) en ‘De aarde is vervuld’.’ (Wim Kloppenburg, ‘Barnard in majeur – De samenwerking met Frits Mehrtens’, in: Ad den Besten (e.a., red.), Leven in zinsverband – Over het werk van Willem Barnard/Guillaume van der Graft. Voorburg 1990, blz. 135). Het tonale karakter van de melodie wordt benadrukt door de eerste regel die nadrukkelijk vanuit de drieklank op de grondtoon gedacht is: f’-a’-c”. Ook bij de melodieën van 536/556, 652 en 655 is dat het geval!
Het is bekend dat Mehrtens eraan hechtte dat bij zijn melodieën zijn eigen zettingen werden gebruikt. Bij dit lied zal hij melodie en zetting als één geheel hebben genoteerd. Karakteristiek in die zetting zijn de verbindingen tussen de regels 1 en 2 en tussen 3 en 4. De begeleiding bij de slotnoot van de eerste regel en de openingsnoot van de tweede regel is gebaseerd op één akkoord met doorgangsnoten in de alt- en tenorpartij. Bij de overgang van de derde naar de vierde regel introduceert de componist een es in de tenorpartij, waardoor de harmonie even naar Bes-groot neigt om dan via milde dissonanten in F-groot te eindigen.
De zetting is te vinden in de begeleidingsuitgave bij het Liedboek.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel (bron: KRO-NCRV)