Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

651 - Christus heeft voor ons geleden


Een eerste kennismaking

De eerste Petrusbrief speelt vanouds in de paastijd een belangrijke rol in de liturgie. In het driejarige lectionarium dat nu in de meeste kerken wordt gebruikt, is dat terug te vinden in het eerste jaar (het A-jaar).
Willem Barnard (1920-2010) maakte met dit lied een getrouwe berijming van 1 Petrus 2,19-25, waar niet alleen gezegd wordt dat Christus voor ons geleden heeft en zo ons een voorbeeld heeft nagelaten (1 Petrus 2,21), maar ook dat wij dwaalden als schapen en nu tot de herder ons bekeerd hebben (1 Petrus 2,25). Deze perikoop staat in het klassieke leesrooster op de tweede zondag na Pasen, met de naam ‘Zondag van de Goede Herder’, maar is in het driejarige rooster met het evangelie over de Goede Herder (Johannes 10) naar de vierde zondag van Pasen verplaatst.
De dichter noemt de laatste strofe ‘een geoorloofde uitweiding’. Daar wordt gesproken over ‘de Heer als Herder en Lam’.
In de melodie brengt Frits Mehrtens (1922-1975) de derde regel tot een hoogtepunt, niet alleen melodisch, maar vooral door de derde noot te verlengen. Zo wordt duidelijk dat we moeten zingen: ‘dat wij zóver zouden gaan...’ en niet: ‘dat wij zovér zouden gaan...’ Ook in de laatste strofe wordt zo de tekst in een bepaalde richting geduid.

Auteur: Pieter Endedijk


Van het lam en de herder

Willem Barnard
Frits Mehrtens

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit is een van de liederen van Willem Barnard en Frits Mehrtens, die ontstaan zijn in de tweede helft van de jaren vijftig van de twintigste eeuw in de Amsterdamse nocturnen. De tekst werd al opgenomen in de ‘oer’-uitgave van De adem van het jaar (1958). Met de melodie van Mehrtens  kreeg het voor het eerst een plaats in Wij moeten Gode zingen (1960), een bundeltje met liederen uit de Amsterdamse liturgische werkplaats. Daarna vinden we het in vele andere bundels, waaronder 102 Gezangen (1964, nr. 16), Randstadbundel (1970, nr. 256); Liturgische gezangen voor de viering van de eucharistie I (vanaf 1972, nr. 68), Liedboek voor de kerken (1973, gezang 105), Zingt Jubilate (1977, nr. 360), Gezangen voor Liturgie (1986, nr. 413); Verzamelde liederen (1986, nr. 44), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 553), Laus Deo (200, blz. 872) en Liedboek (2013). In enkele rooms-katholieke bundels gaat de tekst vergezeld met de melodie die Floris van der Putt schreef voor het lied ‘Uit uw hemel zonder grenzen’ van Huub Oosterhuis. In In wind en vuur (2023) is het lied met beide melodieën te vinden (nr. 86a en 86b).

Inhoud

Het beeld van de herder tekent de klassieke derde zondag van Pasen (voor de liturgiehervorming van het Tweede Vaticaans Concilie ‘tweede na Pasen’ genoemd), de zondag die naar het evangelie (Johannes 10,11-16) als ‘zondag van de Goede Herder’ wordt aangeduid. Petrus is door de Heer als herder aangesteld (Johannes 21,16-18), hij moet de schaapjes weiden. Daarom klinkt op deze dag een lezing uit de eerste Petrusbrief, een lezing die bovendien besluit met ‘verdwaalde schapen’, die zich nu bekeerd hebben tot de ‘herder en behoeder van hun zielen’ (1 Petrus 2,21-25). Die dwalende schapen heeft Petrus uit Jesaja 53, een hoofdstuk waaruit hij in deze passage veelvuldig citeert, zij het in eigenzinnige volgorde.

In het lied volgt Barnard getrouw de tekst van 1 Petrus 2,21-25 en de referenties daarin aan Jesaja 53,4-7. De lijdende dienaar van de Heer, die lijdt voor zijn volk, en de herder die zijn leven geeft voor zijn schapen zijn met elkaar verbonden. Christus heeft geleden voor onze zonden en daarom past het ons te gaan in zijn spoor, Hem navolgend in gerechtigheid.

In het beeld van de lijdende dienaar resoneren ook de idee van het plaatsvervangend lijden en de zondebok (het lam) die de zonden wegdraagt. Christus als herder en als lam (slotstrofe). Hij die zijn volk leidt als een kudde (Psalm 78,52 in de context van de uittocht). Hij zal niet slapen, maar waken over zijn volk (Psalm 121,3). Hij zal ons bewaren, die voor ons ten hemel is opgevaren (Johannes 3,13).

‘Als eertijds verdoolde schapen / thans de herder toegewijd, / die u in de waarheid weidt’ (strofe 6): de derde regel is een toevoeging van Barnard aan deze ‘rijmbrief’, te zien als een toespeling op het ‘weiden’ dat ook Petrus’ taak is in Johannes 21, gevat in de formulering van Johannes 16,13, waarin de Geest ‘u in al de waarheid leiden’ zal (Statenvertaling).

De titel die Barnard aan zijn lied geeft (‘Van het lam en de herder’) is tegelijk de pointe, de ‘vondst’ ervan, verwoord in de slotstrofe. Daar staat de gelovige conclusie van het geheel: het lam en de herder vallen hier in persoon samen. De slotregels omspannen Kerstmis (uit de hemel naar de aarde afgedaald) en Hemelvaart (ten hemel ‘opgevaren’). Met Pasen in het midden.

Liturgische bruikbaarheid

In de huidige lectionaria is 1 Petrus 2,19-25 het epistel van de vierde zondag van Pasen (A-jaar). Het lied kan echter algemener gebruikt worden als het gaat om de lijdende Christus.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Ward Cortvriendt, Nico Vlaming en Pieter Endedijk aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 439-441).


Melodie

‘Met een melodie kun je woorden maken en breken’. Dat schrijft de componist Frits Mehrtens in zijn toelichting bij deze melodie (Een compendium…, k. 314). Hoe gaat een componist te werk, zo, dat alle strofen goed zingbaar zijn op die ene melodie? Voor Mehrtens ging daar een nauwgezette analyse van de tekst aan vooraf: hij bracht alle zeven strofen onder in een ritmeschema, zodat al die strofen ook een optimale zegging krijgen en er geen ‘dwarsliggers’ zijn.
Cruciaal daarbij was de derde regel van de eerste strofe: ‘dat wij zover zouden gaan’. Een goed begrip van de tekst maakt het noodzakelijk om bij het woordje ‘zover’ het accent op de eerste lettergreep te leggen: zóver, en dus niet: zovér. Dat moet dan door het ritme worden ondersteund. Daarom zien wij – afgezien van de eerste noot en de slotnoot van elke regel – alleen op die plaats in de melodie een halve noot. Had daar ook een kwartnoot gestaan, dan was er veel meer een accent op de vijfde lettergreep van die regel gevallen. Deze beslissing heeft dan ook voor andere strofen gevolgen. Bovendien heeft ze consequenties voor de interpretatie. Zo zingen we nu in strofe 7: ‘die voor ú ter aarde kwam’ en niet: ‘die voor u ter áarde kwam’. En dat is een groot verschil.
Het rijmschema van de tekst, a-B-B-a, en het aantal lettergrepen per regel (8-7-7-8) brachten Mehrtens tot een melodie met een symmetrische structuur: de regels 1 en 4 en de regels 2 en 3 tonen melodische overeenkomsten.
Het melodische hoogtepunt moest komen te liggen in de derde regel, omdat volgens Mehrtens daar steeds inhoudelijk het zwaartepunt van een strofe is te vinden.
In deze hypo-dorische melodie wordt dus steeds naar die derde regel toegewerkt: in de eerste regel beweegt de melodie zich om de grondtoon g’; in de tweede regel zien we een uitbreiding naar boven en in de derde bereikt de melodie een hoogtepunt, precies bij dat ene woord: ‘zover’. In de laatste regel keert de melodie weer naar de grondtoon terug. Door het ontbreken van rusten en grote sprongen ontstaat een soepele beweging in de melodie.

In Wij moeten Gode zingen (1960) zien we de oorspronkelijke versie van de melodie. In deze eerste versie hebben de eerste en derde noot van de laatste regel de waarde van een halve noot:
Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Ensemble Sonus Vita o.l.v. Anjo de Haan; Pieter Pilon, orgel (strofen 1, 2, 3, 4, 7; bron: KRO-NCRV)