Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

653 - U kennen, uit en tot U leven


Een eerste kennismaking

Dit lied is geschreven rond de ‘Ik-ben-woorden’ uit het Johannesevangelie. Deze woorden vinden we in de strofen 2 tot en met 6. Strofe 1 is een voorstrofe in gebedstoon, strofe 7 is een na-strofe, waarin we het meest bekende ‘Ik-ben-woord’ tegenkomen (Johannes 14,6), nu als geloofsbelijdenis geformuleerd: ‘Gij tot in alle eeuwigheid / de weg, de waarheid en het leven, / Gij zijt de zin van alle tijd.’ De bedoeling van de dichter is onder het lied geformuleerd: de eerste en laatste strofe worden altijd gezongen en uit de tussenliggende strofen kan een keuze worden gemaakt.
Strofe 2 spreekt over het brood dat leven geeft (6,35); strofe 3 over water dat leven geeft (vergelijk 4,13-14); strofe 4 over het licht voor de wereld (8,12); strofe 5 over de ware wijnstok (15,1) en strofe 6 over de goede herder (10,11).
Dit lied kan op veel zondagen een plaats krijgen, zeker in de paastijd, als uit het Johannesevangelie wordt gelezen.

Auteur: Pieter Endedijk


Wer nur den lieben Gott lässt walten

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied werd voor het eerst gepubliceerd in Loflied voor tegenstem. Een bundel liedteksten (Baarn 1965, blz. 54/55).
Voorafgaand aan het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 75) werd het lied opgenomen in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, nr. 525), daar op de tweede melodie voor ‘Wer nur den lieben Gott lässt walten’ (Hamburg 1690, zie Liedboek 978). Na de publicatie in 1973 kreeg het lied een plaats in diverse gezangboeken, zowel protestantse als rooms-katholieke, zoals het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 542), Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 728), Weerklank (2016, gezang 54). Het Abdijboek (1981) noteert naast de melodie van Georg Neumark (Varia 91) een van Floris van der Putt (Varia 91a). Laus Deo, de liedbundel van het bisdom Roermond, neemt tweemaal een fragment van de liedtekst op: op blz. 844 de strofen 1, 2, 5 en 7 op de melodie van Neumark, op blz. 896 vinden we een versie waarin behoorlijk in de tekst is geknipt: de eerste vier regels van strofe 5 zijn tot refrein gepromoveerd, de eerste vier regels van de oorspronkelijke strofen 2, 4, 6 en 7 vormen de coupletten, het geheel gezongen op een melodie van Marcel Weemaes (1929-2016).

Inhoud

In het Compendium bij het Liedboek voor de kerken (k. 273) schrijft Den Besten dat hij in dit lied de woorden uit het evangelie van Johannes verwerkt, die als de ‘Ik-ben’-woorden bekend staan. Het zijn er zeven in totaal: ‘Ik ben het brood dat leven geeft’ (6,48), ‘Ik ben het licht voor de wereld’ (8,12), ‘Ik ben de deur voor de schapen (10,7.9), ‘Ik ben de goede herder’ (10,11.14), ‘Ik ben de opstanding en het leven’ (11,25), ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (14,6) en ’Ik ben de ware wijnstok’ (15,1). Den Besten kiest daaruit naar eigen zeggen de ‘meest sprekende, de meest bééldende’ en hij schept een eigen volgorde van de beelden in zijn lied. De beelden ‘de deur’ (10,7) en ‘de opstanding en het leven’ (11,25) zijn niet in het lied opgenomen. Daarnaast neemt hij de vrijheid om op basis van de woorden van Jezus over het levende water (4,14 en 7,37-38) Jezus te belijden als ‘het water ons ten leven’ (strofe 3).
De huidige versie is identiek aan de publicatie in Loflied voor tegenstem.
In het Compendium bij het liedboek voor de kerken (k. 273) geeft Den Besten aan dat elk van deze ‘Ik ben’-woorden wordt voorafgegaan ‘door een in de toon der aanbidding gestelde aanvangsstrofe en afgesloten door een in de toon der belijdenis gestelde slotstrofe’.
Den Besten beschouwt daarbij het woord van Jezus ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (14,6) als het sleutelwoord.
Voor de dichter zijn aanbidding en belijdenis bepalend voor de toon van het lied. Het ‘Gij zijt…’ is ons beamende antwoord op Christus’ ‘Ik ben…’.
In een aanwijzing voor het gebruik van dit lied stelt Den Besten dan ook voor dat telkens de eerste en laatste strofe van dit lied gezongen wordt met een of meer tussenliggende strofen (Compendium, k. 274).

Strofe 1

Zoals we dikwijls bij de liederen van Den Besten kunnen vaststellen, wordt dit lied gekenmerkt door gebedstaal, ‘aanbidding’ naar de woorden van de dichter zelf. Het is een lied niet over, maar tot Christus. De toon van de lofprijzing in dit lied wordt hier bij aanvang al gezet. Christus kennen en vanuit Hem en op Hem gericht leven, dat is waar het voor ons op aankomt. Christus wordt als de ‘Verborgene’ aangesproken die desondanks wel aanwezig is: ‘die bij ons zijt’. En dat ‘zijt’ is niet beperkt, maar omvat heel ons leven ‘zolang ons ’t aanzijn is gegeven’. Het aspect van ‘tijd’ in de zin van levenstijd is een rode draad in het lied.
Voor Den Besten vormen ‘leven’, ‘gegeven’ en ‘tijd’ vaste gegevens, kernwoorden in het lied (Compendium, k. 274). Het voltooid deelwoord ‘gegeven’ zal in elke strofe terugkeren. Hier wordt ons bestaan als ‘gegeven’, als een geschenk geduid.
In de laatste twee regels horen we woorden terug uit Openbaring (1,8; 21,6; 22,13), waar Jezus wordt beleden als ‘de alfa en omega’.

Strofe 2

Strofe 2 wordt gewijd aan het beeld van het brood (Johannes 6,48). Strofe 3 richt de aandacht op het water (4,14 en 7,38). Brood en water verwijzen respectievelijk naar eucharistie/avondmaal en de doop, de sacramenten waarin Christus onder ons tegenwoordig is, als de ‘Verborgene die bij ons zijt’. Beide worden ons ‘gegeven’. Ze hoeven niet verworven te worden.
Wij zien Hem niet, maar we mogen Hem aanwezig weten als het brood gedeeld wordt en het water vloeit.
Het brood is ‘spijze van de eeuwigheid’, het omspant de tijden en het is er en is altijd geweest. Christus als brood is voldoende voor ons om te leven. Meer behoeven wij niet om tot onze bestemming te komen. Het woord ‘leven’ komt telkens terug in deze en volgende strofen.
Het brood heeft eeuwigheidsgehalte, gaat ver terug en heeft zijn kracht tot in onze dagen. Christus voedt ons ‘met leven midden in de dood’. Den Besten wijst op het contrast tussen het brood dat leven geeft, ons voedt, en ons bestaan dat door de dood door zoveel zinloosheid getekend wordt.

Strofe 3

De samenhang met strofe 2 komt tot uitdrukking in de herhaling van de woorden ‘van de eeuwigheid’, die we in strofe 2 al tegenkwamen. Het woord ‘gegeven’ onderstreept het geschenkkarakter van het water, dat verwijst naar de doop en tegelijk naar het element dat onmisbaar is voor ons bestaan. Het woord ‘lafenis’ is prachtig gekozen in dit verband.
Het blijft niet bij geven en ontvangen. Christus zelf ontspringt in ons als een bron wanneer wij ons tot Hem wenden. Bij deze strofe spelen de woorden uit Joh. 4,14 en 7,37-38 op de achtergrond mee.

Strofe 4

Licht is in de aanvang van het evangelie van Johannes een van de centrale woorden. Deze strofe bevat allerlei noties uit het eerste hoofdstuk over het woord dat als licht is in de duisternis van onze wereld. Den Besten laat het contrast zien tussen het licht dat Christus is en ons bestaan, zowel persoonlijk als breder in de zin van ons tijdsgewricht, dat door ‘nacht’ en ‘duisternis’ (vergelijk Johannes 1,5) wordt gekenmerkt. Nacht en duisternis staan voor het onheil, het kwaad, kortom een situatie waarin het ‘geen leven‘ is.

Strofe 5

De wijnstok is in het Oude Testament met de variatie wijngaard een geliefd beeld voor Israël, en het vertoeven onder de wijnrank is een ingrediënt van de messiaanse tijd (Psalm 80,9; Jeremia 2,21; Ezechiël 17,1-10; Hosea 10,1; Zacharia 3,10; 8,12). De dichter laat het bijvoeglijk naamwoord ‘ware’ dat de evangelist gebruikt achterwege.
Het woord ‘duizend ‘bij de ranken onderstreept de rijke gave van Christus als wijnstok (Johannes 15,1). Opvallend is dat het woord ‘leven’ door de herhaling in regel 3 geaccentueerd wordt.
De eerste vier regels bevatten een dankbare erkenning van wat Christus voor ons is: de wijnstok en dat is het leven zelf. Wij hoeven niet krampachtig te streven naar een vruchtbaar bestaan. Christus schenkt ons het leven, waarin ‘goede vruchten’ besloten liggen.
De laatste twee regels zijn een bede om voor altijd met Christus verbonden te zijn. De dichter geeft op creatieve wijze een uitbreiding aan de beeldspraak van de wijnstok.

Strofe 6

Jezus als de goede (de dichter laat dit woord weg) herder (Johannes 10,11.14) is een geliefd beeld geworden in de christelijke traditie. We vinden het terug in talloze liederen en in de naamgeving van kerken en in de iconografie.
Het beeld van de herder heeft zijn oorsprong in het Oude Testament en komt veelvuldig voor als beeld voor God (Psalm 23; Psalm 80,2) en voor degenen die het volk moeten leiden (Jeremia 3,15; Ezechiël 34).
Deze strofe brengt ons te binnen wie Christus voor ons wil zijn. Wanneer wij leven in overgave aan Hem en in zijn spoor gaan, zoals verwoord in ‘waar Gij ons leidt’ en ‘die ons voorgaat door de tijd’, dan vinden wij het leven.
De woorden ‘wie bij U blijft’ herinneren aan de woorden van Jezus in Johannes 6,56 en 15,4.9, waarbij het blijven in de laatstgenoemde tekst gestempeld wordt door de liefde en het zich houden aan de geboden van Christus.

Strofe 7

In de slotstrofe keren de door de dichter genoemde kernwoorden ‘gegeven’, ‘leven’, en ‘tijd’ nog eenmaal weer terug.
Het is een dankzegging tot Christus gericht, waarin de derde regel teruggaat op het zesde ‘Ik-ben’-woord (Johannes 14,6).
Christus wordt beleden als ‘de zin van alle tijd’ en daarin horen we een weerklank uit de slotzin van de eerste strofe: ‘der wereld zin’.
Uit andere liedteksten van Den Besten blijkt hoezeer hij worstelt met de onzin en absurditeit van onze tijd en ons eigen bestaan. In Christus ontvangt de dichter de zin ‘van alle tijd’ en geeft hij stem aan zijn vreugde en dankbaarheid.
De twee slotregels bevatten de bede dat de kerk de plaats mag zijn waar dit geheimenis zich zal ontvouwen en alom (‘in de wereld’) zichtbaar wordt. Christus is en blijft immers ‘de Verborgene’ (strofe 1) Het is niet vanzelfsprekend dat wij er al (voldoende) van weten, het geheimenis zal steeds opnieuw zich aan ons moeten openbaren.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied leent zich goed bij de viering van de maaltijd van de Heer/eucharistie, in het bijzonder vanwege strofe 2. Bij de lezingen uit het Johannesevangelie in de paastijd kan dit lied goede diensten bewijzen. Wanneer in een leerhuis het evangelie van Johannes behandeld wordt, is dit lied goed bruikbaar.

Auteur: Arie Broekhuis


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 905.


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare Huizen o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel (strofen 1, 3, 7) (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 653 door zangers van de Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, orgel (strofen 1, 2, 6, 7)