Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

655 - Zing voor de Heer een nieuw gezang


Een eerste kennismaking

‘Zing voor de Heer een nieuw lied’. Zo opent Psalm 98, de eerste psalm voor zondag ‘Cantate’, de vijfde paaszondag. Het motief voor dit loflied vindt zijn oorsprong in het boek Exodus: het beeldverhaal van uittocht, doortocht en intocht. De dichter, Willem Barnard (1920-2010), noemt dit lied een zondagslied, en daarmee bedoelt hij dat het lied ‘in één adem over alle aspecten van de zondagsliturgie handelt’ (De Tale Kanaäns, blz. 14). Het gaat niet alleen over die grote tocht, zoals wij dat lezen in Exodus. Al deze gedachten worden verweven met wat er nog meer op deze zondag ter sprake komt volgens de gegevens van de klassieke liturgie: het epistel spreekt over het opnieuw geboren worden als ‘eerstelingen van Gods schepping’ (Jakobus 1,18; zie strofe 3), en dat ‘de hand van God tekenen van gerechtigheid doet’ (strofe 4) is niet alleen ontleend aan Psalm 98,1-2, maar ook aan het evangelie (Johannes 16,8-10). Daar lezen we immers dat de Geest ons de weg wijst naar de volle waarheid (Johannes 16,13). Die pelgrimsroute waarbij de Heer voorgaat ‘in wolk en vuur’ heeft een eschatologisch perspectief (strofe 5). Het ‘nieuw gezang’ is niet alleen het begin, maar klinkt aan het einde nog.
De woorden zijn zo veelomvattend dat dit lied veel vaker gezongen kan worden dan alleen in de paastijd. Het is vooral ook een dooplied (zie strofe 3).
Frits Mehrtens (1922-1975) schreef een grootse melodie met meteen in de eerste regel al het melodisch hoogtepunt. Zo zingen wij vooral een nieuw gezang.

Auteur: Pieter Endedijk


Cantate


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Willem Barnard en Frits Mehrtens schreven dit lied voor een kerkdienst in de Amsterdamse Maranathakerk op 29 april 1956 (zie verder melodietoelichting). Tekst en melodie vinden we daarom al in de eerste editie van De adem van het jaar (1958, blz. 354). Vervolgens kreeg het een plaats in een groot aantal liedbundels, waarvan hier slechts de belangrijkste worden genoemd: 102 Gezangen (1964, nr. 98), Liturgische gezangen voor de viering van de eucharistie I (vanaf 1972, nr. 67), Liedboek voor de kerken (1973, gezang 225), Zingt Jubilate (1977, nr. 402), Gezangen voor Liturgie (1986, nr. 564, Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 661), Laus Deo (2000, blz. 747), Liedboek (2013), Weerklank (2016, gezang 480) en In wind en vuur (2023, nr. 93).
Jürgen Henkys (1929-2015) maakte ter gelegenheid van het ‘Interdisziplinäres ökumenisches Seminar zum Kirchenlied’ in 2000 een Duitse vertaling van de tekst: ‘Singt Gott den neuen Lobgesang’, later gepubliceerd in Stimme, die Stein zerbricht. Geistliche Lieder aus benachbarten Sprachen (München 2003, nr. 5).

Inhoud

Zondag Cantate (de vijfde zondag van Pasen) heeft zijn naam te danken aan Psalm 98, waarmee de dienst begint. Zo luidt de introïtus: ‘Zing voor de Heer een nieuw lied’ – Cantate Domino canticum novum – ‘wonderen heeft Hij gedaan’ (vergelijk Liedboek 640d). Zondag Cantate ‘ligt al dicht bij Hemelvaartsdag en Johannes 16,5-14 wordt in de klassieke liturgie als evangelie aangegeven: de Heer spreekt over zijn gang voor ons uit’ (Willem Barnard, Compendium, k. 554).
In de paastijd wordt heel de gang van het volk Israël door de woestijn, na de bevrijdende uittocht uit de duistere dood van Egypte, door het water van de Schelfzee, verder overwogen. Dat gebeurt zowel in de lezingen, waar het Exodusverhaal, begonnen op Septuagesima, doorloopt tot en met Pinksteren (Exodus 24 – een leesdiscipline die Barnard voorstaat en waarnaar hij verwijst in de vierde strofe), als ook in dit lied dat zingt van ‘uw verwondering / dat nog uw naam niet onderging / maar weer opnieuw geboren is / uit water en uit duisternis’ (strofe 3). Barnard: ‘Op zondag Cantate en al die andere dagen onder de zon zingen we dus de lofzang die het oude weer opnieuw oververtelt! Zing voor de Heer een nieuw gezang… en dan komt het oude verhaal! Maar dat is niet zomaar historie in de zin van een feitenrelaas, maar biedt ruimte voor steeds nieuwe mensen om zichzelf erin te vinden’ (Willem Barnard, Op een stoel staan 2, Haarlem 1979, 106).
Barnard hoort de honderdvierenveertigduizend ‘die met het Lam op de berg Sion staan’ meezingen (Willem Barnard, Op een stoel staan deel 2, Haarlem 1979, 99). Ook zij (strofe 5) zingen een nieuw lied (Openbaring 14,1-3).

Reisroutes

Barnard ziet in dit lied ‘Cantate’ drie reizen parallel lopen: de uittocht van het volk Israël op weg naar het beloofde land, de tocht die Jezus voor ons uit maakt naar de nieuwe aarde én de pelgrimsreis van de gemeente. Jezus? Barnard benadrukt: ‘Hij heet Jesjoea, Jozua, Jezus – dat is een en dezelfde naam. Hij is dan ook de Jozua die vóór Israël uit de nieuwe aarde betreden heeft. Men zou in onze gezangenbundels dus eigenlijk één doorgaande afdeling moeten hebben, waarin het Pascha als één geheel wordt bezongen: Kruispasen (Goede Vrijdag) niet afgezonderd van Opstandingspasen, hemelvaartsaccenten niet apart van heel het paasevangelie waarin de hemelvaartsberichten inderdaad ‘accenten’ zijn. Men zou dan ook des te beter het aloude beeldverhaal herkennen van uittocht, doortocht, intocht! (…) Het gaat (…) in dit ‘nieuwe gezang’ over die reisroute waar wij op aangewezen zijn. De Heer gaat ons voor ‘in wolk en vuur’. En wolk zowel als vuur komt ter sprake met Hemelvaart en pinksterfeest, – maar ze komen ook ter sprake in het verhaal van de exodus, het reisverhaal dat in angstland begint en in belofteland uitmondt. Wanneer men eenmaal op die beeldspraak let, herkent men telkens het oude Toraverhaal en tegelijk de nabijheid van Pasen en Pinksteren’ (Compendium, k. 555).

Schriftverwijzingen

Het lied zinspeelt op het water uit de rots (strofe 1; Exodus 17,6 en Numeri 20,11), op de onderdoorgang van de grote Pascha-nacht (strofen 2 en 3; Exodus 13), maar meteen ook op onze paasviering en op de doop die zo bij uitstek met het paasgeloof verbonden is.
Het lied zingt over ‘tekenen van gerechtigheid’ (strofe 4, regel 2; Psalm 98,2.9) – ‘en hoezeer wordt ons de woestijntocht in de heilige boeken geschetst als een tocht naar een wereld van recht, de wereld van onrecht achter ons latende! ‘De Geest des Heren vuurt ons aan’, staat er dan, ‘de heilige tekens te verstaan’ (strofe 4, regel 3-4). Onder die tekens dan te begrijpen de oude ‘tekenverhalen’ die nog ons leven in de tijd kentekenen, zo goed als de signalen van rechtvaardigheid die de hoop op het in uitzicht gestelde Rijk levendig houden, maar ook de tekens van de sacramenten’ (Compendium, k. 555).
En ónder de verhalen van uittocht, hemelvaart en pelgrimsreis klinkt in het lied natuurlijk als baslijn Psalm 98, de psalm die begint met ‘Zing de Heer een nieuw lied’, de psalm waarin sprake is van de wonderen die God heeft gedaan, van wat Gods hand doet in de tijd, en van de tekenen van gerechtigheid.

Poëtische aspecten

De dichter heeft in al zijn ambachtelijke volksheid een aantal vaardigheden die de schijnbaar eenvoudige tekst bij gebruik in de harde wereld op subtiele wijze een voorsprong weten te geven. Dat zit al in het alternatieve gebruik van de zegswijze ‘rust noch duur’ in strofe 2; dat is hier ‘rust en duur’ geworden, ‘zin en samenhang’ (regel 2-3). En dan begint Barnard in dit lied de eerste drie strofen met ‘u’, waarbij men beleefd knikkend zit te luisteren, en meezingt, of begint mee te zingen, maar in het vuur van het lied wordt het eerst al ‘ons’ (strofe 4) en daarna ‘wij’ (strofe 5). Het kantelen gebeurt in strofe 3, regel 2: ‘Dat nog uw naam niet onderging’. Een vrijwel zeker verlies van identiteit dreigde (voor u), maar het is voorkomen.
Na die crisis, die blijkbaar ook de crisis van de dichter is, die gevaarlijke woestijnreis, want met een paar steekwoorden (water, steen, wolk) wordt (in de strofen 1, 2 en 3) de exodus gesuggereerd die ieder leven is. En na de gedeelde crisis (in strofe 4) zijn we ‘wij’, intimi. En zingen we met de dichter mee, omdat het ons lied geworden is.

Liturgische bruikbaarheid

‘Het lied ‘Cantate’(…) is dan ook niet alleen als zondagslied voor dat bijzondere tijdstip toepasselijk, (…) het spreekt bij verschillende gelegenheden: zeker ook bij de doop, op paas- en pinksterfeest, als men Avondmaal viert of wanneer dan ook, (…) beter gezegd: waar het bevrijdingsverhaal van Exodus wordt beseft als de waarheid over ons menselijk bestaan’ (Compendium, k. 555-556).

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Menno van der Beek en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 456-457).


Melodie

De melodie van Frits Mehrtens (1922-1975) bij het lied ‘Cantate’ is een van de eerste die ontstond in samenwerking met Willem Barnard voor de Amsterdamse Nocturnen. In Een Compendium… (k. 556) vermeldt de componist jaar en gelegenheid van ontstaan: ‘Dit lied is geresulteerd uit een opdracht van de televisieafdeling van het IKOR (destijds onder directie van ds. C.M. de Vries), die een kerkdienst uit de Hervormde Maranathakerk in Amsterdam Zuid wilde relayeren, op zondag Cantate in 1956’. Deze zondag viel in dat jaar op 29 april.

De eerste notatie van de melodie vinden we in De adem van het jaar, editie 1958, waarin bij een aantal teksten van Barnard achterin de melodieën werden genoteerd in het handschrift van Frits Mehrtens:
Mehrtens onderscheidde zich van zijn collega-componisten van nieuwe kerkliedmelodieën in die tijd door veel minder gebruik te maken van de middeleeuwse modi, maar juist de majeur-toonsoorten te hanteren. Daarbij wisselt hij twee- en driedelige metra af. Het systeem van de tactustekens, zoals Jan van Biezen dat uitwerkte, was in 1958 nog niet ontwikkeld. Mehrtens’ notatie laat zien dat hij zoekende is naar een manier om twee- en driedelige ritmes te noteren, zonder aan de klassieke maatsoorten gebonden te zijn.
Hij schrijft dat ‘het denken vanuit de tactus een historische categorie is, en geen wetmatigheid die tot in alle eeuwen vastligt. Aan het strand, geconfronteerd met de branding, daar ervaart men de tactus. Voor mijzelf heeft de melodie van dit lied intussen meer het karakter van een rivier, die een berglandschap doorsnijdt. Daarin komen cataracten voor, verticaal en horizontaal, en die storen zich niet aan een voorgeprogrammeerde tactus’ (Een compendium… k. 556).

Mehrtens baseert zijn melodieën op karakteristieken van de tekst. Bij de melodie voor het lied ‘Cantate’ is dat duidelijk. Hij noteert in zijn toelichting de volgende aspecten:
- het beweeglijke karakter van de tekst;
- het ‘stromen’ in de strofen 1, 3, 4 en 5;
- het ‘Hij’ in strofe 2 tegenover het ‘wij’ in strofe 5;
- het woord ‘doorleven’ in strofe 5 moet gelezen worden als ‘dóórleven’ en niet ‘doorléven’;
- de toonsoort E-groot.
Het beweeglijke en het ‘stromen’ uit zich door een golvend melodieverloop. Het accent op ‘Hij’ (strofe 2) en ‘wij’ (strofe 5) krijgt nadruk door een breedteaccent; daardoor is de eerste noot van de eerste regel een halve noot, bij de andere regels is dat een kwartnoot. Het gewenste accent op in het woord ‘doorleven’ ontstaat door de eerste lettergreep op een accentnoot te plaatsen; in de oorspronkelijke notatie de eerste tel van de maat.
Voor Mehrtens moest de melodie klinken als het slot van het orgelwerk Premier Choral van César Franck (1822-1890): een brede afsluiting in E-groot. In nagenoeg alle latere uitgaven wordt de melodie van Mehrtens in D-groot genoteerd.
Het laatste kenmerk geeft ook aan dat hij zijn melodieën hoort als onderdeel van de door hem gedachte meerstemmigheid. Zijn eigen zettingen bij zijn melodieën zijn dan ook eigenlijk onmisbaar. Hij denkt dus niet vanuit de eenstemmigheid zoals dat bij melodieën in dan veel gebruikte middeleeuwse modi wel gebeurt.

De melodie begint met een motief dat Mehrtens vaker gebruikt: d’-fis’-g’-a’:
Het aanvangsmotief van de schriftacclamatie ‘U komt de lof toe’ (Liedboek 339a) is identiek:
Ook de melodie van het lied ‘O Christus, Heer der heerlijkheid’ (Liedboek voor de kerken gezang 89; niet in het Liedboek opgenomen) kent hetzelfde openingsmotief:
Daarna bereikt de componist meteen de hoogste noot van de melodie (d”). Deze hoogste noot komt daarna niet meer terug in de melodie. Het is ongebruikelijk dat een hoogste noot al zo vroeg in de melodie voorkomt, maar het woord bij die noot in strofe 1 (‘nieuw’) zal zeker daarmee te maken hebben. De regels 2 en 3 hebben een duidelijke overeenkomst en lijken elkaars spiegeling. Regel 2 begint met het motief b’-b’-fis’-a’, regel 3 eindigt met het motief fis’-b’-b’-a’ en beide motieven worden verbonden met materiaal van het beginmotief van regel 1 (d’-fis’-g’-a’).
Regel 4 begint opnieuw met materiaal uit het motief waarmee regel 1 begint (d’-fis’-g’ klinkt nu een terts hoger: fis’-a’-b’) en regel 3 eindigt (het motief b’-b’-a’ klinkt nu een kwint lager: e’e’-d’), om daarna af te sluiten op de tonica d’.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Ensemble Sonus Vita o.l.v. Anjo de Haan; Pieter Pilon, orgel (bron: KRO-NCRV)